Betrouwbare kennis over psychische problemen bij kinderen en jongeren

Zoeken
Generic filters
Exact matches only

Jeugd-ggz voor jongeren met problematisch middelengebruik en/of verslaving

In dit dossier vind je betrouwbare kennis over de behandeling van jongeren met een verslaving. Professionals in de jeugd-ggz krijgen inzicht in onder andere: prevalentie, comorbiditeit, diagnostiek, behandeling, en beloop en prognose.

Het Kenniscentrum heeft de teksten in samenwerking met experts en ervaringsdeskundigen opgesteld en spant zich in om de informatie zo actueel mogelijk te houden.

Heb je vragen, mis je informatie of heb je een suggestie? Laat dan een reactie achter via het formulier onderaan deze pagina.

Op deze pagina

    Array

Beschrijving van verslaafde jongeren

Doel van deze praktijkstandaard

Je vindt hier gebundelde kennis over middelgerelateerde- en verslavingsstoornissen. Met deze kennis over middelgerelateerde stoornissen kunnen behandelaren uit de jeugd-ggz jongeren met deze complexe, meervoudige problematiek in een eerder stadium en op een effectievere manier helpen. Wat je onder meer kunt vinden in dit dossier:

  • Verschil tussen middelengebruik en problematisch middelengebruik
  • Verwijzingen naar websites met informatie over middelen, waaronder snus, lachgas en designer drugs
  • Gameverslaving bij kinderen en jongeren
  • Veelvoorkomende vormen van comorbiditeit tussen middelgerelateerde- en gameverslaving en veelvoorkomende psychische stoornissen
  • In de opbouw van de praktijkstandaard wordt per paragraaf eerst informatie gedeeld over middelgerelateerde problemen en daarna over gameverslaving.

Urgentie van praktijkstandaard

Problematisch middelengebruik

Vanuit de praktijk van de jeugdverslavingszorg is bekend dat middelengebruik in de gehele keten voorkomt. Ook in de specialistische jeugdhulp. Het is daarom van belang voor behandelaren in de jeugd-ggz om bij jongeren vanaf 12 jaar bedacht te zijn op middelengebruik. Vooral op cannabisgebruik, want dat is veruit de meest voorkomende verslaving en is erg ontregelend in het leven van jongeren.

Een aantal aanbevelingen vanuit de expertgroep zijn:

  • Wees bij de jongere bedacht op middelengebruik.
  • Vraag op meerdere momenten in de behandeling naar middelengebruik. Vooral wanneer een jongere dagelijks gebruikt.
  • Houd rekening met medicijngebruik in combinatie met middelengebruik.
Comorbiditeit met psychische stoornissen

Comorbiditeit van middelgerelateerde problematiek en psychische stoornissen is een belangrijk thema, omdat binnen het werkveld van de jeugdzorg en jeugd-ggz behandelaren worstelen met jongeren die deze meervoudige problematiek vertonen (Mos & Kaptijn, 2008). Veel jongeren met bijvoorbeeld gedragsproblemen hebben ook andere problemen; ze spijbelen regelmatig, drinken vaak te veel, gebruiken drugs, neigen tot depressie, zijn angstig of plegen delicten. Veel van deze jongeren met meervoudige problematiek komen terecht in de jeugdzorg of de jeugd-ggz, waar behandelaren niet altijd over voldoende kennis beschikken over alcohol- en drugsgebruik van jongeren. Ook kan het dat behandelaren een middelgerelateerde verslaving als contra-indicatie stellen, waardoor jongeren niet in aanmerking kunnen komen voor behandeling. Of jongeren komen terecht bij de verslavingszorg, die weer minder expertise heeft over psychische stoornissen. Deze jongeren krijgen daardoor niet de combinatie van behandelingen die ze nodig hebben (Mos & Kaptijn, 2008).

Terug naar boven

Middelengebruik

Jongeren en jongvolwassen gebruiken tijdens de midden adolescentie (14 -17 jaar), late adolescentie (18 – 22 jaar) en jongvolwassenheid (22 – 30 jaar) de meeste middelen. Vanaf de vroege volwassenheid neemt dit af door toenemende verantwoordelijkheden in het leven (Littlefield, Sher & Wood, 2010).

Qua prevalentie zijn de meestgebruikte middelen onder jongeren alcohol, tabak, cannabis en sinds kort ook nicotinezakjes, snus en lachgas. Nicotinezakjes en snus zijn een alternatieve manier van roken, waarbij zij een zakje tussen lip en tandvlees plaatsen. Vaak heeft het een lekker smaakje en daardoor is het populair onder jongeren, maar exacte prevalentiecijfers zijn op dit moment nog niet bekend. In de afgelopen jaren is het gebruik van lachgas sterk toegenomen. Jongeren en jongvolwassen gebruiken lachgas recreatief om de milde roes en psychedelische effecten, maar brengt veel risico’s voor de gezondheid met zich mee (van Goor, 2020). Naast lachgas is ook de populariteit van designer drugs de afgelopen jaren toegenomen. Veel van deze designer drugs zijn een combinatie van amfetamine en cocaïne en daarmee zeer verslavend. Onderzoekers schatten de prevalentie onder jongeren op ca. 8,9%. Daarna volgen ecstasy, amfetamine en cocaïne. Slechts weinig jongeren gebruiken middelen als GHB, crack en heroïne slechts weinig jongeren (de Jonge et al., 2021). Meer algemene informatie over deze middelen is te vinden op drugsinfo.nl.

In welke mate problematisch middelengebruik tot ver in de volwassenheid doorgaat bij jongeren die hulp vragen bij de jeugdverslavingszorg, is nog grotendeels onbekend. Om hier meer zicht op te krijgen, voert de Youth in Transition-studie momenteel een prospectieve cohortstudie uit onder Nederlandse jongeren in de jeugdverslavingszorg. Het onderzoek kijkt naar het langetermijnbeloop van verslaving in de transitie van de adolescentie naar de jongvolwassenheid (Moska, 2019).

Middelengebruik onder middelbare scholieren

Het HBSC (Health Behaviour in School-aged Children) is een breed, internationaal onderzoek naar de gezondheid en het welzijn van scholieren. In Nederland werken HBSC-Nederland, het Trimbos-instituut, de Universiteit Utrecht en het Sociaal en Cultureel Planbureau samen om dit onderzoek elke vier jaar uit te voeren onder scholieren. Het laatste onderzoek dateert uit 2022. De belangrijkste conclusies uit dit onderzoek zijn:

  • Het roken van tabak onder jongeren in het voortgezet onderwijs is sinds 2019 niet afgenomen. Over een langere termijn is het roken van tabak wel sterk afgenomen.
  • Het alcoholgebruik is sinds 2015 nauwelijks veranderd. Het percentage drinkende jongeren dat binge-drinkt is In de periode 2003-2021 toegenomen
  • Het gebruik van cannabis is in de periode 2015-2021 niet veranderd.
  • Het percentage jongeren in het voortgezet onderwijs dat ooit XTC heeft gebruikt schommelt in de periode 2015-2021 rond de 2 procent.
  • Het gebruik van lachgas is sterk afgenomen.
  • Tussen meisjes en jongens zijn er geen verschillen in het roken van tabak, het gebruik van de e-sigaret, het nuttigen van alcohol en in het gebruik van cannabis, XTC of lachgas.
  • In het voortgezet onderwijs rapporteert 13 procent van de leerlingen intensief gamen (24 of meer uren per week gamen), terwijl problematisch gamen (gebaseerd op kenmerken van verslaving) bij 3 procent voorkomt.
  • In het voortgezet onderwijs nam problematisch gamen tussen 2017 en 2021 alleen toe bij meisjes. Problematisch gamen komt wel veel vaker voor bij jongens dan bij meisjes.

Voor meer informatie, lees de publicatie: HBSC 2021 gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland

Bij jongeren in de verslavingszorg

De Stichting Informatievoorziening Verslavingszorg (IVZ) heeft geïnventariseerd of de jongeren die zich aanmelden bij de verslavingszorg ooit een behandeling hebben gehad voor psychische problematiek. Dit blijkt te gelden voor 29% van de jongeren tot en met 18 jaar, en bij 19-24-jarigen om 25% (IVZ, 2010; ROM Rapportage Brijder, 2019).

Recenter onderzoek door Moska en collega’s (2019) laat zien dat bij 80% van de jongeren die in behandeling was voor verslavingsproblemen er sprake was van een of meerdere psychische stoornissen.

Uit een internationale systematische review blijkt dat bij gemiddeld 74% van de jongeren die in behandeling zijn voor een stoornis in het middelengebruik, sprake is van comorbiditeit met psychische stoornissen. Bij 22% is sprake van ADHD, bij 64% van een normoverschrijdende gedragsstoornis, bij 26% van een stemmingsstoornis (depressie of biploaire stoornis), bij 7% van een angststoornis en bij 11% van een posttraumatische stressstoornis (Couwenbergh et al., 2006). Hoeveel procent van de jongeren die problematisch middelen gebruikt en tegelijkertijd (kenmerken van) ASS heeft, is niet bekend (Snoek e.a., 2010a). Experts geven aan deze groepen in de klinische praktijk wel vaak te zien.

Bij jongeren in JeugdzorgPlus-instellingen

Het EXPLORE-onderzoek naar de preventie en gebruik van alcohol, tabak, cannabis en andere middelen in de residentiële jeugdzorg uitgevoerd in 2019 en 2020. Daaruit kwam naar voren dat 81% van de rokers weleens in de instelling roken. 27% van de jongeren drinkt alcohol en 47% rookt cannabis in de instelling. 15% van de jongeren die lachgas gebruikt (N=39) gebruikt dit ook in de instelling. Het onderzoek kon geen goede inschatting maken over cocaïne- en amfetaminegebruik in de instelling (Mohler, 2021).

De prevalentie van middelengebruik onder deze groep is bij instroom 40 tot 50%, blijkt uit onderzoek in 2016 onder vier JeugdzorgPlus-instellingen. Bij uitstroom ligt het registreerde middelengebruik lager, tussen 28 en 40%. Cannabis is hier verreweg het meestgebruikte middel (Hammink et al., 2016).

Bij jongeren in justitiële jeugdinrichtingen

Uit onderzoek van Kepper en collega’s (2009 en 2011) blijkt dat middelengebruik onder jongeren die in JJI’s verblijven veel vaker voorkomt dan onder jongeren die in andere settingen wonen. In de JJI’s (voorafgaand aan verblijf) rookt het merendeel van deze jongeren dagelijks (75.8 respectievelijk 65.5%). De prevalentie van problematisch alcoholgebruik onder jongeren in de JJI’s was 50.9%. Ook het percentage jongeren dat ooit in het leven cannabis had gebruikt (lifetime-prevalentie) was veel hoger onder jongeren in JJI’s (voorafgaand aan verblijf) (80.3%). De lifetime-prevalentie van harddrugs van jongeren in JJI’s was 22.1%) (Kepper e.a., 2009; 2011). Ook tijdens het verblijf in de JJI’s zegt nog 33% van de jongens alcohol te gebruiken, 65% cannabis te gebruiken en 6% harddrugs te gebruiken (Kepper e.a., 2009).

Naast dit hoge middelengebruik komen bij deze jongeren ook vaker dan in de algemene populatie internaliserende en externaliserende problemen voor, vertonen zij meer delinquent gedrag en hebben zij vaker een diagnose zoals ADHD, PTSS en depressie (Nijhof et al, 2011). >> Meer informatie over de forensische kinder- en jeugdpsychiatrie

Bij jongeren met een LVB

Uit een verkennend onderzoek naar middelengebruik onder jongeren van 12-25 jaar met een licht verstandelijke beperking (IQ 50-85), die contact hebben met een hulp- of onderwijssetting gericht op jongeren met een licht verstandelijke beperking (N = 760), blijkt dat 7% aangeeft regelmatig alcohol te gebruiken en 60% af en toe (samen 67%). Als jongeren doordeweeks alcohol drinken, geeft 29% van de jongeren aan op weekdagen vijf consumpties of meer te drinken (binge-drinken). Als jongeren in het weekend alcohol drinken, dan geeft 65% aan vijf consumpties of meer te drinken (Bransen e.a., 2008).

Van deze 760 jongeren geeft 8% aan regelmatig drugs te gebruiken, 13% af en toe en 13% 'eens maar nooit meer/heel zelden' (samen 34%). De meest populaire drug is hasj/wiet: 97% van de jongeren die drugs gebruik(t)en, gebruikt(e) hasj of wiet. 18% gebruikt XTC, 14% gebruikt cocaïne, 12% paddo's en 11% amfetamine/speed. Gemiddeld gebruiken jongeren die hasj/wiet roken, drie joints op een dag. Jongeren die cocaïne en XTC gebruiken, doen dat gemiddeld 1,5 keer op een gebruiksdag.

Van de jongeren die doordeweeks drugs gebruiken (n = 104), geeft 16% aan op weekdagen zes joints of meer hasj of wiet te roken. Van de jongeren die in het weekend drugs gebruiken (n = 149), geeft 17% aan zes joints of meer hasj of wiet te roken. Voor XTC en cocaïne geldt dat 3,4% van de jongeren aangeeft in het weekend deze drug zes keer of vaker te gebruiken en 1,9% doordeweeks zes keer of vaker (Bransen et al., 2008). Het is niet geheel duidelijk of de jongeren met een licht verstandelijke beperking de vragenlijsten betrouwbaar hebben ingevuld.

Nog een aantal Nederlandse studies laten zien dat 75% van de jongeren met een LVB af en toe tot regelmatig alcohol drinkt en 20% af en toe tot regelmatig harddrugs of softdrugs gebruikt (Bransen et al., 2009; Poelen et al., 2015; Steenhuis & Van der Poel, 2009). Uit het onderzoek van Poelen en collega’s uit 2015 is ook gebleken dat bij 20% van de jongeren met een LVB het middelengebruik problematisch was.

Uit meer recent onderzoek (Schijven et al., 2020) is gebleken dat jongeren met of zonder LVB niet significant verschillen in startleeftijd als het gaat om middelengebruik. Wel bleek dat de gevolgen van middelengebruik, zoals problematiek in het functioneren op school, meer impact hebben op jongeren met een LVB dan jongeren zonder een LVB (Didden et al., 2020; van Duijvenbode et al., 2015). Uit onderzoek van Van der Nagel en collega’s (2017) is naar voren gekomen dat ook onder jongeren met een LVB vaak comorbiditeit met psychiatrische problematiek voorkomt.

Prevalentie gameverslaving

Stichting IVZ bracht in 2016 naar buiten dat voornamelijk autochtone mannen van onder de 25 jaar zich in 2015 bij de verslavingszorg melden met een gameverslaving. Bij de meerderheid is sprake van een enkelvoudige verslaving (Wisselink et al., 2016). Van de jongeren voldoet ongeveer 4% aan de definitie van problematisch gamen, dat de milde vorm van een gamestoornis is (Trimbos-instituut, 2022).

Terug naar boven

Definitie problematisch middelengebruik

In plaats van te spreken over verslaving spreekt de DSM-5 tegenwoordig over stoornis in het gebruik van een middel. Dit wordt mede gedaan om het brede bereik van de stoornis aan te duiden, variërend van een lichte vorm tot een ernstige toestand. Er kan sprake zijn van chronisch, recidiverend en drangmatig middelengebruik (DSM-5, 2014).

Met de DSM kunnen behandelaren de ernst bepalen op basis van het aantal symptoomcriteria waaraan is voldaan. De symptoomcriteria per middel staan beschreven in de DSM-5.

DSM-5-criteria voor stoornissen in het gebruik van middelen

Een problematisch patroon van gebruik van een middel dat leidt tot klinisch significante beperkingen of lijdensdruk, zoals blijkt uit minstens twee van de volgende kenmerken, die binnen een periode van een jaar optreden:

  1. De jongere of jongvolwassene gebruikt het middel in grotere hoeveelheden of langduriger dan de bedoeling was.
  2. Er is een persisterende wens of er zijn vergeefse pogingen om het gebruik van het middel te minderen of in de hand te houden.
  3. De jongere of jongvolwassene besteedt veel tijd aan activiteiten die nodig zijn om aan het middel te komen, het middel te gebruiken, of te herstellen van de effecten ervan.
  4. Hunkering, of een sterke wens of drang tot gebruik van het middel.
  5. Recidiverend gebruik van het middel, met als gevolg dat de belangrijkste rolverplichtingen niet worden nagekomen op het werk, op school of thuis
  6. Aanhoudend gebruik van het middel ondanks persisterende of recidiverende sociale of interpersoonlijke problemen, veroorzaakt of verergerd door de effecten van het middel
  7. Belangrijke sociale, beroepsmatige of vrijetijdsactiviteiten zijn opgegeven of verminderd vanwege het gebruik van het middel
  8. Recidiverend gebruik van het middel in situaties waarin dit fysiek gevaar oplevert
  9. De jongere of jongvolwassene gaat door met gebruik van het middel, ondanks de wetenschap dat er een persisterend of recidiverend lichamelijk of psychisch probleem is dat waarschijnlijk is veroorzaakt of verergerd door het middel.
  10. Tolerantie, zoals gedefinieerd door een van de volgende kenmerken:
    • Behoefte aan een duidelijk toegenomen hoeveelheid van het middel om een intoxicatie of het gewenste effect te bereiken
    • Een duidelijk verminderd effect bij voortgezet gebruik van dezelfde hoeveelheid van het middel
    • Onttrekkingssymptomen, zoals blijkt uit minstens een van de volgende kenmerken:
    • Het kenmerkende onttrekkingssyndroom van het middel
    • Het middel (of een zeer verwante stof) wordt gebruikt om onttrekkingssymptomen te verlichten of te voorkomen.

De jongere of jongvolwassene heeft:

  • een lichte stoornis bij de aanwezigheid van twee of drie symptomen.
  • een matige stoornis bij de aanwezigheid van vier of vijf symptomen.
  • een ernstige stoornis bij de aanwezigheid van zes of meer symptomen.

De hoeveelheid die iemand gebruikt, is een van de symptomen om de ernst van middelengebruik mee in te schatten. Kijk voor de grenswaarden voor middelengebruik onder jongeren uit de normale populatie in de richtlijn jeugdhulp en jeugdbescherming over middelengebruik (laatste update: 2022). Belangrijk om hierbij in het achterhoofd te houden is dat behandelaren de grenswaarden bij jongeren die bekend zijn in de jeugdzorg en/of jeugd-ggz nog lager moeten inschatten, omdat deze jongeren al kwetsbaar zijn. Blijf tijdens de behandeling van jongeren ook op meerdere momenten vragen naar middelengebruik, zeker als ze dagelijks gebruiken.

Verder spreken we van problematisch middelengebruik bij iedere vorm van middelengebruik die leidt tot problemen voor de gebruiker zelf, of voor de maatschappij. Er kan daarbij sprake zijn van lichamelijke, psychologische en sociale problemen bij de gebruiker of de gebruiker veroorzaakt maatschappelijke overlast (Matthys et al., 2006).

Definitie gameverslaving

Gamen wordt een probleem als jongeren de controle over hun tijd verliezen. Een jongere besteedt dan zo veel tijd aan gamen dat hij erdoor in de problemen komt, bijvoorbeeld op school of op financieel gebied. Het lukt de jongere daarnaast ook niet om te minderen (Trimbos-instituut, 2022).

De WHO geeft twee diagnoses met betrekking tot gamen:

  1. Problematisch gamen/risicovol gamen. Hierbij loopt een jongere een verhoogd risico op lichamelijke of mentale problemen.
  2. Gamestoornis/gameverslaving. Als een jongere ernstige problemen ervaart vanwege zijn gamegedrag, is er sprake van een gamestoornis. Ook als er gedurende een periode van meer dan twaalf maanden sprake is van:
    • Het blijven gamen, ondanks ernstige, negatieve gevolgen op de lichamelijke en mentale gezondheid, persoonlijke relaties, opleiding of werk.
    • Een gebrek aan controle over hoe veel men gamet.
    • Een te grote voorkeur voor gamen ten opzichte van andere activiteiten in het dagelijks leven (verstoorde balans) (Trimbos-instituut, 2022).

De DSM-5 doet het volgende voorstel voor een definitie en criteria.

Persisterend en recidiverend gebruik van internet om te gamen, vaak met andere spelers, wat leidt tot klinisch significante lijdensdruk of beperkingen zoals blijkt uit de aanwezigheid van vijf (of meer) van de volgende kenmerken, in de periode van een jaar:

  1. Preoccupatie met internetgames
    De gedachten van de betrokkene gaan over eerdere gamingactiviteiten of lopen vooruit op het spelen van de volgende game; het internetgamen is de op de voorgrond staande activiteit in het dagelijks leven.
  2. Onttrekkingssymptomen wanneer iemand de gamer de mogelijkheid tot internetgamen ontmeemt.
    De DSM beschrijft deze symptomen meestal als prikkelbaarheid, angst of verdriet, maar er is geen sprake van lichamelijke verschijnselen, zoals bij farmacologische onttrekking.
  3. Tolerantie
    De behoefte om een toenemende hoeveelheid tijd te besteden aan internetgames
  4. Onsuccesvolle pogingen om de deelname aan internetgames in de hand te houden
  5. Verminderde belangstelling voor eerdere hobby’s en andere activiteiten van vermaak vanwege, en met uitzondering van internetgames.
  6. Voortzetting van excessief gebruik van internetgames ondanks de wetenschap dat er psychosociale problemen zijn
  7. De gamer heeft gezinsleden, therapeuten of anderen misleid over de hoeveelheid tijd die de gamer aan het internetgamen besteedt.
  8. De gamer gebruikt internetgames om een negatieve stemming, zoals gevoelens van hulpeloosheid, schuld of angst, te ontvluchten of te verlichten.
  9. De gamer heeft een belangrijke relatie, baan of opleiding in gevaar gebracht of verloren door deelname aan internetgames.

NB. Internetgames met gokken vallen niet onder deze stoornis. Internetgebruik voor activiteiten die voor opleiding of werk noodzakelijk zijn, worden niet meegeteld. De classificatie is ook niet bedoeld om ander recreatief of sociaal internetgebruik te includeren.

De internetgamingstoornis kan licht, matig of ernstig zijn. Dit hangt af van de mate waarin het gamen de normale activiteiten verstoort. Bij mensen met een minder ernstigere vorm van de internetgamingstoornis zijn soms minder symptomen aanwezig en heeft de stoornis een minder verstorend effect op hun leven. Mensen met een ernstigere vorm van de internetgamingstoornis brengen meer uren achter de computer door en hebben meer relaties verloren of zijn meer carrière- of opleidingskansen misgelopen (DSM-5, 2014).

Complexe meervoudige problematiek

Bij de overgrote meerderheid van de jongeren met problematisch middelengebruik is er sprake van comorbiditeit met psychische stoornissen, met name: autisme, ADHD en ADD, gedragsstoornissen ODD/CD, hechtingsproblematiek, psychose, depressie, (sociale) angst, PTSS, bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Veel jongeren met problematisch middelengebruik vertonen tegelijkertijd kenmerken van bijvoorbeeld depressie, een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en sociale angst, zonder dat zij precies voldoen aan de DSM-criteria van één omschreven stoornis. Er zijn echter vaak zoveel symptomen aanwezig dat het klinisch gerechtvaardigd is te spreken van psychopathologie waarvoor behandeling noodzakelijk is (Hendriks & Moska, 2022; van Wijngaarden-Cremers et al., 2011).

Wederzijdse beinvloeding van een verslaving en een comorbide psychische stoornis komt voor, maar onderzoek wijst uit dat een psychische stoornis vaker eerder voorkomt dan de verslavingsproblematiek (84%). Daarnaast wordt het risico op middelenafhankelijkheid tijdens de adolescentie aanzienlijk hoger wanneer er sprake is van een eerder ontwikkelde psychische stoornis. De mate van comorbiditeit in de jeugdverslavingszorg is ook erg hoog, namelijk 80% (Hendriks & Moska, 2022).

Jongeren met comorbiditeit van problematisch middelengebruik en psychische stoornissen hebben vaak een complexe systemische achtergrond: gescheiden gezinnen, het zijn kinderen van ouders met psychische problemen (KOPP) of van verslaafde ouders (KVO), problemen met broers/zussen, contacten met justitie (jeugdreclassering, ondertoezichtstelling), financiële problemen, vrienden die ook middelen gebruiken, zelf drugs dealen, enzovoorts. Meestal zijn de onderlinge verhoudingen binnen het gezin van de jongere ernstig verstoord.

Alcohol en cannabisgebruik komen uit Nederlands onderzoek naar voren als risicofactoren voor spijbelen, geringe schoolmotivatie en verminderde schoolprestaties. Dit zijn de sterkste voorspellers van schooluitval (Over et al., 2016).

De sociaal-emotionele ontwikkeling is dikwijls gestagneerd en de persoonlijkheidsontwikkeling staat onder druk. Daarnaast gaat problematisch middelengebruik regelmatig gepaard met problemen met het vertellen van de waarheid (van Wijngaarden-Cremers et al., 2011). Regelmatig hebben deze jongeren weinig tot geen intrinsieke motivatie om in behandeling te gaan. Er kan dan sprake zijn van dwang, zoals een dreigende uithuisplaatsing of juridische maatregel, om een jongere toch tot behandeling te bewegen.

Terug naar boven

Het gebruik van middelen kan een oorzaak zijn voor het ontstaan van een psychische aandoening. Andersom is het ook zo dat het hebben van een psychische aandoening een oorzaak kan zijn voor het beginnen met het gebruiken van middelen (Hendriks & Moska, 2022). Hetzelfde geldt voor de gameverslaving.

Nog niet alle psychische stoornissen zijn onderzocht op hun etiologie met middelengebruik. Bovendien is comorbiditeit vaak eerder de regel dan de uitzondering, waarmee er sprake is van het samengaan van meerder psychische stoornissen (Hendriks & Moska, 2022; Snoek et al., 2010a). Ook kan er bij jongeren sprake zijn van symptomen van meerdere stoornissen zonder dat een behandelaar een diagnose kan stellen volgens de criteria van de DSM-5. (Hendriks & Moska, 2022; van Wijngaarden-Cremers et al., 2011).

In onderzoek van Teng et al. (2020) is er een verband gevonden tussen Internet Gaming Disorder (IGD) en een verminderd psychosociaal welzijn. Dit onderzoek vond echter geen verband tussen een verminderd psychosociaal welzijn en de ontwikkeling van een IGD. Er is nog weinig bewijs voor deze wederkerige verbanden, de literatuur suggereert dat die er wel is. Verder onderzoek is nodig om deze wederkerigheid vast te stellen.

Risico en beschermende factoren

Een gedetailleerd uitgewerkt overzicht van risico- en beschermende factoren voor het ontwikkelen van problematisch middelengebruik en psychische comorbiditeit vind je in 'Kwetsbare groepen jeugdigen en problematisch middelengebruik. Visie en interventiematrix' (Snoek e.a., 2010a). In tabel 1 zie je een kort overzicht.

Er zijn op dit model uit 2010 inmiddels wel twee belangrijke toevoegingen te melden. Ten eerste is de startleeftijd voor roken een risicofactor voor problematisch middelengebruik op latere leeftijd. Daarnaast is de beschikbaarheid van drugs een grote risicofactor; via internet is het eenvoudig om drugs te bestellen en laten bezorgen.

Risicofactoren Beschermende factoren
Brede sociale omgeving

  • Armoede
  • Ongunstige buurtkenmerken
  • Lage sociaal-economische status
Brede sociale omgeving

  • Sociale cohesie
School

  • Slechte schoolprestaties
School

  • Hoog opleidingsniveau
Gezin en ouders

  • Middelengebruik of psychische
  • Problemen van ouders (KOPP/KVO)
  • Echtscheiding ouders
  • Alleenstaande ouder
  • Conflicten in gezin
  • Mishandeling
  • Verwaarlozing
Gezin en ouders

  • Opvoedingscompetentie
  • Affectieve gezinsrelaties
Peers

  • Delinquente vrienden
Persoonlijk niveau

  • Genetische kwetsbaarheid
  • Persoonlijkheidskenmerken
  • Negatief denken
  • Angstgevoeligheid
  • Sensatiezoekend
  • Novelty seeking en lage score op harm avoidance
  • Impulsiviteit
  • Lage eigenwaarde
Persoonlijk niveau

  • Persoonlijkheidskenmerken
  • Gevoel van eigenwaarde
  • Goede zelfcontrolevaardigheden

Tabel 1: risico- en beschermende factoren problematisch middelengebruik en psychische comorbiditeit (Snoek, e.a., 2010a)

Terug naar boven

Op dit moment loopt het grootste longitudinale onderzoek in de jeugdverslavingszorg. Youth in Transition: Addiction trajectories and profiles onderzoekt het langetermijnbeloop van verslaving onder adolescenten op basis van bestaande data uit de Nederlandse TRAILS-bevolkingsstudie en in een landelijk representatief cohort van 440 jongeren die in behandeling komen in de verslavingszorg. De onderzoekers volgen deze jongeren vier jaar lang na de start van hun behandeling gevolgd. De onderzoekers kijken niet alleen naar het beloop van verslaving, maar ook naar de aanwezigheid van andere psychische aandoeningen, en hoe de jongeren maatschappelijk functioneren. Als je weet welke kenmerken samenhangen met een gunstig of juist ongunstig beloop op lange termijn, kun je het beloop beter voorspellen. Ook kijken de onderzoekers welke behandelingen bij welke deelgroepen goed werken. Je kunt de komende jaren de resultaten uit dit onderzoek in deze praktijkstandaard terugvinden.

Terug naar boven

Psychiatrische comorbiditeit bij problematisch middelengebruik is eerder regel dan uitzondering. Bij zoveel comorbiditeit is de vraag wat nog de betekenis van dit begrip is. Steeds meer clinici en onderzoekers pleiten er daarom voor om meer in drie symptoomclusters te denken: internaliserende stoornissen, externaliserende stoornissen en stoornissen in het denken/psychotisch spectrum (Kotov e.a., 2017). Onderzoek vindt ook tussen deze drie clusters nog veel overlap. De meest verstrekkende consequentie van deze overlap is dat het bestaan van één algemene onderliggende psychopathologiefactor, 'p-factor', de samenhang tussen stoornissen en clusters van stoornissen wellicht het best verklaart. Hoewel niet zeker is waar deze p-factor precies voor staat, zou het bestaan van hiervan een goede verklaring bieden dat uiteenlopende psychische stoornissen vaak dezelfde risicofactoren delen, veel overlap in fenotype vertonen en vaak gunstig reageren op dezelfde type behandeling. Mogelijke verklaringen voor de p-factor zijn neuroticisme; ernst van de psychopathologie; gebrekkige zelfregulatievaardigheden; andere verklaringen (Caspi & Moffitt, 2018).

In afwachting van meer duidelijkheid hierover, vind je specifieke aandachtspunten rondom problematisch middelengebruik en de volgende onderwerpen:

ADHD is een risicofactor voor middelenafhankelijkheid (Dekkers, 2020). Volwassenen die al vanaf hun kindertijd ADHD hebben, ontwikkelen twee keer zo vaak een verslaving als vergelijkbare personen uit de algemene bevolking. Middelengebruik kan de symptomen van ADHD versterken of juist onderdrukken (Hulshoff et al., 2009). De relatie tussen ADHD en middelenproblematiek kan rechtstreeks zijn, of te maken hebben met de bij ADHD behorende gedragsproblemen. Bij mensen met ADHD in combinatie met problematisch middelengebruik is namelijk vaak sprake van comorbiditeit met gedragsstoornissen, die ook een sterke voorspeller zijn voor problematisch middelengebruik (Schubiner e.a, 2000). Pardini en collega’s (2007) vonden na controle voor overige psychopathologie geen relatie meer tussen ADHD en problematisch middelengebruik. Ook Lynskey en Hall (2001) stellen dat we de relatie tussen ADHD en problematisch middelengebruik statistisch kunnen verklaren door de relatie tussen ADHD en gedragsstoornissen.

Er is een correlatie tussen depressie met alcoholmisbruik en –afhankelijkheid en cannabisafhankelijkheid. Er is een positieve statistische relatie tussen depressie, suïcidepogingen en middelengebruik (EMCDDA, 2010). Jongeren die onder invloed van middelen zijn, hebben een verhoogd risico op een suïcidepoging (Griswold e.a., 2008). Castellanos & Conrod (2006) noemen in hun onderzoek persoonlijkheidsrisicofactoren voor alcoholmisbruik, waaronder het gevoel van hopeloosheid en negatief denken. Depressie komt ook vaak voor in combinatie met angststoornissen, wat een risicofactor voor middelenproblematiek vormt (Snoek e.a., 2010a).

Een posttraumatische stressstoornis is een angststoornis die meer voorkomt bij middelenafhankelijke vrouwen dan middelenafhankelijke mannen (Snoek e.a., 2010a). De vraag is of het bij mannen voldoende is onderzocht. Hulpverleners signaleren in de praktijk namelijk ook bij mannen veel en ernstige traumatisering. Onderzoek (van der Waerden, 2017) wijst uit dat ruim 25% van mensen met een alcohol- of drugsverslaving ook kampt met PTSS. Veel behandelaren weten dit niet, en zijn veelal geneigd zich enkel op de verslaving te richten. Het is dan ook belangrijk om PTSS mee te nemen bij screening.

Traumatische ervaringen en een posttraumatische stressstoornis (PTSS) vormen een risicofactor voor problematisch middelengebruik. Jongeren die als kind ernstige traumatische ervaringen hebben gehad, hebben twee- tot viermaal meer kans om in hun adolescentie een verslaving te ontwikkelen (Nauta-Jansen & Hendriks, 2006). Vaughn en collega’s (2007) deden onderzoek onder jongeren in pleegzorg en vonden ook hier een hoge correlatie tussen middelenmisbruik en -afhankelijkheid en PTSS. PTSS bij jongeren kan ontstaan door (vroeg)seksueel misbruik, mishandeling en verwaarlozing (Bergen et al, 2004; Evren et al., 2006). Zowel jongens als meisjes die op jonge leeftijd seksueel zijn misbruikt, hebben vier keer zoveel kans op problematisch middelengebruik in vergelijking met niet-misbruikte leeftijdsgenoten (Bergen et al., 2004). Morojele & Brook (2006) vonden ook een relatie de andere kant op: adolescenten die diverse middelen gebruiken, hebben een verhoogde kans om slachtoffer te worden van geweld.

Een middel als speed (amfetamine) wordt soms gebruikt om af te vallen. Hierdoor kan het voorkomen dat jongeren met eetstoornissen (anorexia, boulimia, eetbuien) ook een stoornis in het gebruik van een middel hebben (Hulshoff e.a., 2009).

Er is een correlatie tussen middelengebruik, vooral cannabisgebruik, en vroege vormen van schizofrenie (EMCDDA, 2007). Ook uit Nederlands onderzoek blijkt dit verband: jongeren die voor hun zestiende jaar begonnen met cannabis, hadden een veel groter risico op psychose dan mensen die op latere leeftijd voor het eerst gebruikten (Henquet, 2006; Ferdinand et al., 2005; Zorgstandaard Psychose, 2017; EBRO Module Vroege Psychose, 2017).

Hoewel het middelengebruik bij jongeren met een licht verstandelijke beperking ongeveer gelijk is aan het middelengebruik onder jongeren in de algemene bevolking, zijn jongeren met een licht verstandelijke beperking wel extra kwetsbaar (Bransen, 2008). Jongeren met een licht verstandelijke beperking hebben vaak een gebrekkige kennis van middelen als alcohol en drugs en missen bovendien over het algemeen de cognitieve vaardigheden om de basisrisico's van het gebruik van deze middelen in te zien. Hierdoor zijn de negatieve gevolgen van alcohol- en drugsgebruik onder deze groep groot. Het is bovendien een groep die over het algemeen moeite heeft met het opbouwen van relaties met leeftijdsgenoten (Bransen, 2008). Alcohol en drugs kunnen dan al snel aangewend worden uit een verlangen naar sociale acceptatie, om sociale remmingen te doorbreken of om te compenseren voor gevoelens van isolatie en eenzaamheid. Voor meer informatie hierover bekijk de handreiking middelengebruik en verslaving bij mensen met een LVB.

Terug naar boven

American Psychiatric Association. DSM-5 Task Force. Diagnostic and statistical manual of mental disorders: DSM-5. Washington, D.C.: American Psychiatric Publishing; 2014.

Bergen, H.A., Martin, G., Richardson, A.S., Allison, S., & Roeger, L. (2004). Sexual abuse, antisocial behaviour and substance use: gender differences in young community adolescents. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 38(1-2), 34-41.

Bransen, E., Schipper, H., Mutsaers, K., Haverman, M., & Blekman, J. (2008). Aard en omvang van middelengebruik bij licht verstandelijk gehandicapte jongeren. Een eerste verkenning bij jongeren zelf en hun begeleiders. Utrecht: Trimbos-instituut.

Bransen, E., Schipper, H., & Blekman, J. (2009). Middelengebruik door jongeren met een licht verstandelijke handicap: Een eerste verkenning van aard en omvang. Tijdschrift voor Verslaving, 4, 37-49.

Caspi, A., & Moffitt, T.E. (2018). All for one and one for all: mental disorders in one dimension. American Journal of Psychiatry, 175, 831-844.

Castellanos, N., & Conrod, P. (2006). Brief interventions targeting personality risk factors for adolescent substance misuse reduce depression, panic and risk-taking behaviours. Journal of Mental Health, 15(6), 645-658.

Couwenbergh, C., van den Brink, W., Zwart, K., Vreugdenhil, C., van Wijngaarden-Cremers, P., van der Gaag, R.J. (2006). Comorbid psychopathology in adolescents and young adults treated for substance use disorders: a review. European Child and Adolescent Psychiatry, 15(6), 319-328.

Couwenbergh, C. (2009). Substance abuse and its co-occurrence with other mental health problems in adolescents. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen

Dam, C. van, Nijhof, K., Scholte, R., & Veerman, J.W. (2010). Evaluatie Nieuw Zorgaanbod. Gesloten jeugdzorg voor jongeren met ernstige gedragsproblemen. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen

De Jonge, M., Nijkamp, L., & Bilderbeek, B. (2021). 3-MMC: Gebruikers in beeld. Een verkennend onderzoek naar ervaringen met 3-MMC. Trimbos Instituut. https://www.trimbos.nl/docs/92170b62-0796-4b32-95cf-f4bb2e22f921.pdf

Dekkers, T. (2020). ADHD en risicogedrag bij jongeren. Kind & Adolescent Praktijk, 19(3), 29-29.

Didden, R., VanDerNagel, J. E. L., Delforterie, M., & Duijvenbode, N. van (2020). Substance use disorders in people with intellectual disability. Current Opinion in Psychiatry, 33(2), 124-129. doi: 10.1097/YCO.0000000000000569.

Duijvenbode, N. van, VanDerNagel J. E. L., Didden, R., Engels, R. C. M. E., Buitelaar, J. K., Kiewik, M., & Jong, C. A. J. de (2015). Substance use disorders in individuals with mild to borderline intellectual disability: Current status and future directions. Research in Developmental Disabilities, 38, 319-328.

EBRO Module Vroege Psychose (2017). Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGZ. Utrecht.

EMCDDA (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction). (2007). Drugs use and related problems among very young people (under 15 years old). Lissabon: European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction.

Evren, C., Kural, S., & Cakmak, D. (2006). Clinical correlates of childhood abuse and neglect in substance dependents. Addictive Behaviors, 31(3), 475-485.

Ferdinand, R. F., Sondeijker, F., Ende, J. van der, Selten, J. P., Huizink, A., & Verhulst, F. C. (2005). Cannabis use predicts future psychotic symptoms, and vice versa. Addiction, 100(5), 612-618.

Gezondheidsraad (2018). Alcohol en hersenontwikkeling bij jongeren. Publicatienummer: 2018/23.

Van Goor, M. (2020). Lachgas. Trimbos Instituut. https://www.trimbos.nl/docs/fff0f1ee-c774-4ed0-adbb-b63493d6450f.pdf

Griswold, K. S., Aronoff, H., Kernan, J. B., Kahn. L. S. (2008). Adolescent substance use and abuse: recognition and management. American Academy of Family Physicians, 77(3), 331-336.

Hammink, A., Barendregt, C., ter Beek, E., de Jonge, E., & van de Mheen (2016). Middelengebruik in de JeugdzorgPlus. Een verdiepend onderzoek naar aanleiding van de longitudinale Effectmonitor Jeugdzorgplus naar de prevalentie, diagnostiek en behandeling van (problematisch) middelengebruik bij jongeren in de jeugdzorgplus instellingen. Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen en Verslaving. Geraadpleegd op 5 juli 2021, van https://ivo.nl/wp-content/uploads/2018/08/2016-12-Middelengebruik-in-JeugdzorgPlus.pdf

Hendriks, V., Blanken, P., Croes, E., & Schippers, G. (2018). Multidisciplinaire richtlijn Stoornissen in het gebruik van cannabis, cocaïne, amfetamine, ecstasy, GHB en benzodiazepines.

Hendriks, V. & Moska, C. (2022). Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen. In R. Lindauer & W. Staal (Red.), Handboek Kinder- en jeugdpsychiatrie (pp. 497–510). Amsterdam, Nederland: Boom.

Henquet, C. (2006). Ecogenetic Studies of Cannabis as a Cause of Psychosis.Maastricht: Universiteit Maastricht.

Hulshoff, A., Wegen, S., & Ouden, R. den (2009). Kinderen, jongeren en adolescenten met verslavingsproblemen. In: R. Rutten, C. Loth, & A. Hulshoff (Red.) (2009), Verslaving. Handboek voor zorg, begeleiding en preventie. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg.

IVZ/Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem. (2010). Jongeren in de ambulante verslavingszorg in Nederland (2004-2008). Houten: Stichting Informatievoorziening Zorg (IVZ).

Kepper, A., Veen, V., Monshouwer, K., Stevens, G., Drost, W., de Vroome, T., & Vollebergh, W. (2009). Middelengebruik bij jongens in Justitiële Jeugdinrichtingen. Het gebruik van tabak, alco-hol, cannabis en harddrugs bij jongens met en zonder PIJ-maatregel. Universiteit Utrecht, Utrecht.

Kepper, A., Monshouwer, K., Van Dorsselaer, S., & Vollebergh, W. (2011). Substance use by adolescents in special education and residential youth care institutions. European Child & Adolescent Psychiatry, 20(6), 311-319.

Kessler, R. C., Berglund, P., Demler, O., Jin, R. Merikangas, K.R., & Walters, E.E. (2005). Lifetime prevalence and age-of-onset distributions of DSM-IV disorders in the National Comorbidity Survey Replication. Archives of General Psychiatry, 62, 593-602.

Kleinjan, M., Willemsen, M. C., & Bommelé, J. (2019). Rookpreventie bij jongeren: effectieve interventies en andere mogelijkheden voor preventie van roken bij jongeren.

Kotov, R., Krueger, R. F., Watson, D., Achenbach, T.M., Althoff, R. R., Bagby, R.M., e.a. (2017). The Hierarchical Taxonomy of Psychopathology (HiTOP): a dimensional alternative to traditional nosologies. Journal of Abnormal Psychology, 126 (4), 454-477.

Littlewood, A. K., Sher, K.J. & Wood, P. K. (2010). Do changes in drinking motives mediate the relation between personality change and “maturing out” of problem drinking? Journal of Abnormal Psychology, 119, 93-105.

Lynskey, M. T., & Hall, W. (2001). Attention deficit hyperactivity disorder and substance use disorders: Is there a causal link? Addiction, 96(6), 815-822.

Matthys, W., Schuren, L. J. M. J. van der, Nordquist, R. E., & Zonnevylle-Bender, M. J. S. (2006). Factoren die bij kinderen en adolescenten een risico vormen voor gebruik, misbruik en afhankelijkheid van middelen. Den Haag: ZonMW.

Mohle, M., van Gelder, N., Rombouts, M., Scheffers- van Schayck, T. & Monshouwer, K. (2021). Preventie en gebruik van alcohol, tabak, cannabis en andere middelen in de residentiele jeugdzorg. Kerngegevens uit het EXPLORE-onderzoek. Trimbos-instituut. Geraadpleegd op 5 juli 2022, van https://www.trimbos.nl/wp-content/uploads/2022/01/AF1922-Preventie-en-gebruik-van-alcohol-tabak-cannabis-en-andere-middelen-in-de-residentiele-jeugdzorg.pdf

Monshouwer, K., Bolier, L., Verdurmen, J. & Vermeulen-Smit, E. (2008). Behandeling van problematisch drinkende jongeren. Verslaving, 4 (3), 31-41. DOI:10.1007/BF03078935

Morojele, N. K. & Brook, J. S. (2006). Substance use and multiple victimisation among adolescents in South Africa. Addictive Behaviors, 31(7), 1163-1176.

Mos, K. & Kaptijn, E. (2008). Multidimensionale familietherapie. Een evidence based intensieve gezinsmethodiek voor gezinnen van jongeren met complexe meervoudige problematiek, p.129-141. In: Hermanns, J. (2008). Gezinsinterventies, aan de slag met problematische opvoedingskwesties. Amsterdam: SWP Uitgeverij

Moska, C. (2019). Youth in Transition Fact Sheet. Den Haag: Parnassia Addiction Research Centre (PARC), Parnassia Groep.

Nauta-Jansen, L., & Hendriks, V. (2006). Middelengebruik, middelenmisbruik en middelenafhankelijkheid. In: Doreleijers, F. B. T., Huisman, J., Vermeiren, R., de Haan, E. (Ed.), Leerboek psychiatrie. Kinderen en adolescenten. Utrecht: Tijdstroom.

Nijhof, K. S., Vermulst, A., Scholte, R. H., van Dam, C., Veerman, J. W., & Engels, R. C. (2011). Psychopathic traits of Dutch adolescents in residential care: identifying subgroups. Journal of abnormal child psychology, 39(1), 59-70.

Ormel, J., Raven, D., Oort, F., van, Harman, C.A. Reijneveld, S.A., Veenstra, R., e.a. (2015). Mental health in Dutch adolescents: a TRAILS report on prevalence, severity, age of onset, continuity, and comorbidity of DSM disorders. Psychological Medicine, 45, 345-360.

Over EAB, van Gils PF, Suijkerbuijk AWM, Lokkerbol J, de Wit GA (2016). Maatschappelijke kostenbatenanalyse van cognitieve gedragstherapie voor alcohol- en cannabisverslaving. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.

Pardini, D., White, H. R., & Stouthamer-Loeber, M. (2007). Early adolescent psychopathology as a predictor of alcohol use disorders by young adulthood. Drug and Alcohol Dependence, 88(1), 38-49.

Poelen, E. A. P., Schijven, E. P., & Vermaes, I. P. R. (2015). De prevalentie van middelengebruik bij jongeren met een licht verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen in een orthopedagogisch behandelcentrum. Onderzoek & Praktijk, 13(1), 25-37.

Schijven, E. P., Hulsmans, D. H. G., Bex, N., van der Nagel, J. E. L., Lammers, J., Otten, R., & Poelen, E. A. P. (2020). De effectiviteit van Take it personal! Een programma voor geïndiceerde preventie van middelengebruik bij jongeren met een licht verstandelijke beperking en gedragsproblemen. LVB Onderzoek & Praktijk, 18, 33-42.

Schubiner, H., Tzelepis, A., Milberger, S., Lockhart, N., Kruger, M., Kelley, B. J., et al. (2000). Prevalence of attention-deficit/hyperactivity disorder and conduct disorder among substance abusers. Journal of Clinical Psychiatry, 61(4), 244-251.

Smit, E., Verdurmen, J., Monshouwer, K. & Bolier, L. (2007). Jongeren en verslaving. De effectiviteit van behandelinterventies voor jongeren. Utrecht: Trimbos-instituut.

Snoek, A., Wits, E., Stel, J. van der, & Mheen, D. van de (2010a). Kwetsbare groepen jeugdigen en (problematisch) middelengebruik: visie en interventiematrix. Rotterdam: IVO.

Snoek, A., Wits, E., Mheen, D. van de, Wilbers, G. (2010b). Vroegsignalering. Richtlijn vroegsignalering middelenmisbruik of –afhankelijkheid bij jongeren. Rotterdam: IVO.

Steenhuis, I. H. M., & Van der Poel, E. (2009). Alcohol- en drugsgebruik bij licht verstandelijk gehandicapte jongeren in de leeftijd van 15-25 jaar. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 64, 66-78.

Teng, Z., Pontes, H. M., Nie, Q., Xiang, G., Griffiths, M. D., & Guo, C. (2020). Internet gaming disorder and psychosocial well-being: A longitudinal study of older-aged adolescents and emerging adults. Addictive Behaviors, 110, 106530. https://doi.org/10.1016/j.addbeh.2020.106530

Trimbos. (z.d.) Gameverslaving. Geraadpleegd op 5 juli 2022, van https://www.gameninfo.nl/verslaving/over-gameverslaving

Van der Nagel, J. E. L., Kiewik, M., & Didden, R. (2017). Handboek LVB en verslaving. Amsterdam: Boom Uitgeverij.

Van der Waerden, J. (2017). Bij verslaving beter screenen op ptss. Zorg+ Welzijn, 23(5), 18-19.

Vaughn, M. G., Ollie, M. T., McMillen, J. C., Scott, L., Jr., & Munson, M. (2007). Substance use and abuse among older youth in foster care. Addictive Behaviors, 32(9), 1929-1935.

Wiers, R. W. & Stacy, A. W. (2006). Handbook of implicit cognition and addiction. Sage Publications.

Wisselink, D.J., Kuijpers, W.G.T., Mol, A. (2016). Kerncijfers verslavingszorg 2015. Stichting informatie Voorziening Zorg. Geraadpleegd op 5 juli 2022, van https://www.vnn.nl/sites/default/files/2018-06/Kerncijffers Verslavingszorg 2015.pdf

Wijngaarden, P. J. M. van, & Gaag, R. J. van der (2010). Verslaving als ontwikkelingsstoornis. Kind en Adolescent, 31(4), 174-187.

Wijngaarden-Cremers, P. J. M. van, Hansman-Wijnands, M., & Gaag, R. van der (2011). Middelenmisbruik en comorbiditeit. In: M. Clerkx, R. de Groot, & F. Prins (2011). Grensoverschrijdend gedrag van pubers. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.

 

Zorgstandaard Psychose (2017). Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGZ. Utrecht.

Terug naar boven

Screening en diagnose van verslaafde jongeren

Het is verstandig voor jongeren om geen alcohol en/of andere psychoactieve middelen te gebruiken, vanwege de risico's die ermee gepaard gaan. Dit advies geldt in het bijzonder voor jongeren in de jeugdzorg en jeugd-ggz: bij hen is er al sprake van verhoogde psychische kwetsbaarheid (Hendriks & Moska, 2022).

Behandelaren in de jeugdzorg en jeugd-ggz dienen daarom alert te zijn op middelengebruik bij jongeren die bij hen in behandeling zijn. Vraag er op meerdere momenten tijdens het behandeltraject naar, met name bij jongeren die hebben aangegeven dagelijks te gebruiken.

Middelengebruik maakt het behandelen lastiger. Bij farmacologische behandelingen kan middelengebruik bovendien de werking van de medicatie verstoren. Mocht blijken dat een jongere die middelen gebruikt ook medicatie slikt, overleg dan met een kinder- en jeugdpsychiater welk mogelijk negatief effect dit heeft op de werking van de medicatie.

Risico's van alcohol- en drugsgebruik voor jongeren

De Gezondheidsraad (2018) raadt alcoholgebruik door jongeren tot 18 jaar af vanwege de directe risico's die daaraan verbonden zijn. Denk aan (verkeers-)ongelukken, agressie, geweld en ander grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast heeft alcoholgebruikschadelijke gevolgen voor de fysieke en mentale gezondheid op langere termijn.

Er zijn zorgen om de mogelijke effecten van alcohol op de hersenontwikkeling van jongeren en de nadelige effecten van alcoholgebruik op jongere leeftijd, met name onder de 16 jaar. Voor jongeren is alcoholgebruik extra schadelijk omdat zij sneller dan volwassenen een alcoholvergiftiging kunnen oplopen. Jongeren zijn ook vatbaarder voor alcoholvergiftiging, aangezien jongeren elkaar vaker aanzetten tot binge drinking dan volwassenen.

De meeste jongeren die een alcoholvergiftiging oplopen, schrikken hier zo van dat het geen tweede keer gebeurt. Bij jongeren die vaker dan eenmalig een alcoholvergiftiging oplopen, is een doorverwijzing naar gespecialiseerde jeugdverslavingszorg noodzakelijk (NHG richtlijn problematisch alcoholgebruik).

Volgens de gedegen literatuurstudie van de Gezondheidsraad (2018) zijn er aanwijzingen dat jongeren die regelmatig drinken een hoger risico lopen op het ontwikkelen van problematisch alcoholgebruik op latere leeftijd, zoals alcoholverslaving. Hoe jonger de leeftijd en hoe vaker jongeren alcohol hebben gedronken, hoe hoger het risico op latere alcoholproblematiek.

Er werd niet vastgesteld of het om een causaal verband gaat. Wél vond de Gezondheidsraad duidelijke aanwijzingen dat alcohol drinken bij jongeren geassocieerd is met een abnormale en versnelde afname van de grijze stof in de hersenen, maar het is nog onvoldoende duidelijk wat de betekenis van deze bevinding is.

De Gezondheidsraad concludeert dat over de specifieke gevolgen van alcoholgebruik voor de hersenen bij jongeren nog weinig bekend is. Dat geldt eveneens voor het verband tussen enerzijds alcoholgebruik op jonge leeftijd en anderzijds slechtere schoolprestaties en verminderd cognitief functioneren. Niettemin adviseert de Gezondheidsraad jongeren om geen alcohol te drinken, vanwege alle risico's die met alcoholgebruik gepaard gaan.

Voor andere middelen, waaronder cannabis, zijn vergelijkbare verbanden gevonden. Het verband tussen respectievelijk frequent middelengebruik of gebruik op jonge leeftijd enerzijds, en nadelige effecten van het gebruik op o.a. de ontwikkeling van de hersenen, het cognitief functioneren, en/of de schoolprestaties van jongeren anderzijds (c.f. Tervo-Clemmens, et al., 2020; Lorenzetti, Hoch, & Hall, 2020). Daarbij spelen echter dezelfde kanttekeningen als bij het onderzoek naar alcoholgebruik, wat betreft causaliteit en mogelijke verstorende variabelen die de verbanden (mede) kunnen verklaren. Daarnaast gebruiken jongeren alcohol en drugs vaak tegelijk.

Ondanks onzekerheden in de literatuur, is er alle reden om jongeren in de jeugdzorg en jeugd-ggz te adviseren geen alcohol of drugs te gebruiken omdat zij vanwege de al aanwezige psychische problematiek en daarmee gepaard gaande risicofactoren, een grotere kans hebben op het ontwikkelen van een stoornis in middelengebruik (Groenman, Janssen, & Oosterlaan, 2017; Morales, Jones, Kliamovich, Harman, & Nagel, 2020).

Screening

Gezien de hoge prevalentie van problematisch middelengebruik in de jeugdzorg en jeugd-ggz is screening hierop van groot belang. Idealiter vindt er in deze settingen bij alle jongeren vanaf 12 jaar regelmatig screening plaats op zowel alcohol- als drugsgebruik. Ook dient er aandacht te zijn voor problematisch gokken of gamen.

Voor betrouwbare screening en diagnostiek van middelengebruik bij jongeren die aangemeld zijn voor jeugdzorg en/of jeugd-ggz, zijn de volgende gespreksvoorwaarden essentieel (Hendriks & Moska, 2022):

  • Het creëren van vertrouwen en een veilige setting tijdens het gesprek
  • Een open, niet-confronterende en niet-moraliserende houding van de hulpverlener ten aanzien van het middelengebruik
  • Bij de diagnostiek is het vaak wenselijk om ten minste een deel van het gesprek alleen met de jongere te houden. Daarbij is het raadzaam de jongere aan te moedigen om zijn ouders te informeren over het eigen middelengebruik.

Als er uit de screening bij jongeren in de jeugdzorg of jeugd-ggz naar voren komt dat een jongere middelen gebruikt, is het van belang dat de behandelaar geïndiceerde preventie start. Dit betekent dat de behandelaar bij jongeren met beginnend problematisch middelengebruik probeert te voorkómen dat het verergert tot een verslaving. Ook als jongeren overmatig gokken of gamen wordt geïndiceerde preventie aangeraden.

Drie methodieken die hiervoor kunnen worden ingezet, zijn:

  • Individuele begeleiding voor jongeren met Moti-4 (de ouder(s) worden bij de interventie betrokken).
  • Oudercursus ‘Held mijn kind kan niet zonder’ voor ouders van jongeren die problematisch middelen gebruiken of gamen.
  • Community reinforcement and family training (Craft) voor familie en andere 'concerned significant others'

Betrek zo nodig een preventiemedewerker om je hierbij te begeleiden.

Diagnostiek

Bij sommige jongeren is geïndiceerde preventie voldoende, maar bij anderen is verder onderzoek nodig om vast te kunnen stellen of er sprake is van een stoornis in het gebruik van middelen. Als er in de instelling waar de jongere behandeling krijgt geen mogelijkheden zijn voor diagnostiek van problematisch middelengebruik, gokken of gamen, is het nodig om door te verwijzen naar de jeugdverslavingszorg voor diagnostiek en behandeling. Het is wel van belang om betrokken te blijven bij de jongere en samen met de jeugdverslavingszorg een behandelplan op te stellen waarin de verslavings- en psychische problematiek in samenhang worden aangepakt.

Een stoornis in het gebruik van middelen en gokken stelt men in de regel vast op basis van de DSM-5-criteria waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen een lichte, matige of ernstige stoornis.

De DSM-5 bevat nog geen officiële classificatie voor een gamestoornis, maar biedt voor de klinische praktijk en ten behoeve van onderzoek een voorlopige classificatie op basis van negen criteria. Het internationale classificatiesysteem de ICD-11 biedt wel een officieel erkende classificatie voor een gamestoornis en een diagnose voor problematisch of risicovol gamen.

Naast de classificatie is het belangrijk om in kaart te brengen wat de factoren zijn die het middelengebruik of problematisch gokken of gamen veroorzaken, in stand houden of versterken. Ook is het belangrijk om de lijdensdruk van de jongere vast te stellen en de wensen voor de behandeling uit te vragen.

In de differentiële diagnostiek is het van belang duidelijkheid te krijgen over de vraag of er sprake is van een drugs geïnduceerde middelenstoornis of een 'onafhankelijke' middelenstoornis. Vooral tijdens intoxicatie of onttrekking van een middel kunnen psychische problemen door het middel ontstaan. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een psychotische stoornis door gebruik van cocaïne.

De meeste psychische problemen die ontstaan door een middel verbeteren meestal vrij snel na het stoppen met het gebruik van het middel. Mocht dat niet zo zijn, dan kan er sprake zijn van een comorbide psychische stoornis die niet middel-gerelateerd/-geïnduceerd is.

Comorbiditeit

Comorbiditeit van psychische problemen en verslavingsproblematiek komt bij jongeren vaak voor, maar wordt in de praktijk nog onvoldoende gesignaleerd waardoor er sprake is van onder diagnostiek. Bij beginnende problematiek is de kans op herstel het meest succesrijk (Snoek e.a., 2010a) wat maakt dat een tijdige signalering zo belangrijk is. Het standaardgebruik van screeningsinstrumenten voorafgaand en tijdens de behandeling bevordert vroegtijdige herkenning van problematisch middelengebruik en psychische stoornissen.

Terug naar boven

Screening

Voor het screenen op risicovol middelengebruik zijn geschikte vragenlijsten: de Alcohol Use Disorders Identification Test (AUDIT; Babor et al., 1992) en verkorte versies daarvan voor alcohol en de Drug Use Disorders Identification Test (DUDIT; Berman et al., 2005) voor screening op risicovol drugsgebruik.

In de praktijk van de jeugdzorg en kinder- en jeugdpsychiatrie hebben instrumenten die breed informeren naar meerdere middelen - zowel tabak, alcohol als drugs - veelal de voorkeur boven instrumenten die naar één middel informeren (Multidisciplinaire richtlijn Drugs, 2018).

In de richtlijn Middelengebruik voor jeugdhulp en jeugdbescherming wordt onder andere de Screening Middelengebruik Adolescenten (SMA; Hendriks, Spijkerman & Blanken, 2014; Hendriks et al., 2014) geadviseerd. Vergeleken met andere lijsten die naar het gebruik van meerdere middelen vragen is de SMA korter waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen tabak, cannabis en andere drugs.

Er zijn aparte afkappunten voor jongens en meisjes en verschillende leeftijdsgroepen. Deze afkappunten zijn nog niet gevalideerd en moeten worden beschouwd als handvatten. De Risk Evaluation of Alcohol and Drug Use in Youth (READY) is een nieuwe en aangepaste versie van deze screeningslijst (zie Tabel 1).

De READY Checklist

Voor het screenen op problematisch gokken bij jongeren ontbreekt nog een goed gevalideerd Nederlandstalige screeningsinstrument (van Rooij, Tuijnman, & Kleinjan, 2021, pag. 52). Voor screening op problematisch gamen kan gebruikgemaakt worden van de Clinical Video game Addiction Test (C-VAT) versie 2.0 (Van Rooij, Schoenmakers & van de Mheen, 2014; 2015) of de Internet Gaming Disorder Scale (IGD-Scale; Lemmens, Valkenburg, & Gentile, 2015). Voor het screenen op problematisch sociale-mediagebruik is er de Social Media Disorder (SMD) Scale (van den Eijnden, Lemmens, & Valkenburg, 2016).

Diagnostiek

Voor de classificatie van een stoornis in het gebruik van middelen is het aan te raden gestructureerde meetinstrumenten te gebruiken, omdat dit het systematisch uitvragen van de stoorniscriteria bevordert en de clinician bias beperkt. De classificatie wordt hiermee betrouwbaarder en gevoeliger voor het detecteren van een stoornis (Richtlijn Drugs (niet-opioïden)).

Stoornissen in het gebruik van cannabis, cocaïne, amfetamine, ecstasy, GHB en benzodiazepines, 2022; Multidisciplinaire richtlijn stoornissen in het gebruik van alcohol, 2023). De Nederlandse jeugdverslavingszorg maakt gebruik van de jeugdversie van de Meten van Addicties voor Triage en Evaluatie bij Jeugdigen (MATE-Y; Schippers & Broekman, 2013). Voor dit instrument is een DSM-5 module voor de classificatie van stoornissen in het gebruik van alcohol en andere middelen nog in ontwikkeling.

Andere bruikbare instrumenten zijn het Composite International Diagnostic Interview (CIDI; World Health Organization, 1997), het Mini International Neuropsychiatric Interview DSM-5 (MINI 7.0.2; Sheehan, 2016), en het Structured Clinical Interview of DSM-5 disorders (SCID-5-S; Arntz et al., 2017) waarvan de secties voor het in kaart brengen van een stoornis in het gebruik van alcohol of andere middelen – met kleine aanpassingen in de formuleringen - ook bij jongeren kunnen worden toegepast. Van de DSM-5 versie van het MINI voor kinderen en adolescenten ('MINI-Kid') is nog geen officiële Nederlandse vertaling beschikbaar.

Instrumenten andere psychische stoornissen

Bekijk ook de screeningsinstrumenten en diagnostische instrumenten voor  ADHD, gedragsstoornissen ODD/CD,  autisme, psychose, angst, stemmingsstoornissen (depressie, bipolaire stoornis), eetstoornissen (anorexia nervosa,  boulimia, eetbuien) en licht verstandelijke beperking.

Terug naar boven

Arntz, A., Kamphuis, J.H., & Derks, J. (2017). SCID-5-S. Gestructureerd klinisch interview voor DSM-5 syndroomstoornissen. American Psychiatric Association. Amsterdam: Boom uitgevers.

Babor, T. F., Higgins-Biddle, J. C., Saunders, J. B., & Monteiro, M. G. (1992). The alcohol use disorders identification test. Guidelines for use in primary health care. Geneva: World Health Organization.

Berman, A. H., Bergman, H., Palmstierna, T., & Schlyter, F. (2005). Drug Use Disorders Identification Test (DUDIT). European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction.

Boomsma, L. J., Drost, I. M., Larsen, I.M., Luijkx, J.J.H.M., Meerkerk, G.J., Valken, N, Verduijn, M., Burgers, J.S., Van der Weele, G.M., Sijbom, M. (2014). NHG standaard problematisch alcoholgebruik, Nederlands Huisartsen Genootschap, Utrecht.

Gezondheidsraad (2018). Alcohol en hersenontwikkeling bij jongeren. Publicatienummer: 2018/23, 17 december 2018.

Groenman, A. P., Janssen, T. W., & Oosterlaan, J. (2017). Childhood psychiatric disorders as risk factor for subsequent substance abuse: a meta-analysis. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 56(7), 556-569.

Hendriks, V. & Moska, C. (2022). Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen. In R. Lindauer & W. Staal (Red.), Handboek Kinder- en jeugdpsychiatrie (pp. 497–510). Amsterdam, Nederland: Boom.

Hendriks, V., Blanken, P., Croes, E., Schippers, G., Schellekens, A., et al. (2018). Multidisciplinaire richtlijn Stoornissen in het gebruik van cannabis, cocaïne, amfetamine, ecstasy, GHB en benzodiazepines. Utrecht: Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGZ.

Hendriks, V., Blanken, P., Spijkerman, R., van Grinsven, T., Ekkers, W…… Schellekens, A. Multidisciplinaire richtlijn Stoornissen in het gebruik van alcohol. 2023. Federatie Medisch Specialisten, Utrecht.

Hendriks, V. M., Spijkerman, R., van Oort, M. M. H. J., Glind, G., Müller, M., Schee, E., ... & De Jong, C. A. J. (2014). Richtlijn ADHD en middelengebruik bij adolescenten: screening, diagnostiek en behandeling in de jeugd-GGZ en jeugdverslavingszorg. Amersfoort - Utrecht: Resultaten Scoren - Perspectief Uitgevers.

Lemmens, J. S., Valkenburg, P. M., & Gentile, D. A. (2015). The Internet gaming disorder scale. Psychological assessment, 27(2), 567.

Lorenzetti, V., Hoch, E., & Hall, W. (2020). Adolescent cannabis use, cognition, brain health and educational outcomes: a review of the evidence. European Neuropsychopharmacology, 36, 169-180.

Morales, A. M., Jones, S. A., Kliamovich, D., Harman, G., & Nagel, B. J. (2020). Identifying early risk factors for addiction later in life: A review of prospective longitudinal studies. Current Addiction Reports, 7, 89-98.

Schippers, G., & Broekman, T. (2013). MATE-Y 2.1 a-handleiding en protocol voor de MATE-jeugd. Nijmegen: Beta Boeken:

Sheehan, D.V. (2016). Mini Neuropsychiatric Interview (MINI) 7.0.2. English version for DSM-5. http://nl.harmresearch.org/index.php/product/mini-international-neuropsychiatric-interview-mini-7-0-2-4.

Snoek, A., Wits, E., Stel, J. van der, & Mheen, D. van de (2010a). Kwetsbare groepen jeugdigen en (problematisch) middelengebruik: visie en interventiematrix. Rotterdam: IVO.

Van den Eijnden, R. J., Lemmens, J. S., & Valkenburg, P. M. (2016). The social media disorder scale. Computers in Human Behavior, 61, 478-487.

Van Rooij, A. E., Tuijnman, A., & Kleinjan, M. (2021). Kennissynthese en onderzoeksagenda kansspelverslaving, gokgerelateerde schade en gokproblematiek. Utrecht: Trimbos-instituut i/o ZonMw.

Van Rooij, A., Schoenmakers, T., & van de Mheen, D. (2014). C-VAT 2.0. Clinical application and validation of an assessment tool for game addiction. Rotterdam: IVO Addiction Research Institute.

Van Rooij, A. J., Schoenmakers, T. M., & van de Mheen, D. (2015). Assessment van gameverslaving in de klinische praktijk met de C-VAT 2.0. Verslaving, 11(3), 184-197.

World Health Organization (1997). Composite International Diagnostic Interview (CIDI) Versie 2.1. Amsterdam: WHO-CIDI Training en Referentie Centrum. Psychiatrisch Centrum AMC, Amsterdam.

Terug naar boven

Het persoonlijke verhaal van Kim

Mijn naam is Kim en ik ben 26 jaar oud. Ik heb een verleden in het gebruiken van drugs. Als kind had ik veel mensen om mij heen die rookten. Dit is denk ik ook de reden dat ik op mijn 12e begon met roken. Op mijn 13e kwam ik in aanraking met wiet omdat mijn vriendengroep en een familielid regelmatig een joint rookten. Het gebruik van wiet werd hierdoor heel normaal voor mij. Mijn thuissituatie was op dat moment onprettig en door het blowen kon ik mijn gevoel uitschakelen.

>> Lees verder op Brainwiki, de jongerenwebsite van het Kenniscentrum

Behandeling van verslaafde jongeren

Jongeren die vanwege een verslaving in behandeling komen, verschillen op verschillende punten van volwassenen in de verslavingszorg. Allereerst staan er bij jongeren andere verslavingsproblemen op de voorgrond. Bij jongeren is primaire cannabisverslaving de meest voorkomende aanmeldklacht (ruim 50%), gevolgd door een primaire verslaving aan alcohol, stimulantia en internet gamen die elk een prevalentie van rond de 11% laten zien (Stichting IVZ, 2016; Rigter & Blanken, 2021a).

Daarnaast zijn er signalen dat het gebruik van lachgas, ketamine, en 3-MMC is toegenomen (Nationale Drug Monitor, 2022) en daardoor mogelijk ook de hulpvraag met betrekking tot deze middelen. Bij volwassenen in de verslavingszorg is het beeld net wat anders en komt alcoholverslaving het vaakst voor, gevolgd door cannabis-, crack-cocaïne- of heroïneverslaving (Stichting IVZ, 2016; Rigter & Blanken, 2021b).

Hoewel slechts een beperkt aantal mensen primair in behandeling komt vanwege een nicotineverslaving, ligt het aantal rokers onder jongeren en volwassenen in de verslavingszorg naar verwachting veel hoger dan onder mensen in de algemene bevolking (Guydish et al., 2016).

Wat betreft behandeling en ondersteuning hebben jongeren andere wensen en behoeften dan volwassenen. Zo is er bij jongeren vaak minder probleembesef en behandelmotivatie aanwezig en kennen zij in vergelijking met volwassenen een kortere gebruiksgeschiedenis. Ook is er bij jongeren ten opzichte van volwassenen (nóg) vaker sprake van psychiatrische comorbiditeit (Chan, Dennis, & Funk, 2008). Tot slot hebben jongeren vaak ouders die hen ondersteunen en bij minderjarigen hebben ouders het ouderlijk gezag. Veel jongeren in de leeftijd van 18 tot 24 jaar wonen nog thuis. Jongeren zijn vatbaarder voor de invloed van leeftijdgenoten dan volwassenen. Het gezin van herkomst en de invloed van vriendengroepen spelen dan ook een belangrijke rol in het behandel- en herstelproces van jongeren.

Terug naar boven

Het is belangrijk dat risicovol middelengebruik of potentieel verslavingsgedrag bij jongeren in de jeugdketen en in de kinder- en jeugdpsychiatrie tijdig wordt herkend. Zoals vermeld in het onderdeel over screening in deze praktijkstandaard, is standaardscreening van risicovol en problematisch middelengebruik bij jongeren vanaf 12 jaar in deze omgevingen aangewezen. Behandelaren in de kinder- en jeugdpsychiatrie kunnen een belangrijke rol spelen door middelengebruik en verslavingsgedrag bespreekbaar te maken en regelmatig in de behandeling aan de orde te laten komen. Niet alleen beginnende problemen, maar ook interfererende effecten van het middelengebruik/verslavingsgedrag op de behandeling komen op deze manier tijdig in zicht. Meer handvatten hoe dit in de praktijk aan te pakken, staat in de richtlijn middelengebruik voor jeugdhulp & jeugdbescherming, 2023.

Comorbide middelengebruik compliceert de behandeling van psychiatrische klachten bij jongeren en heeft waarschijnlijk een ongunstig effect op de prognose, alhoewel hier nog nauwelijks goed onderzoek naar gedaan is. Comorbide verslavingsproblematiek en psychiatrische stoornissen dienen zoveel mogelijk in samenhang te worden behandeld waarbij aandacht is voor beide stoornissen, met inachtneming van de adviezen in de beschikbare richtlijnen voor de afzonderlijke stoornissen. Het doorbreken van het middelengebruik is in de behandeling vrijwel altijd een goede eerste stap (Richtlijn Drugs (niet-opioïden) Stoornissen in het gebruik van cannabis, cocaïne, amfetamine, ecstasy, GHB en benzodiazepines 2022; Multidisciplinaire richtlijn stoornissen in het gebruik van alcohol, 2023).

In geval van milde verslavingsproblematiek kunnen behandelaren in de kinder- en jeugdpsychiatrie besluiten deze zelf te behandelen - mits de daarvoor benodigde expertise en ervaring aanwezig is. Bij ernstigere vormen van verslaving heeft een co-behandeling in samenwerking met de jeugdverslavingszorg de voorkeur, of -afhankelijk van het beeld - is er een doorverwijzing naar de jeugdverslavingszorg nodig. Ook bij twijfel en voor consultatie kan contact worden gezocht met de jeugdverslavingszorg. Verslaving en risicovol middelengebruik, gokken of gamen zijn dus in geen geval een contra-indicatie voor behandeling in de specialistische jeugd-ggz. Dit is juist een indicatie om samen te werken met de jeugdverslavingszorg. Bovendien dient onnodig uitstel van behandeling met als risico dat de jongere uit beeld raakt, zoveel mogelijk te worden voorkómen.

Complicaties

Middelengebruik en overmatig gokken of gamen kunnen gepaard gaan met complicaties. Wees bij jongeren extra alert op: somatische complicaties bij alcoholgebruik, lachgas en vitamine B-12-tekort, problematisch gamen en voedingsdeficiëntie, langdurige waarnemingsstoornissen na uitgaansdrugs, ketamine en chronische urineweginfectie.

Somatische complicaties overmatig alcoholgebruik

Het is van belang om bij jongeren die overmatig drinken een somatische screening uit te voeren. De behandelaar monitort hiermee de leverfuncties en vitaminestatus en kan eventueel starten met vitaminesuppletie.

Lachgas en vitamine B-12 tekort

Overmatig lachgasgebruik kan leiden tot neurologische schade, zoals zenuwuitval en verlammingsverschijnselen als gevolg van vitamine B-12-tekort. Meestal is de schade behandelbaar met vitamine B-12-supplementen. Wees bij jongeren die lachgas gebruiken daarom alert op mogelijke signalen van vitamine B-12-tekort (Hendriks & Jong, 2020). Zie ook: Protocol vitamine B-12-tekort bij lachgas van het Erasmus MC (Heshmatollah, Heil, & Titulaer, 2021). Er is een 'Handreiking behandeling lachgasverslaving' ontwikkeld door medewerkers van Brijder Verslavingszorg, Parnassia Groep.

Problematisch gamen en voedingsdeficiëntie

Gamen is voor veel jongeren een gebruikelijke sociale activiteit. Signalen dat het gamen problemen oplevert kunnen zijn: verminderde schoolprestaties, absentie van school en/of werk en slaapproblemen. Bij jongeren die overmatig gamen kan bovendien sprake zijn van verminderde persoonlijke hygiëne en voedingsdeficiënties (Ellithorpe, Meshi, & Tham, 2022).

Langdurige waarnemingsstoornissen na uitgaansdrugs

Sommige jongeren kunnen aanhoudende waarnemingsstoornissen als het Drug-induced Depersonalisatiesyndroom (DPS) en/of het Hallucinogen Persisting Perception Disorder (HPPD) ontwikkelen na het gebruik van uitgaansdrugs (Alderliefste, 2017; Alderliefste & Damen, 2018).

Bij met name DPS is vaak sprake van een traumatische gebruikservaring. Jongeren houden na deze ervaring aanhoudende angstklachten en kunnen zeer angstig zijn om psychotisch te worden. Uit gebruikerservaringen komt naar voren dat de klachten vaak onvoldoende of pas laat gesignaleerd en gerapporteerd worden. Beide waarnemingsstoornissen vereisen zorgvuldig diagnostisch onderzoek en een specialistische behandeling die verschilt van de reguliere behandeling voor psychose en angststoornissen (Alderliefste & Damen, 2018). Als er mogelijk sprake is van HPPD of DPS kunnen jongeren worden aangemeld bij het Landelijk Medisch Spreekuur Partydrugs (LMSP).

Ketamine en chronische urineweginfectie

Bij overmatig ketamine gebruik kunnen chronische urineweginfecties ontstaan die kunnen uitmonden in blijvende schade aan de blaas en ernstige niercomplicaties (Kuerlings, Sommer, & Duijvesz, 2020).

Terug naar boven

Behandeling van verslaving richt zich bij jongeren primair op stoppen en/of verminderen van het problematisch middelengebruik, gok- of gamegedrag. Daarnaast kan de behandeling bestaan uit behandeling van veelvoorkomende comorbide psychiatrische klachten zoals ADHD, depressie, angst en PTSS. Ook is het gericht op verbetering van het sociaal en maatschappelijk functioneren. De behandelaar besteedt tijdens de behandeling altijd aan de rol en betrokkenheid van het systeem (ouders, gezin, huisgenoten, vrienden en/of andere betekenisvolle personen) en de motivatie van jongeren om hun middelengebruik, gok- of gamegedrag te veranderen.

Tot slot kunnen stress verhogende factoren als een instabiele thuissituatie, sociaal isolement, leer- en werkproblemen en financiële problemen de behandeling in de weg staan en het risico op terugval in middelengebruik vergroten. Deze factoren moeten gelijktijdig met de therapeutische behandeling worden aangepakt (Jeugdverslavingszorg Nederland, 2021).

Terug naar boven

In de meeste gevallen ontvangen jongeren voor hun verslaving een psychologische behandeling. De gebruikelijke psychosociale behandelingen kunnen grofweg worden onderscheiden in vijf typen behandelingen:

  1. Motiverende gespreksvoering (MGV)
  2. Cognitief gedragstherapeutische interventies, zoals cognitieve gedragstherapie (CGT) en Community Reinforcement Approach (CRA)
  3. Contingentiemanagement
  4. Gezinstherapieën, zoals systeemtherapie, multidimensionele familietherapie (MDFT) en multisysteem therapie (MST)
  5. Twaalfstappenbenadering

Uit onderzoek blijkt over het geheel genomen dat de evidence-based psychosociale behandelingen ongeveer even effectief zijn (Tanner-Smith et al., 2016). Voor verdere informatie over evidentie en aanbevelingen, zie de multidisciplinaire richtlijnen voor stoornissen in het gebruik van alcohol, opiaten en non-opioïde drugs.

Motiverende gespreksvoering (MGV) is een persoonsgerichte en directieve methode die oorspronkelijk voor behandeling van verslaving is ontwikkeld en inmiddels ook breed en in andere sectoren wordt toegepast (Frost et al., 2018). Volgens de meest recente definitie van de ontwikkelaars Miller & Rollnick (2014) is MGV 'een op samenwerking gerichte gespreksstijl die iemands eigen motivatie en bereidheid tot verandering versterkt'.

De methode richt zich op het ontlokken van motieven voor gedragsverandering en van uitspraken die betrekking hebben op die verandering ("verandertaal") bij de jongere. MGV wordt vaak als kortdurende interventie (Steele et al., 2020a) of als aanvulling op cognitieve gedragstherapie (CGT) ingezet. Zo bevat het CGT- behandelprotocol voor jongeren met problematisch middelengebruik, gokken of gamen, een sterke MGV-component (de Jonge, Spijkerman, & Müller, 2018).

Volgens de evidentie voor MGV als aanvulling op CGT is deze combinatie effectiever dan 'treatment as usual' in het verminderen van het aantal alcohol en/of drugs gebruiksdagen (Steele et al., 2020b).

Terug naar boven

Cognitief-gedragstherapeutische interventies voor de behandeling van verslavingsproblematiek zijn gericht op het veranderen van cognities en gedragspatronen die een rol spelen bij de ontwikkeling en het in stand houden van een verslaving. De meest gebruikelijke cognitief gedragstherapeutische interventie is cognitieve gedragstherapie (CGT) en daarna de Community Reinforcement Approach (CRA).

Cognitieve gedragstherapie (CGT)

In de jeugdverslavingszorg behoort CGT voor de behandeling van verslaving tot de standaardbehandelmethoden. Het doel van de CGT-behandeling is om inzicht te krijgen in de voorspellers en gevolgen van het middelengebruik of verslavingsgedrag van de jongere (de functieanalyse), om vervolgens via vaardigheidstraining de jongere te leren omgaan met situaties die middelengebruik uitlokken (de Jonge et al., 2018; 2020).

De behandeling richt zich vooral op het herkennen en veranderen van cognities en gedrag die het problematische middelengebruik, gokken of gamen in stand houden. Voor de behandeling van verslavingsproblematiek bij jongeren is een CGT-behandelprotocol ontwikkeld dat gebaseerd is op de CGT-behandeling voor volwassenen, speciaal aangepast voor jongeren. Het protocol bestaat uit twaalf bijeenkomsten en bevat naast CGT ook onderdelen van motiverende gespreksvoering (de Jonge et al., 2018).

Community Reinforcement Approach (CRA)

Een andere frequent toegepaste behandelmethode die gestoeld is op cognitief gedragstherapeutische principes is de Community Reinforcement Approach (CRA). In CRA ligt de nadruk op het bevorderen en ervaren van de belonende werking van alternatief gedrag als tegenhanger voor het middelengebruik.

Het behandelprogramma bestaat uit een verzameling therapeutische interventies en technieken waaronder het stellen van kleine, haalbare doelen, het gebruik van interne en externe bekrachtigers in de directe omgeving, het betrekken van belangrijke anderen, het monitoren van gedrag en middelengebruik en het oefenen van vaardigheden (Dijkstra, DeFuentes-Merillas, Blaauw, & Roozen, 2012; Roozen, Meyers, & Smith, 2013). CRA wordt ook in combinatie met contingentiemanagement aangeboden. Er is een speciale CRA-variant voor de behandeling van verslavingsproblematiek bij adolescenten, de Adolescent Community Reinforcement Approach (A-CRA) (Godley et al., 2001).

Terug naar boven

Bij contingentiemanagement gaat het om het systematisch belonen van gewenst gedrag, zoals het niet gebruiken van alcohol of drugs of het komen naar behandelsessies.

In de verslavingszorg is behandeling met CM gericht op het bevorderen van abstinentie van alcohol- en/of druggebruik het vaakst onderzocht.

Volgens diverse meta-analyses is deze op abstinentie gerichte CM zowel op korte (Lussier et al., 2006; Prendergast et al., 2006) als op langere termijn (ten minste 3 maanden tot één jaar na beëindiging van de interventie (Ginley et al., 2021) effectief in het bevorderen van abstinentie en verminderen van middelengebruik bij volwassen patiënten met verslavingsproblematiek.

Het onderzoek naar de effectiviteit van CM bij jongeren met een stoornis in alcohol- of drugsgebruik is beperkt; met slechts vier trials van voldoende omvang waarin op abstinentiegerichte CM gecombineerd met een andere psychologische behandeling werd vergeleken met een psychologische behandeling zonder CM.

Volgens de resultaten was de met CM gecombineerde psychologische behandeling effectiever dan een psychologische behandeling zonder CM, maar in de meeste trials gold dit alleen voor de uitkomsten op korte en niet op langere termijn (Godley et al., 2014; Hengeler et al., 2012; Stanger et al., 2009; 2015). Er zijn aanwijzingen dat CM als op zichzelf staande behandeling mogelijk effectiever en ook kosteneffectiever is dan wanneer CM wordt aangeboden in combinatie met een andere evidence-based interventie (Sheridan Rains et al., 2021). In de komende jaren wordt in Nederland onderzoek verricht naar dit onderwerp bij jongeren met een cannabisverslaving.

Terug naar boven

In gezinnen met kinderen en jongeren die verslaafd zijn, zijn er vaak conflicten rondom het problematisch middelengebruik, of het nu om overmatig middelengebruik gaat of om overmatig gamen.

Ouders voelen zich vaak machteloos, er is veel ruzie en de verslaafde jongere trekt zich terug. Vaak ontstaan onbedoeld gezinsinteracties die het verslavingsgedrag in stand houden. Een systemische blik en systeeminterventie is vaak noodzakelijk om het gedrag te doorbreken. Dit kunnen allerlei vormen van gezinsinterventies zijn.

Bij jongeren met een cannabisverslaving bleken MDFT en CGT beide even effectief in het reduceren van het cannabisgebruik (Hendriks, van der Schee, & Blanken, 2011) maar uit een subgroep analyse kwam naar voren dat jongere adolescenten (13 t/m 16 jaar) en adolescenten met een gedragsstoornis of internaliserende problemen meer baat hadden bij MDFT, terwijl oudere adolescenten (17-18 jaar) en adolescenten zonder deze comorbide problemen meer baat hadden bij CGT (Hendriks, van der Schee, & Blanken, 2012).

Terug naar boven

De Twaalfstappenbenadering is ontstaan vanuit zelfhulporganisaties als de Anonieme Alcoholisten (AA) en wordt ook door verslavingszorginstellingen aangeboden. Belangrijke uitgangspunten van deze benadering zijn dat de betrokkene het eigen verslavingsprobleem erkent en beseft dat volledige abstinentie het enige realistische behandeldoel is bij verslaving.

Er is enige evidentie dat ambulante twaalfstappenprogramma's effectief zijn in het reduceren van alcoholgebruik bij volwassenen; voor de effectiviteit bij jongeren met een alcoholstoornis is (nog) onvoldoende bewijs (Multidisciplinaire richtlijn Stoornissen in het gebruik van alcohol, 2023). In Nederland wordt de twaalfstappenbehandeling voornamelijk binnen een klinische setting aangeboden; deze is ook beschikbaar voor jongeren.

Een belangrijke kanttekening bij het twaalfstappenmodel is dat de identiteit van jongeren nog in ontwikkeling is, terwijl er bij deze behandeling vanuit wordt gegaan dat een verslaving blijvend is. De nadruk op de chroniciteit van verslaving is volgens experts in de reguliere jeugdverslavingszorg niet passend binnen de behandeling van jongeren, waarin juist het accent ligt op ontwikkeling en optimisme.

Terug naar boven
Terug naar boven

Binnen de jeugdverslavingszorg is de behandeling in eerste instantie gericht op het stoppen en of onder controle krijgen van het middelengebruik of de gedragsverslaving. Gedurende dit traject is er ook aandacht voor de comorbide problemen door middel van (proces)diagnostiek. Als het middelengebruik gestopt of onder controle is, ontstaat er meestal ruimte voor de diagnostiek en behandeling van comorbide psychiatrische problemen. Vaak zijn deze echter zo verweven met de verslavingsproblematiek dat het in de praktijk niet zo opeenvolgend verloopt. Er moet regelmatig worden bepaald wat op dat moment de symptomen zijn van de verslaving en/of van de comorbide problemen en in welke mate deze elkaar beïnvloeden.

Een voorbeeld hiervan zijn comorbide emotieregulatieproblemen en overmatig cannabisgebruik. Het is mogelijk dat problemen met emotieregulatie al aanwezig waren voordat de jongere cannabis is gaan gebruiken. Aanhoudend cannabisgebruik zou deze ook kunnen versterken of er kunnen in de periode van overmatig cannabisgebruik emotieregulatieproblemen ontstaan (Gobbi et al., 2019; Tourjman, et al., 2022). Uit metingen op basis van de Ecological Momentary Assessment blijkt dat negatieve emoties vaak ook voorafgaan aan cannabisgebruik en dat deze na cannabisgebruik afnemen (Wycoff, Metrik, & Trull, 2018). Gezien de mogelijke wisselwerking tussen middelengebruik en emotieregulatieproblemen is het van belang om hier tijdens de behandeling oog voor te houden. In het bijzonder omdat bij overmatig middelengebruik interventies gericht op het verminderen van de psychiatrische comorbide klachten niet of minder effectief kunnen zijn. Bij voortdurend zwaar middelengebruik is geen goede behandeling mogelijk. Zo is het aanbieden van een ERT-groep aan jongeren die nog overmatig cannabis gebruiken, nauwelijks zinvol.

(Neuro)psychologisch onderzoek

Het gebruik van middelen kan de uitkomsten van (neuro)psychologisch en IQ-onderzoek sterk beïnvloeden. Het is daarom van belang om goed na te gaan hoe lang geleden en in welke mate jongeren voorafgaand aan het psychologisch onderzoek gebruikt hebben. Bij een positieve screeningsuitslag op neurocognitieve beperkingen of een neurocognitieve stoornis is het raadzaam om het neuropsychologisch onderzoek - indien haalbaar - na vier tot acht weken abstinentie plaats te laten vinden (Multidisciplinaire richtlijn voor stoornissen in het gebruik van alcohol, 2023).

Klinische detoxificatie en diagnostiek

Klinische detoxificatie kan noodzakelijk zijn wanneer het niet lukt om ambulant te ontgiften of wanneer er sprake is van somatisch risicovolle situaties zoals bij detoxificatie van alcohol of een vitamine B-12-tekort bij lachgasgebruik. Een klinische detoxificatie is echter zelden succesvol als deze niet gekoppeld is aan een ambulant vervolgtraject binnen de verslavingszorg.

Een klinische detoxificatie met bijbehorend diagnostiektraject heeft een toegevoegde waarde als er van tevoren een werkrelatie is met een verslavingsbehandelaar, reeds goed in kaart is gebracht wat er moet veranderen na de opname om terugval te voorkomen. Er moet ook sprake zijn van realistische verwachtingen over wat de opname voor de gehele behandeling zal opleveren.

Zeker ten tijde van crises kan een acute korte crisisopname behulpzaam zijn om de eventueel aanwezige somatische problemen te inventariseren en het systeem te ontlasten, dit is echter geen detoxificatie-opname. Een detoxificatie-opname heeft als doel om te gaan stoppen met het middelengebruik voor de lange termijn; klinische opname kan daartoe een start zijn.

Te vaak detoxificeren kan echter schadelijke gevolgen hebben. En met name bij jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) is dit riskant; deze patiënten hebben de neiging bij terugval na opname meteen weer middelen te gebruiken in de doseringen van voor de opname waardoor zij bij bepaalde middelen een hoog risico lopen op overdosering.

Terug naar boven

Voor de behandeling van gameproblematiek bij jongeren worden over het algemeen de gebruikelijke op verslaving gerichte psychologische behandelingen aangeboden, zoals MGV, CGT en systeemtherapie met waar nodig enige aanpassingen zodat deze beter aansluiten bij de belevingswereld van gamers. Specifiek voor jongeren met gameproblematiek kan extra aandacht nodig zijn voor opvoedondersteuning aan ouders. Verder zijn er vanuit de behandelpraktijk in de jeugdverslavingszorg aanvullende interventies ontwikkeld, zoals de gezinsbeeldschermanalyse en de spelanalyse en er is door instellingen voor jeugdverslavingszorg een praktische handleiding overmatig schermgebruik (2021).

Er is nog geen eenduidige evidentie voor de effectiviteit van behandelingen voor gameverslaving bij jongeren (Zajac et al., 2020). CGT is het vaakst onderzocht en er zijn enige aanwijzingen dat dit effectief kan zijn (Zajac et al. 2017; Stevens et al., 2019).

Terug naar boven

Abbott, K. L., Flannery, P. C., Gill, K. S., Boothe, D. M., Dhanasekaran, M., Mani, S., & Pondugula, S. R. (2020). Adverse pharmacokinetic interactions between illicit substances and clinical drugs. Drug Metabolism Reviews, 52(1), 44-65.

Alderliefste, G. J. (2016). DPS en HPPD: signalering, diagnostiek en behandeling van persistente waarnemingsstoornissen na partydrugs. Verslaving, 12(3), 172-184.

Alderliefste, G. J., & Damen, J. (2018). Partydrugsgerelateerde klachten. Huisarts en Wetenschap, 61(11), 44-47.

Botsford, S. L., Yang, S., & George, T. P. (2020). Cannabis and cannabinoids in mood and anxiety disorders: impact on illness onset and course, and assessment of therapeutic potential. The American Journal on Addictions, 29(1), 9-26.

Chan, Y.F., Dennis, M.L., Funk, R.R. (2008). Prevalence and comorbidity of major internalizing and externalizing problems among adolescents and adults presenting to substance abuse treatment. Journal of Substance Abuse Treatment, 34(1), 14–24.

Dijkstra, B. A., DeFuentes-Merillas, L., Blaauw, E., & Roozen, H. G. (2012). De community reinforcement approach (CRA). In Handboek forensische verslavingszorg (pp. 243-258). Bohn Stafleu van Loghum, Houten.

Ellithorpe, M. E., Meshi, D., & Tham, S. M. (2022). Problematic video gaming is associated with poor sleep quality, diet quality, and personal hygiene. Psychology of Popular Media.

Frost, H., Campbell, P., Maxwell, M., O’Carroll, R. E., Dombrowski, S. U., Williams, B., ... & Pollock, A. (2018). Effectiveness of motivational interviewing on adult behaviour change in health and social care settings: a systematic review of reviews. PloS one, 13(10), e0204890.

Gobbi, G., Atkin, T., Zytynski, T., Wang, S., Askari, S., Boruff, J., ... & Mayo, N. (2019). Association of cannabis use in adolescence and risk of depression, anxiety, and suicidality in young adulthood: a systematic review and meta-analysis. JAMA psychiatry, 76(4), 426-434.

Godley, S. H. (2001). The adolescent community reinforcement approach for adolescent cannabis users (Vol. 4). US Department of Health and Human Services.

Godley, M. D., Godley, S. H., Dennis, M. L., Funk, R. R., Passetti, L. L., & Petry, N. M. (2014). A randomized trial of assertive continuing care and contingency management for adolescents with substance use disorders. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 82(1), 40.

Ginley, M. K., Pfund, R. A., Rash, C. J., & Zajac, K. (2021). Long-term efficacy of contingency management treatment based on objective indicators of abstinence from illicit substance use up to 1 year following treatment: A meta-analysis. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 89(1), 58.

Godley, S.H., Meyers, R.J., Smith, J.E., et al. The Adolescent Community Reinforcement Approach for Adolescent Cannabis Users: Cannabis Youth Treatment (CYT) Series. Vol. 4. Rockville, MD: Center for Substance Abuse Treatment, Substance Abuse and Mental Health Services Administration; 2001. Department of Health and Human Services Publication no. (SMA) 07–3864.

Guydish, J., Passalacqua, E., Pagano, A., Martínez, C., Le, T., Chun, J., ... & Delucchi, K. (2016). An international systematic review of smoking prevalence in addiction treatment. Addiction, 111(2), 220-230.

Hendriks, E., & Jong, H. K. D. (2020). Neurologische klachten en diagnostiek bij lachgasgebruik. Huisarts en Wetenschap, 63(11), 57-59.

Hendriks, V. & Moska, C. (2022). Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen. In R. Lindauer & W. Staal (Red.), Handboek Kinder- en jeugdpsychiatrie (pp. 497–510). Amsterdam, Nederland: Boom.

Hendriks, V., Blanken, P., Croes, E., Schippers, G., Schellekens, A., et al. (2018). Multidisciplinaire richtlijn Stoornissen in het gebruik van cannabis, cocaïne, amfetamine, ecstasy, GHB en benzodiazepines. Utrecht: Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGZ.

Hendriks, V., Blanken, P., Spijkerman, R., van Grinsven, T., Ekkers, W…… Schellekens, A. Multidisciplinaire richtlijn Stoornissen in het gebruik van alcohol. 2023. Federatie Medisch Specialisten, Utrecht.

Hendriks, V., Spijkerman, R., van Oort, M., Glind, G., Müller, M., Schee, E., ... & De Jong, C. (2014). Richtlijn ADHD en middelengebruik bij adolescenten: screening, diagnostiek en behandeling in de jeugd-GGZ en jeugdverslavingszorg. Amersfoort-Utrecht: Resultaten Scoren - Perspectief Uitgevers.

Hendriks, V., van der Schee, E., & Blanken, P. (2011). Treatment of adolescents with a cannabis use disorder: Main findings of a randomized controlled trial comparing multidimensional family therapy and cognitive behavioral therapy in The Netherlands. Drug and Alcohol Dependence, 119(1-2), 64-71.

Hendriks, V., van der Schee, E., & Blanken, P. (2012). Matching adolescents with a cannabis use disorder to multidimensional family therapy or cognitive behavioral therapy: Treatment effect moderators in a randomized controlled trial. Drug and Alcohol Dependence, 125(1-2), 119-126.

Henggeler, S. W., McCart, M. R., Cunningham, P. B., & Chapman, J. E. (2012). Enhancing the effectiveness of juvenile drug courts by integrating evidence-based practices. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 80(2), 264.

Jeugdverslavingszorg Nederland. (2021a, december 16). Effectieve behandelingen. Jeugdverslavingszorg. Geraadpleegd op 28 juni 2022, van https://jeugdverslavingszorg.nl/behandeling/effectieve-behandelingen/

Jeugdverslavingszorg Nederland. (2021b, december 23). Behandeling. Jeugdverslavingszorg. Geraadpleegd op 28 juni 2022, van https://jeugdverslavingszorg.nl/behandeling/

Jeugdverslavingszorg Nederland. (2022, 4 april). Gameverslaving. Jeugdverslavingszorg. Geraadpleegd op 28 juni 2022, van https://jeugdverslavingszorg.nl/behandeling/gameverslaving/

Jonge, J. de, Spijkerman, R., & Müller, M. (2018). Handleiding CGT-J cognitieve gedragstherapeutische behandeling van problematisch middelengebruik, gokken en gamen bij jongeren. Amersfoort- Utrecht: Stichting Resultaten Scoren - Perspectief Uitgevers.

Jonge, J., de, Spijkerman, R., Müller, M., Salemink, E., Merkx, M., Wiers R. (2020). Problematisch middelengebruik, gokken en gamen: behandelprotocol voor jongeren en jongvolwassenen. In C. Braet & S. Bögels (Red.), Protocollaire behandelingen voor kinderen en adolescenten met psychische klachten, 2. Externaliserend (pp. 793-832) Boom uitgevers.

Keurlings, P., Sommers, C., & Duijvesz, D. (2021). Ketamine: populaire partydrug met urologische complicaties. Huisarts en Wetenschap, 64(11), 20-25.

Lussier, J. P., Heil, S. H., Mongeon, J. A., Badger, G. J., & Higgins, S. T. (2006). A meta‐analysis of voucher‐based reinforcement therapy for substance use disorders. Addiction, 101(2), 192-203.

Owens, D. K., Davidson, K. W., Krist, A. H., Barry, M. J., Cabana, M., Caughey, A. B., ... & US Preventive Services Task Force. (2020). Primary care interventions for prevention and cessation of tobacco use in children and adolescents: US Preventive Services Task Force recommendation statement. Jama, 323(16), 1590-1598.

Prendergast, M., Podus, D., Finney, J., Greenwell, L., & Roll, J. (2006). Contingency management for treatment of substance use disorders: A meta‐analysis. Addiction, 101(11), 1546-1560.

Richtlijn Behandeling van tabaksverslaving en stoppen met roken ondersteuning. Herziening 2016. Productnr. AF1506. Utrecht: Trimbos instituut. 2016.

Rigter, R. & Blanken, P. (2021). Kerncijfers Brijder Jeugd 2020. Den Haag: Parnassia Addiction Research Centre (PARC), Brijder Verslavingszorg, Parnassia Groep.

Roozen, H. G., Meyers, R. J., & Smith, J. E. (2013). Community Reinforcement Approach: Klinische procedures voor de behandeling van alcohol- en drugverslaving. Bohn Stafleu van Loghum.

Sheridan Rains, L., Steare, T., Mason, O., et al (2020). Improving substance misuse outcomes in contingency management treatment with adjunctive formal psychotherapy: a systematic review and meta-analysis. BMJ Open, 10:e034735.

Spijkerman, R., Crunelle, C. L., Özgen, M. H., Begeman, A. H. A., Dom, G., van de Glind, G., ... & Hendriks, V. M. (2021). Jongeren met een stoornis in het gebruik van middelen en ADHD: internationale consensus. Tijdschrift voor Psychiatrie, 12, 868-874.

Stanger, C., Budney, A. J., Kamon, J. L., & Thostensen, J. (2009). A randomized trial of contingency management for adolescent marijuana abuse and dependence. Drug and alcohol dependence, 105(3), 240-247.

Stanger, C., Ryan, S. R., Scherer, E. A., Norton, G. E., & Budney, A. J. (2015). Clinic-and home-based contingency management plus parent training for adolescent cannabis use disorders. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 54(6), 445-453.

Squeglia, L. M., Fadus, M. C., McClure, E. A., Tomko, R. L., & Gray, K. M. (2019). Pharmacological treatment of youth substance use disorders. Journal of Child and Adolescent Psychopharmacology, 29(7), 559-572.

Steele, D. W., Becker, S. J., Danko, K. J., Balk, E. M., Adam, G. P., Saldanha, I. J., & Trikalinos, T. A. (2020a). Brief behavioral interventions for substance use in adolescents: a meta-analysis. Pediatrics, 146(4).

Steele, D. W., Becker, S. J., Danko, K. J., Balk, E. M., Saldanha, I. J., Adam, G. P., et al. (2020b). Interventions for substance use disorders in adolescents: A systematic review. Comparative Effectiveness Review No. 225. AHRQ Publication No. 20-EHC014. Rockville, M.D.: Agency for Healthcare Research and Quality.

Stevens, M. W., King, D. L., Dorstyn, D., & Delfabbro, P. H. (2019). Cognitive–behavioral therapy for Internet gaming disorder: A systematic review and meta‐analysis. Clinical Psychology & Psychotherapy, 26(2), 191-203.

Stichting IVZ (2016). Kerncijfers Verslavingszorg 2015. LADIS, Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem. Verkregen van LADIS website: http://cdn.bluenotion.nl/1b7662a764fa088ca7577160e97757ee8e6d6667b106aae1cd8349ce2b44dbbb/Kerncijfers%202015.pdf

Tanner-Smith, E. E., Steinka-Fry, K. T., Kettrey, H. H., & Lipsey, M. W. (2016). Adolescent substance use treatment effectiveness: A systematic review and meta-analysis. Nashville, TN: Peabody Research Institute, Vanderbilt University.

Tourjman, S. V., Buck, G., Jutras-Aswad, D., Khullar, A., McInerney, S., Saraf, G., ... & Beaulieu, S. (2022). Canadian Network for Mood and Anxiety Treatments (CANMAT) Task Force Report: A Systematic Review and Recommendations of Cannabis use in Bipolar Disorder and Major Depressive Disorder. The Canadian Journal of Psychiatry, 07067437221099769.

Wycoff, A. M., Metrik, J., & Trull, T. J. (2018). Affect and cannabis use in daily life: a review and recommendations for future research. Drug and Alcohol Dependence, 191, 223-233.

Zajac, K., Ginley, M. K., & Chang, R. (2020). Treatments of internet gaming disorder: a systematic review of the evidence. Expert Review of Neurotherapeutics, 20(1), 85-93.

Zajac, K., Ginley, M. K., Chang, R., & Petry, N. M. (2017). Treatments for Internet gaming disorder and Internet addiction: A systematic review. Psychology of Addictive Behaviors, 31(8), 979–994.

Terug naar boven

Medicatie jeugd-ggz verslaafde jongeren

Er zijn verschillende soorten middelen waarvan het gebruik problematisch kan worden, zoals tabak, alcohol, cannabis, en cocaïne. Ook medicijnen/psychofarmaca (bijvoorbeeld methylfenidaat) kunnen misbruikt worden. De definitie van middelenmisbruik verschilt tussen de onderzoeken, daarom wordt bij de beschrijving van de onderzoeksresultaten de definitie van middelenmisbruik uit de betreffende studies weergegeven. Psychische problemen en stoornissen kunnen een risicofactor vormen voor het ontwikkelen van problematisch middelengebruik, zoals ADHD en depressieve stoornissen.

Het effect van psychofarmaca op het ontwikkelen en verminderen van middelenmisbruik bij kinderen en adolescenten met ADHD of een depressie is onderzocht in verschillende onderzoeken. Uit deze onderzoeken blijkt dat kinderen met ADHD die op vroege leeftijd behandeld worden met psychostimulantia, een verminderd risico hebben op het ontwikkelen van middelenmisbruik op adolescenten leeftijd. Behandeling van adolescenten met ADHD of depressie die al middelen misbruiken hebben geen baat bij psychofarmaca om het middelenmisbruik te verminderen.

Terug naar boven

Plaatsbepaling psychofarmaca bij adolescenten met ADHD of depressie en middelenmisbruik

Het gebruik van psychofarmaca op kinderleeftijd bij kinderen met ADHD lijkt een beschermend effect te hebben op het ontwikkelen van middelenmisbruik op adolescentenleeftijd. Psychofarmaca bij adolescenten met ADHD of depressie die al middelen misbruiken lijken geen effect te hebben.

Meer informatie over deze, specifieke groepen:

Effectiviteit psychostimulantia

Het effect van psychostimulantia op het ontwikkelen van middelenmisbruik bij kinderen en adolescenten met ADHD is onderzocht in verschillende prospectieve en retrospectieve studies. Deze studies laten veelal zien dat psychostimulantia bij ADHD'ers op kinderleeftijd een beschermend effect hebben op het ontwikkelen van middelenmisbruik op adolescentenleeftijd, maar dat dit effect in mindere mate of niet meer aanwezig is op volwassen leeftijd. In een meta-analyse door Wilens e.a. 2003 (aangevuld door Faraone e.a. 2003) van zeven studies werd gekeken naar het effect van vroege behandeling met psychostimulantia op alcohol- en drugsgebruik. In deze studie werd berekend dat behandeling met psychostimulantia op kinderleeftijd een significant beschermend effect heeft op het ontwikkelen van drugsmisbruik (odds ratio=2,4) en alcoholmisbruik (odds ratio=4,0) op adolescentenleeftijd. Ook wanneer alcohol- en drugsmisbruik samen werden gevoegd tot één categorie 'middelenmisbruik' was dit effect sterk aanwezig op adolescentenleeftijd (odds ratio=5,8). Het beschermend effect van vroege behandeling met psychostimulantia op middelenmisbruik was in verminderde mate nog steeds aanwezig op volwassen leeftijd (odds ratio=1,7).

In de prospectief vergelijkende studie van Mannuza e.a. 2008 werd bij 176 jongens met ADHD onderzocht of behandeling met methylfenidaat een beschermend effect heeft op het ontwikkelen van middelenmisbruik op latere leeftijd. In deze studie is middelenmisbruik opgesplitst in vier verschillende categorieën: middelenmisbruik (elke vorm van middelenmisbruik), alcoholmisbruik, niet-alcoholisch middelenmisbruik (cannabis, opiaten, cocaïne, etc.) en stimulant misbruik (cocaïne, amfetamine, etc.). Deze categorieën overlappen deels. Adolescenten met ADHD die niet-alcoholische middelen misbruikten waren op een significant latere leeftijd gestart met psychostimulantia (9,1 jaar) dan adolescenten die geen niet-alcoholisch middelenmisbruik hadden (8,5 jaar). De leeftijd waarop medicatie werd gestart, had geen significante invloed op het ontwikkelen van alcohol of stimulantia misbruik.

In de prospectieve studie van Biederman e.a. 2008 werden gedurende een follow-up periode van 10 jaar data verzameld van 112 jongens met ADHD. Bij deze jongens is gekeken of ze behandeld werden met psychostimulantia. Deze studie laat zien dat er na vier jaar minder middelen (alcohol, drugs en nicotine) werden misbruikt door jongens die psychostimulantia toegediend kregen op kinderleeftijd, maar dat dit effect na tien jaar, wanneer de jongens op volwassen leeftijd waren, niet meer aanwezig was.

In de prospectieve studie van Wilens e.a. 2008 is bij 114 meisjes tussen de 6 en 18 jaar met ADHD het effect van psychostimulantia op middelenmisbruik (alcohol, marihuana en andere drugs) en rookgedrag onderzocht. De meisjes met ADHD die ooit psychostimulantia hebben gebruikt, hadden 73% minder kans op het ontwikkelen van middelenmisbruik dan meisjes met ADHD die nooit psychostimulantia hebben gebruikt. Ook hadden meisjes die met psychostimulantia zijn behandeld een 72% lager risico op sigarettengebruik en begonnen zij later met roken.

In de retrospectieve vergelijkende studie van Huss e.a. 2008 werd bij 215 adolescenten met ADHD onderzocht of ze tijdens de kinderjaren waren behandeld met methylfenidaat en wat het effect hiervan was op nicotinegebruik. De adolescenten die niet eerder met methylfenidaat werden behandeld, behoorden eerder tot de groep rokers (minstens 10 sigaretten per dag gedurende 4 weken) in vergelijking met de adolescenten die wel op kinderleeftijd met methylfenidaat behandeld waren. Het aantal rokers op volwassen leeftijd was echter niet verschillend tussen beide groepen.

In de retrospectieve studie van Katusic e.a. 2005 werd een geboortecohort onderzocht in de streek Rochester (USA) waaruit alle ADHD patiënten werden geselecteerd (n=379). Van de ADHD populatie was 85% behandeld met psychostimulantia. In dit cohort bleek dat jongens die behandeld waren met psychostimulantia minder vaak middelen (alcohol en drugs) misbruiken voor hun 18de levensjaar dan jongens die niet behandeld waren met psychostimulantia. Bij meisjes werd dit effect niet gevonden.

In de gerandomiseerde studie van Monuteaux e.a. 2007 naar het effect van bupropion op roken, is ook retrospectief onderzocht of het gebruik van psychostimulantia op kinderleeftijd effect had rookgedrag bij adolescenten met ADHD (n=99). De adolescenten die op kinderleeftijd behandeld waren met psychostimulantia hadden een significant lager risico om op dat moment te roken.

Effectiviteit Bupropion

In de gerandomiseerde studie van Monuteaux e.a. 2007 is het rookgedrag van 49 kinderen en adolescenten met ADHD die bupropion toegediend kregen vergeleken met 50 adolescenten die een placebo toegediend kregen. De kinderen en adolescenten werden gevolgd tot een maximale follow-up van 6,5 jaar. De ADHD'ers die behandeld werden met bupropion begonnen 2,3 keer eerder met roken in vergelijking met de kinderen en adolescenten die behandeld waren met een placebo. Dit verschil was echter niet significant.

>> Bekijk ook het medicatie-overzicht

Terug naar boven

Naast de effectiviteit van vroegtijdige medicatie op het ontwikkelen van middelenmisbruik op adolescentenleeftijd, zijn er drie gerandomiseerde onderzoeken verricht naar de effectiviteit van medicatie in de periode dat adolescenten met ADHD middelen misbruikten. Uit deze onderzoeken kwam naar voren dat methylfenidaat en atomoxetine geen effect hebben op het verminderen van middelenmisbruik in adolescenten met ADHD.

Effectiviteit psychostimulantia

In de gerandomiseerde studie van Gray e.a. 2011 is bij 174 adolescenten met ADHD en minstens één vorm van niet-nicotine middelenmisbruik gedurende 16 weken het effect van methylfenidaat onderzocht op het rookgedrag (nicotine en marihuana). De adolescenten werden ingedeeld in twee gelijke groepen waarbij een groep behandeld werd met methylfenidaat en een groep een placebo toegediend kreeg. Beide groepen ondergingen ook wekelijks één uur individuele cognitieve gedragstherapie. Na 16 weken was in beide groepen een afname te zien van het sigaretten- en cannabisgebruik. Deze afname was echter niet significant verschillend tussen beide groepen.

Een andere gerandomiseerde studie van Szobot e.a. 2008 bij 16 jongens met ADHD en middelenmisbruik onderzocht het effect van methylfenidaat op middelenmisbruik (marihuana en/of cocaïne). Acht jongens met een gemiddelde leeftijd van 17,5 jaar werden behandeld met methylfenidaat, terwijl acht andere jongens met een gemiddelde leeftijd van 17,4 jaar een placebo kregen. Methylfenidaat zorgde in deze studie niet voor een vermindering van marihuana of cocaïne gebruik in vergelijking met placebo.

Effectiviteit Adrenerge middelen

In de gerandomiseerde studie van Thurstone e.a. 2010 werden 70 adolescenten met ADHD tussen de 13 en 19 jaar gedurende 12 weken gevolgd. De adolescenten werden willekeurig verdeeld in een groep die behandeld werd met atomoxetine of met een placebo en kregen cognitieve gedragstherapie tegen middelenmisbruik. In beide groepen ging het middelenmisbruik (drugs als alcohol, cannabis, cocaïne, amfetamine en hallucinogenen) omlaag. Deze daling was echter niet verschillend tussen adolescenten die atomoxetine en die een placebo kregen.

Terug naar boven

Effectiviteit Serotonine heropname remmers

De effectiviteit van serotonine heropname remmers (fluoxetine en sertraline) op middelenmisbruik bij adolescenten met depressie is beschreven in vier gerandomiseerde studies. Deze studies laten allen zien dat serotonine heropname remmers geen effect hebben op een vermindering in middelen- en alcoholmisbruik.

De gerandomiseerde studie van Riggs e.a. onderzocht het effect van fluoxetine op middelenmisbruik (alle drugs behalve nicotine) bij 126 adolescenten met een depressie. De deelnemers kregen gedurende 16 weken fluoxetine of een placebo toegediend en beide groepen kregen cognitieve gedragstherapie. Na 16 weken was er in beide groepen een vermindering in het middelenmisbruik. Deze daling was echter niet verschillend tussen de groep die fluoxetine gebruikte en de groep die een placebo gebruikte.

In de gerandomiseerde studie van Findling e.a. zijn 34 adolescenten met een diagnose van MDD (major depressive disorder) of een andere depressieve stoornis en middelenmisbruik geïncludeerd. De adolescenten kregen willekeurig fluoxetine of een placebo toegediend. In beide groepen was een daling te zien in middelenmisbruik Deze daling was niet verschillend tussen de fluoxetine en placebo groep.

In de gerandomiseerde studie van Cornelius e.a. is bij 50 adolescenten met depressie en alcoholmisbruik het effect onderzocht van fluoxetine op de alcoholconsumptie. Gedurende twaalf weken werd de helft van deze adolescenten met fluoxetine behandeld en de andere helft met een placebo. Beiden groepen ondergingen ook cognitieve gedragstherapie, gericht op vermindering van klachten van depressie en alcohol. Na twaalf weken was de alcoholconsumptie in beide groepen gedaald. Deze afname was echter niet verschillend tussen de fluoxetine en de placebo groep.

In de gerandomiseerde studie van Deas e.a. is het effect van sertraline op alcoholmisbruik bij depressieve adolescenten met een diagnose van alcoholmisbruik onderzocht. Vijf deelnemers kregen twaalf weken lang sertraline toegediend, terwijl vijf andere een placebo kregen. Uit de studie bleek dat er in beide groepen een vermindering in alcoholconsumptie had plaats gevonden, maar dat deze afname niet verschillend was tussen de sertraline en de placebo groep.

Terug naar boven
Terug naar boven

De volgende aandachtspunten gelden rondom verslaafde jongeren en medicatie:

Het is niet gebleken dat vroege behandeling met bupropion bij kinderen met ADHD een effect heeft op rookgedrag op latere leeftijd.

Terug naar boven

Het is niet gebleken dat behandeling met atomoxetine bij jongeren met ADHD alcohol en drugsmisbruik vermindert.

Terug naar boven

Het is niet gebleken dat behandeling met fluoxetine bij jongeren met een depressie middelen- en alcoholmisbruik vermindert.Het is niet gebleken dat behandeling met sertraline bij jongeren met een depressie alcoholmisbruik vermindert.

Terug naar boven
Terug naar boven

Adviescommissie Kwetsbare Jeugd & Verslaving (2011). Van kwetsbaar naar weerbaar. Verslaving bij kwetsbare jongeren voorkomen en adequaat begeleiden. Utrecht: Kenniscentrum Verslaving Resultaten Scoren.

Armstrong & Costello (2002). Community studies on adolescent substance use, abus, or dependence and psychiatric comorbidity. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 70(6), 1224-1239.

Barrett, N., & Paschos, D. (2006). Alcohol-related problems in adolescents and adults with intellectual disabilities. Current Opinion in Psychiatry, 19, 481-485.

Bergen, H. A., Martin, G., Richardson, A. S., Allison, S., & Roeger, L. (2004). Sexual abuse, antisocial behaviour and substance use: gender differences in young community adolescents. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 38(1-2), 34-41.

Bransen, E., Schipper, H., Mutsaers, K., Haverman, M., & Blekman, J. (2008). Aard en omvang van middelengebruik bij licht verstandelijk gehandicapte jongeren. Een eerste verkenning bij jongeren zelf en hun begeleiders. Utrecht: Trimbos-instituut.

Castellanos, N., & Conrod, P. (2006). Brief interventions targeting personality risk factors for adolescent substance misuse reduce depression, panic and risk-taking behaviours. Journal of Mental Health, 15(6), 645 - 658.

Couwenbergh, C., van den Brink, W., Zwart, K., Vreugdenhil, C., van Wijngaarden-Cremers, P., van der Gaag, R.J. (2006). Comorbid psychopathology in adolescents and young adults treated for substance use disorders: a review. European Child and Adolescent Psychiatry, 15(6), 319-328.

Couwenbergh, C. (2009). Substance abuse and its co-occurrence with other mental health problems in adolescents. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen

Dahl, R., & Spears, L. (2004). Adolescent Brain Development: Vulnerabilities and Opportunities. Annals of the New York Academic of Science, 1021, pp. 1-22.

Dam, C. van, Nijhof, K., Scholte, R., & Veerman, J.W. (2010). Evaluatie Nieuw Zorgaanbod. Gesloten jeugdzorg voor jongeren met ernstige gedragsproblemen. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen

EMCDDA (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction). (2007). Drugs use and related problems among very young people (under 15 years old). Lissabon: European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction.

Evren, C., Kural, S., & Cakmak, D. (2006). Clinical correlates of childhood abuse and neglect in substance dependents. Addictive Behaviors, 31(3), 475-485.

Ferdinand, R. F., Sondeijker, F., Ende, J. van der, Selten, J. P., Huizink, A., & Verhulst, F. C. (2005). Cannabis use predicts future psychotic symptoms, and vice versa. Addiction, 100(5), 612-618.

Griswold, K. S., Aronoff, H., Kernan, J. B., Kahn. L. S. (2008). Adolescent substance use and abuse: recognition and management. American Academy of Family Physicians, 77(3), 331-336.

Henquet, C. (2006). Ecogenetic Studies of Cannabis as a Cause of Psychosis. Maastricht: Universiteit Maastricht.

Hermanns (2009). Het opvoeden verleerd. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.

Hulshoff, A., Wegen, S., & Ouden, R. den (2009). Kinderen, jongeren en adolescenten met verslavingsproblemen. In: R. Rutten, C. Loth, & A. Hulshoff (Red.), Verslaving. Handboek voor zorg, begeleiding en preventie. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg.

Ivens Y. (2008). Behandeling van middelengebonden stoornissen. In: Braet C., Bögels S. (red.), Protocollaire behandelingen voor kinderen met psychische klachten (hoofdstuk 22, pp. 503-525). Amsterdam: Boom Uitgeverij.

IVZ/Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem. (2010). Jongeren in de ambulante verslavingszorg in Nederland (2004-2008). Houten: Stichting Informatievoorziening Zorg (IVZ).

Knight, J. R., Goodman, E., Pulerwitz, T., DuRant, R. H. (2001). Reliability of the Problem Oriented Screening Instrument for Teenagers (POSIT) in adolescent medical practice. Journal of Adolescent Health, 29(2),125-130.

Knight, J.R., Sherritt, L., Shrier, L. A., Harris, S. M., & Chang, G. (2002). Validity of the CRAFFT Substance Abuse Screening Test Among Adolescent Clinic Patients. Archives of Pediatrics and Adolescent Medicine, 156, 607-614.

Lynskey, M. T., & Hall, W. (2001). Attention deficit hyperactivity disorder and substance use disorders: Is there a causal link? Addiction, 96(6), 815-822.

Matthys, W., Schuren, L. J. M. J. van der, Nordquist, R. E., & Zonnevylle-Bender, M. J. S. (2006). Factoren die bij kinderen en adolescenten een risico vormen voor gebruik, misbruik en afhankelijkheid van middelen. Den Haag: ZonMW.

McGillicuddy, N. B. (2006). A review of substance use research among those with mental retardation. Mental Retardation and Developmental Disabilities Research Reviews, 12(1), 41-47.

Monshouwer, K., Verdurmen, J., Dorsselaer, S. van, Smit, E., Gorter, A., & Vollebergh, W. (2008). Jeugd en Riskant Gedrag 2007. Kerngegevens uit het Peilstationsonderzoek Scholieren. Utrecht: Trimbos-instituut.

Morojele, N. K. & Brook, J. S. (2006). Substance use and multiple victimisation among adolescents in South Africa. Addictive Behaviors, 31(7), 1163-1176.

Mos, K. & Kaptijn, E. (2008). Multidimensionale familietherapie. Een evidence based intensieve gezinsmethodiek voor gezinnen van jongeren met complexe meervoudige problematiek, p.129-141. In: Gezinsinterventies, aan de slag met problematische opvoedingskwesties.

Nauta-Jansen, L., & Hendriks, V. (2006). Middelengebruik, middelenmisbruik en middelenafhankelijkheid. In: F. B. T. Doreleijers, J. Huisman, R. Vermeiren, E. de Haan (Ed.), Leerboek psychiatrie. Kinderen en adolescenten. Utrecht: Tijdstroom.

Pardini, D., White, H. R., & Stouthamer-Loeber, M. (2007). Early adolescent psychopathology as a predictor of alcohol use disorders by young adulthood. Drug and Alcohol Dependence, 88(1), 38-49.

Rigter, H. (2006). Cannabis. Preventie en behandeling bij jongeren. Utrecht: Trimbos-instituut.

Schubiner, H., Tzelepis, A., Milberger, S., Lockhart, N., Kruger, M., Kelley, B. J., et al. (2000). Prevalence of attention-deficit/hyperactivity disorder and conduct disorder among substance abusers. Journal of Clinical Psychiatry, 61(4), 244-251.

Smit, E., Verdurmen, J., Monshouwer, K. & Bolier, L. (2007). Jongeren en verslaving. De effectiviteit van behandelinterventies voor jongeren. Utrecht: Trimbos-instituut.

Snoek, A., Wits, E., Stel, J. van der, & Mheen, D. van de (2010a). Kwetsbare groepen jeugdigen en (problematisch) middelengebruik: visie en interventiematrix. Rotterdam: IVO.

Snoek, A., Wits, E., Mheen, D. van de, Wilbers, G. (2010b). Vroegsignalering. Richtlijn vroegsignalering middelenmisbruik of –afhankelijkheid bij jongeren. Rotterdam: IVO.

Vaughn, M. G., Ollie, M. T., McMillen, J. C., Scott, L., Jr., & Munson, M. (2007). Substance use and abuse among older youth in foster care. Addictive Behaviors, 32(9), 1929-1935.

Vreugdenhil, C., Doreleijers, T.A.H., Vermeiren, R., Wouters, L.F.J.M., Brink, W. van den (2004). Psychiatric disorders in a representative sample of incarcerated boys in The Netherlands. Journal of the American Child and Adolescent Psychiatry, 43(1), 97-104.

Wiers, R. W. (2006). Het ontstaan van verslavingsgedrag bij jongeren. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen.

Wijngaarden, P. J. M. van, & Gaag, R. J. van der (2010). Verslaving als ontwikkelingsstoornis. Kind en Adolescent, 31 (4), 174-187.

Wijngaarden-Cremers, P. J. M. van, Hansman-Wijnands, M., & Gaag, R. van der (2011). Middelenmisbruik en comorbiditeit. In: M. Clerkx, R. de Groot, & F. Prins (2011). Grensoverschrijdend gedrag van pubers. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.

Terug naar boven

Expertgroep

De herziening van het thema problematisch middelengebruik en psychische comorbiditeit is in 2023 tot stand gekomen met dank aan de expertgroep:

  • Renske Spijkerman, senior onderzoeker, Parnassia Addiction Research Centre (PARC), Brijder Verslavingszorg, Parnassia Groep
  • Vincent Hendriks (PhD), hoogleraar verslaving en psychiatrische comorbiditeit, LUMC Curium, Universiteit Leiden. Hoofd Parnassia Addiction Research Centre (PARC), Brijder Verslavingszorg, Parnassia Groep.
  • Leontien Los, psychiater jeugdverslavingszorg, Brijder Verslavingszorg, Parnassia Groep.
  • Ervaringsdeskundige, NJR Hoofdzaken

Het thema problematisch middelmisbruik en psychische comorbiditeit is in 2011 tot stand gekomen met dank aan de expertgroep:

  • Ivo Aben, psychiater, Mondriaan
  • Elmar Fletterman, psychiater/manager Zorg, Brijder Jeugd
  • Rutger Jan van der Gaag, hoogleraar klinische kinder- en jeugdpsychiatrie, Radboud Universiteit Nijmegen, Karakter
  • Marjan Hansman, kinder- en jeugdpsychiater/behandelcoördinator Dubbeldiagnose Jeugd, Dimence
  • Marjolein Hazebroek, Landelijke Stichting Ouders en Verwanten van Drugsgebruikers
  • Erik Jongman, psycholoog Forensische Jeugdpsychiatrie, De Bascule
  • Karin Monshouwer, wetenschappelijk medewerker, Trimbos-instituut
  • Kees Mos, klinisch psycholoog en cognitief gedragstherapeut, De Jutters
  • Tini Oudendijk, ervaringsdeskundige, Landelijke Stichting Ouders en Verwanten van Drugsverslaafden
  • Gerard Schippers, bijzonder hoogleraar Verslavingsgedrag en zorgevaluatie, Universiteit van Amsterdam
  • Jitske Teeuwisse, kinder- en jeugdpsychiater, Verslavingszorg Noord Nederland
  • Kitty Visseren, ervaringsdeskundige Landelijke Stichting Ouders en Verwanten van Drugsverslaafden

Naast de bovengenoemde experts en ervaringsdeskundige, gaat onze dank uit naar allen die hebben bijgedragen door het maken van waardevolle opmerkingen, het geven van interviews, etc:

  • Wim van den Brink, hoogleraar Verslavingszorg UvA, directeur AIAR
  • Chrisje Couwenberg, onderzoekscoördinator jeugd en verslaving, Instituut voor Verslavingsonderzoek
  • Cath McGivern, coördinator preventie Jeugd en middelengebruik, Bouman GGZ
  • Laura Schermer, clustermanager bedrijfsvoering, Brijder Jeugd
  • Patricia van Wijngaarden-Cremers, psychiater Zwolse Poort, Dimence
Terug naar boven

Onderzoeken

  • Personalized blended care for depression with comorbid alcohol misuse among young people: a multi-centre RCT (Arkin) 
  • Youth in transition: Addiction trajectories and profiles. A longitudinal study in a population cohort and a youth additiction treatment cohort (Brijder, Curium-LUMC)
Terug naar boven

Middelengebruik en verslaving bij mensen met een LVB