Hieronder vind je betrouwbare kennis over de diagnose en behandeling van psychotische stoornissen bij kinderen en adolescenten. Professionals in de jeugd-ggz krijgen inzicht in onder andere: klinisch beeld, etiologie, prevalentie, comorbiditeit, diagnostiek, behandeling, en beloop en prognose. Het Kenniscentrum heeft de teksten in samenwerking met experts en ervaringsdeskundigen opgesteld en spant zich in om de informatie zo actueel mogelijk te houden. Heb je suggesties? Deze kun je doorgeven via het formulier onderaan de pagina. Op deze pagina Array Beschrijving psychose Algemeen Psychotische klachten (bijv. hallucinaties en wanen) komen vaak voor bij kinderen en jongeren. Psychotische stoornissen (bijv. schizofrenie) komen echter veel minder vaak voor, vooral onder jonge kinderen. Naarmate een kind ouder wordt, neemt de kans op de ontwikkeling van een psychotische stoornis toe. Het is daarom belangrijk duidelijkheid te scheppen met betrekking tot de diagnose en behandeling hiervan. Enerzijds om vertraging in de praktijk te voorkomen (d.w.z. kinderen en jongeren die te laat worden gediagnosticeerd en behandeld), anderzijds om overbodige medicatie te voorkomen (bijv. kinderen en jongeren die te snel psychofarmaca krijgen). Het Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie levert met dit thema een handvat voor behandelaars die in de praktijk te maken krijgen met kinderen en jongeren met psychotische klachten en stoornissen. De focus van dit thema zal liggen op psychotische stoornissen. Kinderen en jongeren komen naar een behandelaar met psychotische klachten. Dit betekent niet dat al deze cliënten ook een psychotische stoornis hebben. Er is een heel subtiel verschil tussen psychotische klachten en een psychotische stoornis. Psychotische symptomen kunnen horen bij de leeftijd of ontwikkelingsfase van een kind, bijvoorbeeld het horen van een stem van een imaginaire vriend. Bij intoxicatie of het onder invloed zijn van middelen zoals cannabis kunnen jongeren last van wanen en hallucinaties hebben. Bovendien is er een fase waarin kinderen bijzonder gevoelig zijn voor het ontwikkelen van een psychotische stoornis: de at risk mental state. Het Kenniscentrum biedt met dit thema een hulpmiddel aan behandelaars binnen de kinder- en jeugdpsychiatrie om de diagnose en behandeling van psychotische stoornissen zo goed mogelijk te laten verlopen. Om het thema overzichtelijk samen te vatten, is er een flowchart gemaakt met een schematische weergave van de diagnose en behandeling van psychotische klachten en stoornissen bij kinderen en adolescenten. Terug naar boven Klinisch beeld Psychotische stoornissen Een psychose is een psychiatrische aandoening waarbij iemand last kan hebben van wanen, hallucinaties en gedesorganiseerd denken (spreken), ernstig gedesorganiseerde of abnormale psychomotoriek en negatieve symptomen. Een psychose kan eenmalig voorkomen, of optreden bij ziektebeelden zoals schizofrenie, bipolaire stoornis of ernstige depressies. De DSM-5 onderscheidt verschillende schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen, te weten schizotypische (persoonlijkheids)stoornis, waanstoornis, kortdurende psychotische stoornis, schizofreniforme stoornis, schizofrenie, schizoaffectieve stoornis, psychotische stoornis door middel/medicatie of somatische aandoening, katatonie (ongespecificeerd of bij een andere psychische stoornis of door een somatische aandoening), anders gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis of ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis (American Psychiatric Association, 2014). Zie hoofdstuk diagnostiek voor specifieke criteria per stoornis. Psychotische verschijnselen Het is belangrijk dat psychotische verschijnselen tijdig worden onderkend. Hoe sneller hulp wordt geboden, hoe kleiner de schadelijke gevolgen. Uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek onderstrepen het belang van vroegtijdige herkenning en behandeling van psychoses (de Haan et al., 2003; van der Gaag et al., 2012, 2019; NICE, 2013). Een vroegtijdige erkenning van psychotische symptomen en een adequate behandeling wordt dan ook gezien als de meest succesvolle strategie om behandelingsuitkomsten en prognoses voor een patiënt te verbeteren (Stentebjerg-Olesen et al., 2016). Psychotische symptomen worden onderverdeeld in vier categorieën, namelijk psychotische, negatieve, cognitieve en affectieve symptomen (Zorgstandaard Psychose, 2017). Psychotische symptomen Tot deze categorie behoren verschijnselen als wanen en hallucinaties. Wanen zijn vaststaande overtuigingen die niet vatbaar zijn voor feiten die ermee in tegenspraak zijn. Ze kunnen bizar van aard zijn wanneer de inhoud ervan duidelijk onaannemelijk is, onmogelijk waar kan zijn of onbegrijpelijk is voor de sociale omgeving, en als de waandenkbeelden niet stoelen op ervaringen uit het dagelijks leven. Zo kunnen mensen bijvoorbeeld achtervolgingswanen hebben waarbij ze het gevoel hebben dat anderen er op uit zijn ze kwaad te doen of ze in de gaten houden (American Psychiatric Association, 2014). Hallucinaties hebben betrekking op zintuigelijke waarnemingen zonder dat er een externe stimulus is. Mensen kunnen bijvoorbeeld dingen horen (bijvoorbeeld stemmen) of zien die anderen niet kunnen horen of zien (American Psychiatric Association, 2014). Onderzoek wijst uit dat kinderen en adolescenten voornamelijk deze psychotische symptomen rapporteren, meer dan de hiernavolgende symptomen (Sikich, 2013). Negatieve symptomen ‘Negatief’ verwijst in dit verband op het feit dat de drive en wilskracht die men vaak bezit, wegvalt. Negatieve symptomen worden gekenmerkt door het ontbreken van normaal en functioneel gedrag. Enkele voorbeelden hiervan zijn gedachte- of spraakarmoede, verlies van initiatief, motivatieproblemen, apathie en een vervlakt affect, waarbij een persoon een geringe emotionele reactie toont op situaties (American Psychiatric Association, 2014). In de praktijk wordt onderscheid gemaakt tussen primaire en secundaire negatieve symptomen. Bewustwording van dit onderscheid is van belang om een goede behandeling te bieden. Men spreekt van secundaire negatieve symptomen, wanneer de symptomen het gevolg zijn van nog onvoldoende behandelde hallucinaties, wanen, angst, depressie, middelenmisbruik, polyfarmacie, sociale deprivatie of demoralisatie. Wanneer een individu hiervoor wel een behandeling heeft ondergaan of wanneer de aanwezigheid van deze factoren is uitgesloten, spreekt men van primaire negatieve symptomen (Lang et al., 2020). Cognitieve symptomen Voorbeelden van symptomen die een belemmering vormen voor het cognitief vermogen, zijn problemen in informatieverwerking, aandacht, werkgeheugen, visueel geheugen, verbaal geheugen en plannen en organiseren. Daarnaast is het mogelijk dat een patiënt klachten ervaart in de sociale cognitie, waarbij deze moeilijk in staat is om emoties te herkennen. Kenmerkend voor deze symptomen is dat zij voor het dagelijks leven van de patiënt vaak als grote belemmering worden ervaren (Veerman, 2020). Affectieve symptomen Tijdens het beloop van psychotische stoornissen, komen er van tijd tot tijd affectieve symptomen voor. Affectieve symptomen bestaan voornamelijk uit psychomotorische opwinding of manie, en depressie. Manische symptomen worden gekenmerkt door onder andere overdreven spreekdrang, slapeloosheid, afleidbaarheid, grootheidsideeën, dadendrang, ontremd gedrag en ander onverantwoord gedrag dat tot eventuele schade zou kunnen leiden. Daarnaast is er sprake van motorische opwinding, wat vaak gepaard gaat met het eindeloos herhalen van bepaalde handelingen (American Psychiatric Association, 2014). In de praktijk spreekt men in plaats van manische symptomen vaak van psychomotorische opwinding, omdat de levendige motoriek een gevolg is van de geestesgesteldheid. Onder affectieve symptomen vallen aan de andere kant ook depressieve symptomen. Een depressieve patiënt ervaart onder andere een remming en vertraging van het denken, voelt zich somber, ervaart een verminderde eetlust, vermoeidheid, besluiteloosheid en heeft weinig plezier meer in dingen. Alhoewel depressieve symptomen overeenkomsten lijken te hebben met negatieve symptomen, zijn zij niet hetzelfde. Bij depressie overheerst somberheid, spanning en agitatie, terwijl bij negatieve symptomen overheerst leegte, spanningsloosheid en het gebrek aan activiteit en emotie overheerst (Veerman, 2020). Bijzondere ervaringen Onderzoek van Sikich (2013) benadrukt dat relatief veel jongeren in hun leven wel eens te maken krijgen met psychotische symptomen, zoals bijvoorbeeld hallucinaties. Voor de groep 9- tot 12-jarigen ligt dit percentage tussen de 9% en 35%, met een gemiddelde van 17%. Voor de groep 13- tot 18-jarigen ligt dit percentage rond de 7.5%. De psychotische symptomen die op komen zetten tijdens de kindertijd of adolescentie, gaan veelal vanzelf weer over. Bij een follow-up rapporteerde 67% van de jongeren verminderde, dan wel helemaal geen symptomen meer te hebben (Sikich et al., 2013). Onderzoek van de Jong et al. (2019) benadrukt dat hallucinaties, gedesoriënteerde gedachten en wanen bij veel kinderen voorkomt. Deze verschijnselen verdwijnen meestal na het zesde levensjaar. Men spreekt in dit verband ook wel eens van ‘bijzondere ervaringen’, waarbij je iets ziet, hoort, voelt, proeft of ruikt wat een ander niet waarneemt. Deze bijzondere ervaringen zijn vergelijkbaar met milde psychotische ervaringen. Het is belangrijk om deze incidentele ervaringen te nuanceren; ze komen voor bij zo’n 40% van jongeren. Deze ervaringen gaan in de meeste gevallen vanzelf over, en komen voornamelijk aan het licht wanneer een jongere kampt met stress, verhoogde emoties, en/of weinig slaap. Drugsgebruik, met name blowen, kunnen de bijzondere ervaringen verergeren. Opvallend is dat de jongeren die rapporteerden symptomen te hebben ervaren in het afgelopen jaar, veelal kampten met andere psychische kwetsbaarheden, zoals angst, depressie en een posttraumatische stressstoornis (de Jong, 2019). Clinical High-Risk State for Psychosis (CHR-p) Voorheen werd de CHR-p groep ook wel de Ultra High Risk (UHR) groep genoemd. Uit onderzoek is gebleken dat de duur van een onbehandelde psychose in verband wordt gebracht met een langere duur tot remissie, minder volledige remissie (Boonstra et al., 2014; Gardner & Nasrallah, 2015; Dama et al., 2019) meer psychotische terugvallen en negatieve symptomen (Wunderink et al., 2020). Deze bevinding heeft geleid tot meer aandacht voor jongeren met een hoog risico op psychose en tot vroege detectie- en interventieteams. Het is mogelijk een zogenaamde ‘ultrahoge risicogroep’ te identificeren. Bij een deel van deze groep zijn verschijnselen aantoonbaar die als ‘voorlopers’ van een psychose worden gezien (verschijnselen die passen binnen de prodromale fase, zie Fasen psychose en schizofrenie) (Schultze-Lutter et al., 2012; 2014). Bij andere jongeren gaat het om een erfelijke belasting in combinatie met een daling in het functioneren in het afgelopen jaar. Deze groep met een hoog risico op psychotische symptomen valt onder te delen in drie subgroepen: psychotische symptomen die niet voldoen aan de criteria van een psychotische stoornis (en vormt tevens een meerderheid binnen de groep), Brief Limited Intermittent Psychotic Symptoms (BLIPS), waarbij de psychotische symptomen korter dan een week duren en zonder behandeling verdwijnen, en tot slot de groep met een verhoogd genetisch risico vanwege een psychotische stoornis bij ouders, broers of zussen (Zorgstandaard Psychose, 2017). Uit onderzoek is gebleken dat ongeveer 25% van de CHR-p groep binnen een jaar een psychose ontwikkelt, waarbij BLIPS het best te voorspellen is (Catalan et al., 2021). Er zijn meetinstrumenten ontwikkeld die de CHR-p groep redelijk betrouwbaar identificeren. Het detecteren van deze groep heeft een hoge waarde in de klinische praktijk, omdat het tot een betere prognose kan leiden indien ze eerder ontdekt en behandeld worden. Dat betekent mogelijk ook een hogere kosteneffectiviteit in verband met lagere zorgkosten bij vroege herkenning. Daarnaast lijken mensen die een ultrahoog risico op psychose hebben, maar niet als zodanig herkend worden en niet de transitie naar psychose maken slechter te functioneren dan de geïdentificeerde groep. Het is voornamelijk van belang dat de hulpverlener zich ervan bewust is dat er een ‘vindplaats’ bestaat voor jongeren die een hoog risico vormen om een psychose te ontwikkelen. Alarmsymptomen binnen de CHR-p groep zijn een teruggang in functioneren op verschillende levensgebieden, waarbij met name sociaal isolement belangrijk lijkt al dan niet in combinatie met een familiaire belasting voor psychosen. Alarmsymptomen binnen de CHR-p groep zijn een dreigende uitval op school, een teruggang in functioneren op werk en in de vriendenkring, een geringe sociale steun, cannabisgebruik en traumatisering. Deze risicofactoren kunnen naast een mogelijke genetische aanleg plaatsvinden; een wisselwerking tussen beiden bepaalt de uitkomst voor een patiënt (Zorgstandaard Psychose, 2017; Velthorst et al., 2009). Terug naar boven Prevalentie (Very) Early Onset De kans op een psychotische stoornis bij jongeren tussen de 13 en 18 jaar (‘early onset’) is ongeveer 6 per 100.000 (Boeing et al., 2007). Schizofrenie bij kinderen onder de 13 jaar (‘very early onset’) is uiterst zeldzaam, met een prevalentie van 0.04%. Minder dan 20% van de kinderen met de diagnose ‘very early onset’ is jonger dan 10 jaar en deze groep bestaat voor het grootste deel uit jongens (Masi et. al., 2006; Stentebjerg-Olesen et al., 2016). Deze groep vormt een hoog risico voor een slechte reactie op behandeling (zoals antipsychotica), een negatieve prognose en meerdere ziekenhuisopnames (Vyas Shirk, 2020). Echter, de uitkomsten op lange termijn worden voor deze groep in onderzoek veelal ter discussie gesteld. Wanneer de psychotische stoornis vroeg wordt vastgesteld en daar adequaat op wordt gereageerd, kan deze groep meer positieve verbeteringen laten zien dan volwassenen (Stentebjerg-Olesen, 2016). Ondanks veronderstelde verschillen, benadrukt onderzoek dat de DSM-5 geen aparte classificatie voor psychotische stoornissen opneemt voor de kinderleeftijd, waarmee impliciet voldoende continuïteit wordt verondersteld in de klinische presentatie van psychotische stoornissen bij volwassenen en kinderen. Gezien de zeldzaamheid en de ernst van de diagnose, is in alle gevallen van een psychotische stoornis op kinderleeftijd een verwijzing naar een tertiair (derdelijns) specialistisch centrum aanbevolen (Vorstman et al., 2015). Jongvolwassenen Rond de 40% van de jongvolwassenen ervaart regelmatig een milde psychotische ervaring, waarbij zowel hallucinaties, achterdocht en paranormale ervaringen als milde psychotische ervaring worden meegeteld (Wigman et al., 2011). Opvallend hierbij is dat dit vaker jongens overkomt dan meisjes. Volgens schattingen krijgen per jaar ongeveer 3000 jongvolwassenen in Nederland voor het eerst een psychose (Zorgstandaard Psychose, 2017; Selten et al., 2011; Veling et al., 2006). Volwassenen 8% van de volwassenen hebben weleens een milde psychotische ervaring gehad. Milde psychotische symptomen kunnen jaren aanhouden zonder dat er ook een echte psychose ontstaat. Daarbinnen heeft 2 tot 3% ooit in het leven aan de criteria voor een psychotische stoornis voldaan. Daarvan heeft slechts 0.6 - 0.7% de diagnose schizofrenie gekregen. Alhoewel het precieze aantal niet bekend is, wordt er geschat dat zo’n 120.000 tot 150.000 mensen in Nederland worden behandeld voor een psychotische stoornis (Zorgstandaard Psychose, 2017) Terug naar boven Risicofactoren en beschermende factoren Risicofactoren Er bestaan risicofactoren en beschermende factoren voor de kans dat iemand gedurende het leven een psychose of een psychotische stoornis ontwikkelt. De algemene gedachte is dat deze risicofactoren en beschermende factoren elkaar wederzijds beïnvloeden en zo gezamenlijk het life-time risico op een psychose of psychotische stoornis verhogen of verlagen. De etiologie en pathogenese van psychosen op jonge leeftijd wordt met hulp van het kwetsbaarheid-stress model benaderd. Erfelijke kwetsbaarheid in combinatie met stressfactoren en beschermende factoren op psychologisch en sociaal gebied lijken tezamen het uiteindelijk wel of niet doen ontstaan van psychose te bepalen. Het beloop en de prognose variëren afhankelijk van de uiteindelijke diagnose en eventuele comorbiditeit. Biochemische stoornissen vormen een eventuele risicofactor voor het ontwikkelen van een psychose of psychotische stoornis. De ‘dopamine-hypothese’ stelt dat een ontregelde dopaminerge activiteit wellicht zou kunnen leiden tot het ontwikkelen van psychotische symptomen. Deze ontregeling houdt in dat er in de frontale hersenen mogelijk een tekort aan dopamine ontstaat. Een mogelijk gevolg hiervan is dat men negatieve symptomen vertoont. Bij een eventuele behandeling in de vorm van antipsychoticum, is het dan ook belangrijk om rekening te houden met het dopamineniveau van een cliënt (Stichting PsychoseNet, 2021). Tevens ervaren veel cliënten de dopamine-hypothese als destigmatiserend en rustgevend, omdat het een mogelijke verklaring biedt voor hun gedachten en gedrag, en dit normaliseert. Dit is dan ook een verklaring die veelal tijdens psycho-educatie wordt besproken (Zorgstandaard Psychose, 2017). Genetische risicofactoren Psychotische stoornissen hebben een genetische bijdrage van ongeveer 80%. Dit maakt genetische factoren de grootste bijdrager aan het risico op het ontwikkelen van een psychotische stoornis (Hilker et al., 2018; Pepper et al., 2018). Mogelijk is er bij EOS sprake van een groter genetische component (Asarnow & Forsyth, 2013). Mensen met een eerstegraads familielid met een psychotische stoornis zijn kwetsbaarder voor het ontwikkelen van eenzelfde psychotische stoornis. Bij een monozygote (=eeneiige) tweeling waarvan een van de twee een psychotische stoornis op vroege leeftijd ontwikkelt, heeft de ander (afhankelijk van de stoornis) ongeveer 33% kans om het ook te krijgen. Wanneer het een dizygote (=twee-eiig) tweeling betreft, wordt deze kans op 7% geschat (Hilker et al., 2018). Genen zijn dus belangrijk bij het ontwikkelen van een psychotische stoornis, maar ze bepalen niet alles. Het lijkt er steeds meer op dat de interactie tussen genen en omgevingsfactoren van grote invloed is op het wel of niet ontwikkelen van een psychotische stoornis bij genetisch kwetsbare personen. Er zijn ook enkele genetische afwijkingen gevonden bij mensen met schizofrenie, zoals microdeleties en translocaties (van Alphen et al., 2012; Karayiorgou et al.,1995; Murphy et al., 1999; Gordon et al., 1994). De bekendste hiervan is het 22q11 deletiesyndroom, ook wel bekend als velocardiofaciaal syndroom. Dit syndroom komt bij 1 op de 4000 mensen voor, en uit zich in o.a. schisis, hartproblemen, en aangezichtsafwijkingen als smalle ooglidspleten en een kleine mond. Onderzoek heeft aangetoond dat dit syndroom het risico op schizofrenie verhoogt van minder dan 1% naar 25% (van Alphen et al., 2012). Niet-genetische risicofactoren Er is een aantal niet-genetische risicofactoren waardoor de kans op psychotische symptomen of stoornissen toeneemt. De vier belangrijkste risicofactoren zijn: opgroeien in een stedelijke omgeving (Krabbendam, 2015), migratie (Dealberto, 2010), het hebben van een jeugdtrauma (met name fysieke mishandeling, pesten en het verlies van een ouder) (Murray et al., 2020; Read et al., 2005; Kraan et al., 2015) en het gebruik van cannabis (Arendt et al, 2005; Henquet et al., 2005; Ferdinand et al., 2005; Fergusson et al., 2005; Kraan et al., 2016). Daarnaast staan de volgende risicofactoren mogelijk ook in verband met psychose: behoren tot de LHBTQI doelgroep (Qi et al., 2019), een laag IQ (David et al. 1997; Horwood et al., 2008) geboortejaargetijde (van Alphen et al., 2012), leeftijd van de vader (Kahn et al., 2015), en complicaties omtrent de zwangerschap en bevalling (American Psychiatric Association, 2014). Andere risicofactoren mogelijk in verband met UHR-status: obstetrische complicaties, roken, lichamelijke inactiviteit, emotionele mishandeling, hoge mate van ervaren stress, verminderd functioneren in kindertijd en adolescentie, affectieve comorbide problemen, man zijn, alleenstaand zijn, werkloos zijn, laag opleidingsniveau (Fusar-Poli et al., 2017). Tijdens de puberteit zijn de zich ontwikkelende hersenen zeer kwetsbaar voor de gevolgen van cannabisgebruik (Schneider et al., 2008). Patiënten die een eerste psychose hebben gehad of psychotische klachten hebben, rapporteren meer gebruik van cannabis en andere middelen (Ferdinand et al., 2005; Sevy et al., 2001; van Mastrigt et al., 2004). Andersom verhoogt cannabisgebruik de kans op een psychose en psychotische symptomen, waarbij het risico toeneemt met de frequentie van het cannabisgebruik (Ferdinand et al., 2005; Fergusson et al., 2005; Moore et al., 2007). Longitudinaal onderzoek in Zweden laat zien dat hoe jonger men begint aan het gebruik van cannabis, des te hoger de kans op een psychotische stoornis op volwassen leeftijd. Kinderen die op 15-jarige leeftijd cannabis gebruikten hadden vier keer zoveel kans om op latere leeftijd een psychose te ontwikkelen (Arsenault et al., 2002). Deze trend wordt bevestigd door onderzoek van Murray et al. (2020), die aangeven dat bij een patiënt die voor het eerst te maken krijgt met psychotische symptomen, 25% van de gevallen te wijten zijn aan cannabisgebruik. Dit aantal zal zelfs kunnen stijgen tot 30%, wellicht door de toename in toegankelijkheid van cannabis. Tot slot laten longitudinale analyses zien dat het gebruik van cannabis psychotische symptomen verergert (Foti et al., 2010). Beschermende factoren Een deel van de bescherming bestaat uit het verminderen of geheel wegnemen van de beïnvloedbare risicofactoren, zoals leren beter met stressvolle omstandigheden om te gaan of voorlichting geven bij veelvuldig cannabisgebruik. Sinds enige jaren wordt veel onderzoek gedaan naar de werkzaamheid van omega vetzuren bij verschillende psychiatrische stoornissen. De resultaten zijn niet consistent. Een overzichtsartikel en meta-analyse uit 2013 liet zien dat er enig bewijs is voor de effectiviteit vanomega-3 vetzuren in het voorkomen van een eerste psychose. De kwaliteit van het bewijs werd echter geduid als ‘laag’ en kwam van slechts één studie met adolescenten en jongvolwassenen waarbij maar een kleine groep mensen was onderzocht (Amminger et al., 2010; Stafford et al., 2013). Een andere, contextuele beschermende factor is het hebben van een hechte en warme familie. Eerder onderzoek toonde aan dat wanneer een patiënt een hoge mate van familiare cohesie rapporteert, dit het risico op symptomen passend bij psychische stoornissen en een eventuele terugval zou verlagen. Ook zou deze factor het sociaal functioneren verbeteren. Dezelfde associatie werd gevonden voor het hebben van warme familiebanden. Zelfs als er risicofactoren aanwezig zijn binnen een familie, hebben de eerdergenoemde beschermende factoren zoals warmte en cohesie, de mogelijkheid om als een buffer dienen (Gurak & Wiesman de Mamani, 2016). Terug naar boven Comorbiditeit Comorbiditeit De meerderheid van kinderen met VEOS vertonen andere psychische stoornissen in de premorbide fase (NICE, 2013; McClellan et al., 2003; Asarnow, 1994; Russell et al., 1989). Uit eerder onderzoek is gebleken dat 27% van de kinderen in de premorbide fase voldeden aan de criteria voor autismespectrumstoornissen. De meest voorkomende comorbide diagnoses zijn ADHD, gedragsstoornissen, autismespectrumstoornissen, angststoornissen, obsessieve-compulsieve stoornis of een paniekstoornis. Er kan tevens sprake zijn van agressie, agitatie en suïcidaliteit (NICE, 2013; Volksgezondheid en Zorg, 2021). Naast de mogelijkheid van comorbide stoornissen, dient ook overwogen te worden of er sprake is van een andere stoornis die moeilijk te onderscheiden kan zijn van een psychotische stoornis. Licht verstandelijke beperking en psychotische stoornissen De symptomen die bij psychotische stoornissen horen kunnen voorkomen bij jeugdigen met een licht verstandelijke beperking (LVB) zonder dat zij daadwerkelijk een psychotische stoornis hebben. Aan de andere kant hebben deze jongeren relatief vaker psychotische klachten dan de doorsnee populatie (Došen et al, 2008). Zo hebben mensen met een lager IQ vaker psychotische klachten, zonder dat zij een psychotische stoornis ontwikkelen, dan mensen met een hoger IQ (Horwood et al., 2008). Om die reden moet er altijd gekeken worden of er sprake is van LVB-problematiek als iemand zich meldt met psychotische klachten. Ander onderzoek van Strålin & Hetta (2019) wees uit dat wanneer er sprake is van zowel een lichtverstandelijke beperking als psychotische stoornissen, dit wordt geassocieerd met een langere behandelduur en een verhoogde dosis antipsychotica. Meer informatie over de comorbiditeit van psychotische stoornissen en LVB is te vinden bij de Academische werkplaats Kajak. Binnen die werkplaats bestaat de werkgroep Psychose Spectrum Stoornissen bij jongeren en jongvolwassenen met een LVB die werken aan verschillende producten voor de praktijk. Terug naar boven Beloop en prognose Bij de ontwikkeling van psychoses worden drie fasen onderscheiden: de premorbide fase, de prodromale fase en de acute fase. Deze worden hieronder kort beschreven. Premorbide fase De premorbide fase is het oorspronkelijke niveau van functioneren. In deze fase valt op dat kinderen en jongeren met een eerste psychose voor het 18e levensjaar meer ontwikkelingsproblemen laten zien, dan jongeren die de eerste verschijnselen van schizofrenie ontwikkelen op volwassenenleeftijd. Met name bij Early Onset Schizophrenia (EOS) zijn er meer premorbide ontwikkelingsproblemen, vooral taal- en spraakproblemen, maar ook problemen op het gebied van motoriek, sociale vaardigheden en cognitie (Arango et al., 2013; Horton et al., 2015; Díaz-Caneja et al., 2015; Raballo et al., 2018). Prodromale fase De prodromale fase is de fase voorafgaand aan de psychose, waarin symptomen langzaam zichtbaar worden. Indien deze fase al begonnen is op de kinderleeftijd dan is er vaker sprake van een sluipend begin dan een acuut begin, in vergelijking met schizofrenie aanvangend in de adolescentie (Ropcke & Eggers, 2005). Bij kinderen en adolescenten met een vroege manifestatie van psychose en schizofrenie wordt de prodromale periode gekenmerkt door verslechtering in functioneren. De prodromale periode omvat negatieve symptomen zoals concentratie- en geheugenproblemen, ongewoon of ongebruikelijk gedrag en ideeën, achteruitgang in schoolse vaardigheden, sociale terugtrekking, gedesorganiseerd en/of ongewoon gedrag, toenemende moeilijkheid om dagelijkse taken uit te voeren, afname in zelfverzorging, bizarre eetgewoontes en hygiëne, verandering in affect, gebrek aan impulsbeheersing, vijandigheid, agressie en lusteloosheid (Masi et al., 2006). De prodromale fase kan variëren in duur, maar duurt gemiddeld 21.6 maanden (Powers et al., 2020). Een kortere prodromale duur is vaak het geval wanneer er sprake is van vroege detectie (Powers et al., 2020). De aanwezigheid van affectieve stoornissen, zoals stemming- en angststoornissen, kunnen in de adolescentie een voorspeller zijn van een psychotische stoornis (NICE, 2013; Van Os & Kapur, 2009). Acute fase De acute fase is de periode waarin de positieve psychotische symptomen op de voorgrond treden, zoals hallucinaties (perceptie bij het ontbreken van een stimulus), wanen (vaste of valselijke overtuigingen) en onsamenhangende spraak. Na herstel van de acute episode, gewoonlijk na farmacologische en psychologische interventies, verminderen en verdwijnen de positieve symptomen voor veel kinderen en jongeren, een aantal van de negatieve symptomen (zoals emotionele apathie, gebrek aan drive, armoede van meningsuiting, sociale terugtrekking en zelfverwaarlozing) kunnen blijven. Deze fase, die jaren kan duren, kan worden onderbroken door terugkerende acute episoden die extra interventie nodig hebben. Wanneer psychotische symptomen zich voordoen bij jonge, schoolgaande kinderen, zijn zij vaker persisterend van aard (Driver et al., 2013). Met name vroege, persisterende subklinische psychotische symptomen over een langere tijd, lijken het risico op psychiatrische stoornissen later in de ontwikkeling te verhogen (Vorstman et al., 2015). In de zorgstandaard Psychose (2017) worden vier fasen of klinische stadia onderscheiden: Stadium I UHR ´ultra high risk´: hoog risico op psychose: Patiënten hebben subklinische psychotische symptomen en/of een zeer korte psychose achter de rug en/of hebben een familiair risico vanwege een ouder, broer of zus met een psychotische stoornis. In alle gevallen moet er sprake zijn van recente achteruitgang van het sociaal-maatschappelijk functioneren. Stadium II Eerste psychose: Voor het eerst maken patiënten een psychose door, waarbij er minimaal een week psychotische symptomen zijn die gepaard gaan met lijdensdruk en verminderd functioneren. Stadium III Episodisch verloop: onvolledige remissie, relaps of recidief: Bij onvolledige remissie houdt de patiënt last van symptomen. Van relaps of terugval is sprake als na aanvankelijke volledige remissie de psychose teruggekomen is. Bij recidief maakt de patiënt na een periode van remissie opnieuw een psychose door. Er is sprake van een terugkerend patroon van psychotische episoden in combinatie met een terugval in functioneren. Stadium IV Aanhoudende ernstige problematiek: chronische symptomen en beperkingen: In dit stadium zijn er meerdere recidieven doorgemaakt of is de psychose chronisch geworden. Patiënten hebben te maken met langdurige achteruitgang in functioneren of ernstige, aanhoudende ziekte met chronische symptomen en functionele handicaps. Terug naar boven Ervaringsdeskundigen Jongeren die behandeld zijn binnen de jeugdpsychiatrie merken het volgende op: Ze hebben de behoefte dat de gesprekken gaan over hun wensen en doelen en hoe die ondanks de psychische problemen toch bereikt kunnen worden. Het is belangrijk om aansluiting te zoeken bij de leefwereld van de jongere. Jongeren geven aan dat de steun uit hun vriendenkring vaak heel belangrijk is in het geval van hulp zoeken en gedurende de behandeling. Jongeren adviseren hulpverleners om indien mogelijk de vriendenkring bij het diagnostisch proces, de behandeling en de nazorg te betrekken. Voor toegankelijke informatie en lotgenotencontact kunnen jongeren en hun familie en vrienden terecht bij Anoiksis of Ypsilon. Terug naar boven Bronnen American Psychiatric Association. DSM-5 Task Force. Diagnostic and statistical manual of mental disorders: DSM-5. Washington, D.C.: American Psychiatric Publishing; 2014. Amminger, G.P., Schäfer, M.R., Papageorgiou, K., Klier, C.M., Cotton, S.M., Harrigan, S.M., Mackinnon, A., McGorry, P.D., Berger, G.E. (2010). Long-chain omega-3 fatty acids for indicated prevention of psychotic disorders: a randomized, placebo-controlled trial. Archives of General Psychiatry; 67(2): 146-54. Arango, C., Fraguas, D., & Parellada, M. (2013). Differential Neurodevelopmental Trajectories in Patients With Early-Onset Bipolar and Schizophrenia Disorders. Schizophrenia Bulletin, 40(Suppl 2), S138–S146. https://doi.org/10.1093/schbul/sbt198 Arendt, M., Rosenberg, R., Foldager, L., et al. (2005) Cannabis induced psychosis and subsequent schizophrenia-spectrum disorders: follow-up study of 535 incident cases. British Journal of Psychiatry, 187, 510-515. Arseneault, L., Cannon, M., Poulton, R., Murray, R., & Caspi, A. (2002). Cannabis use in adolescence and risk for adult psychosis: longitudinal prospective study. Child and adolescent psychiatry, 325, 1212-1213. Asarnow, J.R. (1994). Annotation: childhood-onset schizophrenia. Journal of Child Psychology and Psychiatry; 35: 1345-71. Asarnow, R. F., Forsyth, J. K. (2013). Genetics of childhood-onset schizophrenia. Child Adolesc. Psychiatr. Clin. N Am. 22 (4), 675–687. doi: 10.1016/j.chc.2013.06.004 Boeing, L., Murray, V., Pelosi, A., McCabe, R., Blackwood, D., & Wrate, R. (2007). Adolescent-onset psychosis: prevalence, needs and service provision. British journal of Psychiatry, 198, 18-26. Boonstra, N., Klaassen, R., Wunderink, L. (2014). Vroegtijdige onderkenning van een psychose; meta-analyse naar verband tussen duur van onbehandelde psychose en beloop van negatieve symptomen. Tijdschrift voor psychiatrie; 56(2014)5, 309-318. Catalan, A., Salazar de Pablo, G., Vaquerizo Serrano, J., Mosillo, P., Baldwin, H., Fernandez-Rivas, A., Moreno, C., Arango, C., Correll, C. U., Bonoldi, I., Fusar-Poli, P. (2021). Annual Research Review: Prevention of psychosis in adolescents – systematic review and meta-analysis of advances in detection, prognosis and intervention. Journal of Child Psychology and Psychiatry; 62 (5): 657-673. https://doi:10.1111/jcpp.13322 Dama, M., Shah, J., Norman, R., Iyer, S., Joober, R., Schmitz, N., Abdel‐Baki, A., & Malla, A. (2019). Short duration of untreated psychosis enhances negative symptom remission in extended early intervention service for psychosis. Acta Psychiatrica Scandinavica, 140(1), 65–76. https://doi.org/10.1111/acps.13033 David, A.S., Malmberg, A., Brandt, L., Allebeck, P., Lewis, G. (1997). IQ and risk for schizophrenia: a population-based cohort study. Psychological Medicine; 27(6): 1311-1323. Dealberto, M. (2010). Ethnic origin and increased risk for schizophrenia in immigrants to countries of recent and longstanding immigration. Acta Psychiatrica Scandinavica; 121(5), 325-339. Díaz-Caneja, C. M., Pina-Camacho, L., Rodríguez-Quiroga, A., Fraguas, D., Parellada, M., & Arango, C. (2015). Predictors of outcome in early-onset psychosis: a systematic review. npj Schizophrenia, 1(1), 1–9. https://doi.org/10.1038/npjschz.2014.5 Došen, A., Gardner, W.I., Griffiths, D.M., King, R., & Lapointe, A. (2008). Richtlijnen en principes voor de praktijk: Beoordeling, diagnose, behandeling en bijbehorende ondersteuning voor mensen met verstandelijke beperkingen en probleemgedrag. Nederlandse bewerking: Ad van Gennep. Utrecht: Vilans/LKNG. Driver, D. I., Gogtay, N., & Rapoport, J. L. (2013). Childhood Onset Schizophrenia and Early Onset Schizophrenia Spectrum Disorders. Child and Adolescent Psychiatric Clinics of North America, 22(4), 539–555. https://doi.org/10.1016/j.chc.2013.04.001 Ferdinand, R.F., Sondeijker, F., van der Ende, J., Selten, J., Huizink, A., & Verhulst, F.C. (2005). Cannabis use predicts future psychotic symptoms, and vice versa. Addiction, 100, 612–618. Fergusson, D.M., Horwood, L.J., & Ridder, E.M. (2005). Tests of causal linkages between cannabis use and psychotic symptoms. Addiction, 100, 354–366. Foti, D.J., Kotov, R., Guey, L.T., & Bromet, E.J. (2010). Cannabis use and the course of schizophrenia: 10-year followup after first hospitalization. American Journal of Psychiatry, 167(8), 987–993. Fusar-Poli, P., Tantardini, M., De Simone, S., Ramella-Cravaro, V., Oliver, D., Kingdon, J., Kotlicka-Antczak, M., Valmaggia, L., Lee, J., Millan, M.J., Galderisi, S., Balottin, U., Ricca, V., & McGuire, P. (2017). Deconstructing vulnerability for psychosis: Meta-analysis of environmental risk factors for psychosis in subjects at ultra-high-risk. Eur Psychiatry.,40, 65-75. Gardner, K. N., Nasrallah, H.A. (2015). Managing first-episode psychosis: an early stage of schizophrenia with distinct treatment needs. Current Psychiatry. 14(5): 32-34, 36-40, 42 Gordon, C.T., Frazier, J.A., McKenna, K., Giedd, J., Zametkin, A., Zahn, T., Hommer, D., Hong W, Kaysen D, Albus KE. (1994). Childhood-onset schizophrenia: an NIMH study in progress. Schizophrenia Bulletin; 20(4): 697-712. Gordon, C.T., Krasnewich, D., White, B., Lenane, M., Rapoport, J.L. (1994). Brief report: translocation involving chromosomes 1 and 7 in a boy with childhood-onset schizophrenia. Journal of Autism and Developmental Disorders; 24(4): 537-545. Gurak, K., & Weisman de Mamani, A. (2016). Risk and Protective Factors, Perceptions of Family Environment, Ethnicity, and Schizophrenia Symptoms. The Journal of Nervous and Mental Disease, 204(8), 570–577. https://doi.org/10.1097/nmd.0000000000000558 De Haan, L., Becker, H. (2006). Psychosen. In: Leerboek Psychiatrie, Kinderen en adolescenten. Utrecht: De Tijdstroom. Henquet, C., Murray, R., Linszen, D., van Os, J. (2005). Envoronment and schizophrenia: the role of cannabis use. Schizophrenia Bulletin; 31(3): 608-612. Hilker, R., Helenius, D., Fagerlund, B., Skytthe, A., Christensen, K., Werge, T. M., Nordentoft, M., & Glenthøj, B. (2018). Heritability of Schizophrenia and Schizophrenia Spectrum Based on the Nationwide Danish Twin Register. Biological Psychiatry, 83(6), 492–498. https://doi.org/10.1016/j.biopsych.2017.08.017 Horton, L. E., Tarbox, S. I., Olino, T. M., & Haas, G. L. (2015). Trajectories of premorbid childhood and adolescent functioning in schizophrenia-spectrum psychoses: A first-episode study. Psychiatry Research, 227(2–3), 339–346. https://doi.org/10.1016/j.psychres.2015.02.013 Horwood, J., Salvi, G., Thomas, K., et al. (2008) IQ and non-clinical psychotic symptoms in 12-year-olds: results from the ALSPAC birth cohort. The British Journal of Psychiatry, 193, 185-191 De Jong (2019). Bijzondere ervaringen. Wat zijn dat eigenlijk? Folder Youz. Kahn, R. S., Sommer, I. E., Murray, R. M., Meyer-Lindenberg, A., Weinberger, D. R., Cannon, T. D., O’Donovan, M., Correll, C. U., Kane, J. M., van Os, J., & Insel, T. R. (2015). Schizophrenia. Nature Reviews Disease Primers, 1(1), 1–23. https://doi.org/10.1038/nrdp.2015.67 Karayiorgou, M., Morris, M.A., Morrow, B., Shprintzen, R.J., Goldberg, R., Borrow, J., Gos, A., Nestadt, G., Wolyniec, P.S., Lasseter, V.K. (1995). Schizophrenia susceptibility associated with interstitial deletions of chromosome 22q11.Proceedings of the National Academy of Sciences; 92(17): 7612-7616. Kraan, T., Velthorst, E., Koenders, L., Zwaart, K., Ising, H.K., van den Berg, D., de Haan, L., van der Gaag, M. (2016). Cannabis use and transition to psychosis in individuals at ultra-high risk: review and meta-analysis. Psychol Med.,46(4), 673-81. Kraan, T., Velthorst, E., Smit, F., de Haan, L., & van der Gaag, M. (2015). Trauma and recent life events in individuals at ultra-high risk for psychosis: review and meta-analysis. Schizophr Res.,161(2-3), 143-9. Krabbendam, L., van Os, J. (2005). Schizophrenia and urbanicity: a major environmental influence--conditional on genetic risk. Schizophrenia Bulletin; 31(4): 795-799. Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de ggz. (2005). Multidisciplinaire richtlijn Schizofrenie 2005. Utrecht: Trimbos-instituut (Via www.ggzrichtlijnen.nl) Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de ggz (2012). Multidisciplinaire richtlijn Schizofrenie. Utrecht: De Tijdstroom. Lang, B. S., Boumans, C., & Nijman, H. (2020). Is de Korte Schaal voor Negatieve Symptomen een bruikbaar instrument? GZ - Psychologie, 12(1), 16–22. https://doi.org/10.1007/s41480-020-0116-1 Masi, G., Mucci, M., Pari, C. (2006). Children with schizophrenia. Clinical picture and pharmacological treatment. CNS drugs; 20(10): 841-866. Mastrigt, S. van, Addington, J., Addington, D. (2004). Substance misuse at presentation to an early psychosis program. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology; 39(1): 69-72. McClellan, J., Breiger, D., McCurry, C., Hlastala, S.A. (2003) Premorbid functioning in early-onset psychotic disorders. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry; 42(6): 666-672. Moore, T.H, Zammit, S., Lingford-Hughes, A., Barnes, T.R., Jones, P.B., Burke, M., Lewis, G. (2007). Cannabis use and risk of psychotic or affective mental health outcomes: a systematic review. Lancet; 370(9584): 319-328. Murphy, K.C., Jones, L.A., Owen, M.J. (1999). High rates of schizophrenia in adults with velo-cardio-facial syndrome. Archives of General Psychiatry; 56(10): 940-945. Murray, R. M., Mondelli, V., Stilo, S. A., Trotta, A., Sideli, L., Ajnakina, O., Ferraro, L., Vassos, E., Iyegbe, C., Schoeler, T., Bhattacharyya, S., Marques, T. R., Dazzan, P., Lopez-Morinigo, J., Colizzi, M., O’Connor, J., Falcone, M. A., Quattrone, D., Rodriguez, V., … Di Forti, M. (2020). The influence of risk factors on the onset and outcome of psychosis: What we learned from the GAP study. Schizophrenia Research, 225, 63–68. https://doi.org/10.1016/j.schres.2020.01.011 NICE (National institute for Health and Clinical Excellence) (2013). Psychosis and Schizophrenia in children and young people. Recognition and Management. Nice Richtlijn CG 155, Londen. Os, J. van & Kapur, S. (2009) Schizophrenia. The Lancet, 374, 635-645. Powers, A. R., Addington, J., Perkins, D. O., Bearden, C. E., Cadenhead, K. S., Cannon, T. D., Cornblatt, B. A., Mathalon, D. H., Seidman, L. J., Tsuang, M. T., Walker, E. F., McGlashan, T. H., & Woods, S. W. (2020). Duration of the psychosis prodrome. Schizophrenia Research, 216, 443–449. https://doi.org/10.1016/j.schres.2019.10.051 Qi, R., Palmier‐Claus, J., Simpson, J., Varese, F., & Bentall, R. (2019). Sexual minority status and symptoms of psychosis: The role of bullying, discrimination, social support, and drug use – Findings from the Adult Psychiatric Morbidity Survey 2007. Psychology and Psychotherapy: Theory, Research and Practice, 93(3), 503–519. https://doi.org/10.1111/papt.12242 Raballo, A., Monducci, E., Ferrara, M., Fiori Nastro, P., & Dario, C. (2018). Developmental vulnerability to psychosis: Selective aggregation of basic self-disturbance in early onset schizophrenia. Schizophrenia Research, 201, 367–372. https://doi.org/10.1016/j.schres.2018.05.012 Read, J., van Os, J., Morrison, A.P., Ross, C.A. (2005). Childhood trauma, psychosis and schizophrenia: a literature review with theoretical and clinical implications. Acta Psychiatrica Scandinavica; 112(5): 330-350. Ropcke, B. & Eggers, C. (2005). Early-onset schizophrenia: a 15-year follow-up. European Child and Adolescent Psychiatry, 14, 341–350. Russell, A.T., Bott, L., Sammons, C. (1989). The phenomenology of schizophrenia occurring in childhood. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry; 28(3): 399-407. Schizofrenie | Cijfers & Context | Oorzaken en gevolgen | Volksgezondheidenzorg.info. (2021). Volksgezondheid en Zorg. https://www.vzinfo.nl/schizofrenie/oorzaken-en-gevolgen Schneider, M. (2008). Puberty as a highly vulnerable developmental period for the consequences of cannabis exposure. Addiction Biology; 13(2): 253-263. Schultze-Lutter F, Klosterkötter J, Ruhrmann S. Improving the clinical prediction of psychosis by combining ultra-high risk criteria and cognitive basic symptoms. Schizophr Res. (2014);154:100–106. Schultze-Lutter F, Ruhrmann S, Fusar-Poli P, Bechdolf A, Schimmelmann BG, Klosterkötter J. Basic symptoms and the prediction of first-episode psychosis. Curr Pharm Des (2012) 18:351–7. Selten, J.-P., Laan, W., Kupka, R., Smeets, H., & Os, J. van (2011). Meer kans op depressie en psychose bij allochtonen. Nederlands Tijdschrift voor de Geneeskunde, 155, 1-7. Sevy, S., Robinson, D.G., Holloway, S., Alvir, J.M., Woerner, M.G., Bilder, R., Goldman, R., Lieberman, J., Kane, J. (2001). Correlates of substance misuse in patients with first-episode schizophrenia and schizoaffective disorder. Acta Psychiatrica Scandinavica; 104(5): 367-374. Sikich, L. (2013). Diagnosis and Evaluation of Hallucinations and Other Psychotic Symptoms in Children and Adolescents. Child and Adolescent Psychiatric Clinics of North America, 22(4), 655–673. https://doi.org/10.1016/j.chc.2013.06.005 Stafford, M.R., Jackson, H., Mayo-Wilson, E., Morrison, A.P., & Kendall, T. (2013). Early interventions to prevent psychosis: systematic review and meta-analysis. BMJ, 346:f185. Stentebjerg-Olesen, M., Pagsberg, A. K., Fink-Jensen, A., Correll, C. U., & Jeppesen, P. (2016). Clinical Characteristics and Predictors of Outcome of Schizophrenia-Spectrum Psychosis in Children and Adolescents: A Systematic Review. Journal of Child and Adolescent Psychopharmacology, 26(5), 410–427. https://doi.org/10.1089/cap.2015.0097 Stichting PsychoseNet. (2021). Dopamine en psychose: wat is de relatie? PsychoseNet. Https://www.psychosenet.nl/psychose/oorzaken-psychose/dopamine/ Strålin, P., & Hetta, J. (2019). First episode psychosis and comorbid ADHD, autism and intellectual disability. European Psychiatry, 55, 18–22. https://doi.org/10.1016/j.eurpsy.2018.09.007 Van Alphen C., Ammeraal M., Blanke C., Boonstra N., Boumans H., Bruggeman R., et al. (2012). Multidisciplinaire richtlijn schizofrenie. Tweede revisie ed.: De Tijdstroom Van der Gaag, M., van den Berg, D., & Ising, H. (2019). CBT in the prevention of psychosis and other severe mental disorders in patients with an at risk mental state: A review and proposed next steps. Schizophrenia Research, 203, 88-93. Van der Gaag, M., Nieman, H., Rietdijk, J., Dragt, S., Ising, H.K., Klaassen, R.M.C., et al., (2012).Cognitive behavioral therapy for subjects at ultrahigh risk for developing psychosis: arandomized controlled clinical trial. Schizophr. Bull. 38 (6), 1180–1188. Veerman, S. (2020). Behandeling van positieve, negatieve en cognitieve symptomen bij therapieresistente schizofrenie. 15. 10-21. Veling, W., Selten, J-P. Veen, N., Laan, W., Blom, J.D., & Hoek, H.W. (2006). Incidence of schizophrenia among ethnic minorities in the Netherlands: A four-year first-contact study. Schizophrenia Research, 86,189-193. Velthorst, E., Nieman, D.H., Becker, H.E., van de Fliert, R., Dingemans, P.M., Klaassen, R., de Haan, L., van Amelsvoort, T., Linszen, D.H. (2009). Baseline differences in clinical symptomatology between ultra-high risk subjects with and without a transition to psychosis. Schizophrenia Research; 109(1-3): 60-65. Vorstman, J.A., Breetvelt, E.J., Hillegers, M.H., Scheepers, F.E. (2015). Psychose: symptomen en stoornissen onderscheiden bij kinderen en adolescenten. Tijdschrift voor psychiatrie 57(2015)12, 928-932 Vyas Shirk, D., & S Janjua, K. (2020). “One in a million”: A case of a very early onset schizophrenia. Case Reports International, 9, 1. https://doi.org/10.5348/100083z06ds2020cr Wigman, J.T.W., Vollebergh, W.A.M.,Raaijmakers, Q.A.W., Iedema, J., van Dorsselaer, S., Ormel, J., Verhulst, F.C., & van Os, J. (2011). The Structure of The Extended Psychosis Phenotype in Early Adolescence—A Cross-sample Replication. Schizophr Bull., 37(4), 850–860. Wunderink, L. (z.d.). Spreekuurthuis schizofrenie. Spreekuurthuis. https://spreekuurthuis.nl/themas/schizofrenie/informatie/de_symptomen_van_schizofrenie/affectieve_symptomen (niet langer online) Wunderink, L., van Bebber, J., Sytema, S., Boonstra, N., Meijer, R. R., & Wigman, J. T. W. (2020). Reprint of: Negative symptoms predict high relapse rates and both predict less favorable functional outcome in first episode psychosis, independent of treatment strategy. Schizophrenia Research, 225, 69–76. https://doi.org/10.1016/j.schres.2020.11.046 Zorgstandaard Psychose (2017). Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGZ. Utrecht. Terug naar boven Diagnose en behandelingADHD Angst Autisme (ASS) Borderline PS Chronisch trauma Dwang (OCS) Eet- en voedingsstoornissen Gedragsstoornis (ODD/CD) Pediatrisch delier Psychotische stoornissen Slaapproblemen Somatisch-symptoomstoornis (ALK, SOLK) Stemmingsstoornissen Tics Trauma en kindermishandeling Diagnose psychose Algemeen Bij een deel van de hulpverleners bestaat er onbekendheid over psychotische stoornissen bij kinderen en jongeren. Dit komt omdat psychotische stoornissen, zeker op de kinderleeftijd, zeldzaam zijn (Masi et. al., 2006; Boeing et al., 2007 Stentebjerg-Olesen et al., 2016). Inmiddels is uit onderzoek gebleken dat langere duur van de onbehandelde psychose samenhangt met een slechtere prognose (Dama et al., 2019; Wunderink et al., 2020). Het is daarom belangrijk dat professionals zich hiervan bewust zijn en alert zijn op alarmsymptomen zoals hallucinaties (vooral auditieve hallucinaties, zoals stemmen horen), wanen, sociale achteruitgang, angstig en/of vreemd gedrag en het ontwikkelen van bizarre ideeën. Op zich is het niet ongewoon dat kinderen ‘stemmen’ horen zonder dat zij hier last van hebben. Alleen hallucinaties in combinatie met sociale achteruitgang of met hoge lijdensdruk zijn alarmerend (Sikich, 2013). Kinderen en jongeren zullen waarschijnlijk deze ‘alarmsymptomen’ niet spontaan melden, het is dus van belang dat de hulpverlener dit uitvraagt. De incidentie van psychotische stoornissen is laag en daarom heeft screenen van de algemene bevolking geen zin. Er is echter een ‘Ultra High Risk’ groep waarvan uit onderzoek gebleken is dat een deel (< 20 %) binnen een aantal jaar een psychose ontwikkelt (zie ook Klinisch beeld). Het is belangrijk dat hulpverleners jongeren uit deze groep herkennen en snel doorverwijzen naar een specialistisch centrum. De groep met ultra hoog risico (UHR) op het ontwikkelen van een psychotische stoornis valt uiteen in drie subgroepen (Zorgstandaard Psychose, 2017): Psychotische symptomen die niet voldoen aan de criteria van een psychotische stoornis (subklinisch). Het zijn ofwel laagfrequente psychotische ervaringen zoals het horen van een stem: bijvoorbeeld eens per maand een paar woorden. Of het zijn hoogfrequente ervaringen zoals het luid horen van de eigen gedachten tot 2 tot 3 keer per week korter dan een uur. Bij bestaande screeningsprogramma’s is dit de grootste groep patiënten die gevonden wordt. BLIPS oftewel Brief Limited Intermittent Psychotic Symptoms. Dit zijn psychotische symptomen die korter dan een week duren en zonder behandeling volledig verdwijnen. Verhoogd genetisch risico vanwege een psychotische stoornis bij een eerstegraads familielid (ouder, broer of zus). Het klinisch beeld bij een kind/ adolescent kan verschillen van het klinisch beeld bij volwassenen. Bij kinderen en adolescenten is het beeld soms minder uitgesproken en vaak worden dan ook niet alle DSM-5- criteria voor een psychotische stoornis gehaald, maar zijn er toch symptomen die behandeld moeten worden met oog op het beloop en de prognose. Ook het diagnostisch proces inclusief het afnemen van meetinstrumenten kan het stellen van de diagnose en aanvang van behandeling vertragen (de zogenaamde dokter’s ‘delay’). Bij adolescenten vanaf 16 jaar is er bewijs voor de effectiviteit van een getrapte screening, waarbij er gebruik wordt gemaakt van een screeningslijst en aanvullend interview, voor vroege detectie van psychose of het risico daar op (Ising et al., 2012). Individueel, categoriaal en dimensionaal profiel Volgens de ggz-standaarden kent diagnostiek bij psychose drie onderdelen: een individueel, een dimensionaal en een categoriaal profiel. Het individuele profiel brengt in kaart welke factoren bij deze patiënt van invloed zijn (geweest) op het ontstaan, uitlokken en in stand houden van de psychose, en wat relevante beschermende en belemmerende kenmerken zijn. Hierbij kan de International Classification of Functioning, disability and health (ICF) behulpzaam zijn. Een dimensionaal profiel beschrijft in welke mate bepaalde symptomen aanwezig zijn. Een categoriale beschrijving dient om vast te stellen of de klachten binnen de definitie vallen van een bepaalde psychische aandoening. Het diagnostisch proces moet in ieder geval bestaan uit: psychiatrisch interview, heteroanamnese, ontwikkelingsanamnese, lichamelijk onderzoek en op indicatie laboratoriumonderzoek (bijvoorbeeld bij antipsychoticagebruik) en indien mogelijk en geïndiceerd psychologisch onderzoek (IQ-bepaling en persoonlijkheidsonderzoek). Daarbij kan gebruik gemaakt worden van verschillende diagnostische meetinstrumenten; deze zullen later in dit hoofdstuk besproken worden. Voor kinderen onder de 12 jaar waar een reëel vermoeden bestaat op psychotische klachten adviseren wij om laagdrempelig overleg te hebben met klinische centra waar ervaring bestaat in de diagnostiek en behandeling van kinderen met psychotische klachten. Door de zeer lage frequentie van psychotische klachten in die leeftijdscategorie is het centreren van expertise nodig. Tegenwoordig zijn er steeds meer VIP-teams (Vroege Interventie Psychose-teams) die zowel jongeren als volwassenen behandelen. Psychiatrisch interview/ heteroanamnese Bij kinderen en jongeren is het in de eerste plaats belangrijk om een goede behandelrelatie met het kind of jongere en familie te bewerkstelligen. Tijdens de diagnostiek bij kinderen/ jongeren is de informatie van ouders onmisbaar. De klachten moeten worden geïnventariseerd aan de hand van de aanmeldingsklacht en de DSM-5 criteria voor psychotische stoornissen. Het is hierbij van belang de chronologie van de klachten goed in kaart te brengen, met speciale aandacht voor de start van de negatieve symptomen (in verband met de prognose). Er moet ook gekeken worden of er een stressbron aan het ontstaan van de klachten ten grondslag ligt. Middelengebruik moet nauwkeurig worden nagevraagd; om niets te missen moeten alle verschillende middelen worden nagelopen (inclusief roken, koffie en gebruik van energydrank). De psychotische symptomen moeten goed worden uitgevraagd. Afhankelijk van de leeftijd kunnen bepaalde symptomen anders gepresenteerd worden dan bij volwassenen. Ook is het bijvoorbeeld van belang om in het geval van hallucinaties goed uit te vragen welke verklaring iemand zelf heeft voor het bestaan ervan. Dit is van belang in het kader van realiteitstoetsing. Ook cognitieve en affectieve symptomen worden uitgevraagd. Differentiaal diagnostisch moeten verschillende psychiatrische stoornissen worden uitgesloten aan de hand van de DSM-5-criteria. De differentiaaldiagnose wordt later in dit hoofdstuk uitgebreid besproken. Daarbij moet moeten in de heteroanamnese risicofactoren van het systeem rondom de jongere uitgevraagd en geïdentificeerd worden, zoals trauma. Familie-anamnese Het is belangrijk om uit te zoeken of er een familiaire belasting voor psychiatrische stoornissen bestaat, met name psychose, schizofrenie of een andere stoornis uit het schizofrenie-spectrum. De familie-anamnese moet zorgvuldig en uitgebreid worden uitgewerkt, bij voorkeur tot aan tweedegraads familieleden. Ontwikkelingsanamnese en schoolinformatie In het geval van een mogelijke psychotische stoornis moet worden nagevraagd of er sprake was van virale infecties tijdens de zwangerschap en/ of obstetrische complicaties. Belangrijke ontwikkelingsstadia moeten doorgenomen worden aan de hand van standaard vragenlijsten. Dit omdat uit diverse onderzoeken is gebleken dat toekomstige schizofreniepatiënten ontwikkelingsmijlpalen op het gebied van motoriek en taal/spraak later bereiken (Asarnow et al., 1988; Filatova et al., 2017). Deze kinderen vertonen ook vaker neuro-integratieve en coördinatiestoornissen. In de basisschoolleeftijd doen zich vaker leerstoornissen en milde vormen van ADHD voor. Het meest op de voorgrond staat het gebrek aan sociale competenties, zich uitend in teruggetrokken gedrag, moeite in de omgang met leeftijdgenoten, vermijding van sociale contacten en passiviteit. De kenmerken van een ontwikkelingsstoornis moeten eveneens worden nagelopen. Dit geldt ook voor de kenmerken van een schizotypische persoonlijkheidsstoornis, omdat dit als een fenotypische zwakkere uiting van kwetsbaarheid voor psychosen wordt gezien (Fonseca Pedrero & Debanné, 2017). Tot slot is het belangrijk te vragen naar doorgemaakte trauma's en het premorbide functioneren in kaart te brengen (hiervoor kan eveneens schoolinformatie worden gebruikt). Er moet gekeken worden naar het IQ in verband met de relatie tussen lagere intelligentie en psychotische stoornissen. Echter, in de praktijk blijkt dat het IQ vaak lager uitvalt tijdens een psychose vanwege concentratieproblemen. Het testen van IQ tijdens een psychose is daarom ook af te raden. Het is wellicht beter om een schatting van IQ te maken op basis van opleidingsniveau. Aanvullend onderzoek Aanvullend psychologisch onderzoek kan bestaan uit intelligentie- en neuropsychologisch onderzoek (tijdens een stabiele fase). Daarnaast moet lichamelijk onderzoek gedaan worden bij verdenking van een organische neuropsychiatrische oorzaak (zoals encefalitis of epilepsie) en bij het starten met antipsychotica (zie Medicatie). Bij verdenking op een onderliggend genetisch syndroom is het goed een kinderarts, neuroloog of klinisch geneticus te raadplegen. Op indicatie kan laboratoriumonderzoek gedaan worden. Bij jongeren met een psychotische stoornis en een laag IQ is het geïndiceerd om aanvullend genetisch onderzoek te laten verrichten. Terug naar boven Differentiaal-diagnostiek Psychotische klachten kunnen ontstaan bij verschillende psychiatrische en somatische ziektebeelden, en bij middelenmisbruik. Psychotische ervaringen kunnen ook plaatsvinden zonder dat er sprake is van een stoornis. Uit een recente overzichtsstudie is gebleken dat psychotische symptomen voorkomen bij ongeveer 17% van de 9- tot 12-jarigen en bij ongeveer 7,5% van de 13- tot 18-jarigen (Kelleher et al., 2012). Bij eerste symptomen staat de uiteindelijke diagnose daarom nog niet vast. In de praktijk blijkt dat die ook niet altijd klinische relevantie hebben, al is het wel belangrijk ze goed uit te vragen. De waarde die de jongere zelf hecht aan bijvoorbeeld de hallucinaties lijkt van belang in het wel of niet ontwikkelen van een psychotische stoornis. Verder zijn de verschillende mogelijke diagnosen door overlap vaak lastig van elkaar te differentiëren. Vooral bij kinderen en jongeren kan het enige tijd duren voordat de onderliggende stoornis zich uitkristalliseert. Dit geldt ook voor psychotische stoornissen: de diagnose kan meestal niet gesteld worden na een eerste psychose. Soms is de aanwezigheid van een psychotische stoornis echter evident. Dan moet de diagnose ook gesteld worden, want dit heeft consequenties voor de behandeling. Voor een uitgebreide bespreking van een groot aantal van de onderstaande stoornissen kan verder gekeken worden bij het desbetreffende thema op onze website. Psychische stoornissen Gedrags- en emotionele stoornissen Hallucinaties kunnen voorkomen bij conduct disorder (CD) en emotie-regulatie stoornissen (Garralda, 1984; de Leede-Smith & Barkus, 2013), vooral in combinatie met stress. Angst- en dwangstoornissen Kinderen met een posttraumatische stress stoornis (PTSS) hebben vaak levendige herinneringen aan het trauma. Zij kunnen ook herbelevingen en dissociatie (derealisatie en depersonalisatie) ervaren. Jonge kinderen met PTSS kunnen last hebben van hallucinaties, inhoudelijk meestal gerelateerd aan het trauma. Verder kunnen cognitieve klachten (concentratie- en geheugenproblemen), hyperalertheid, achterdocht, snel geïrriteerd zijn en agressie voorkomen. Al deze klachten kunnen eveneens passen bij een acute psychose. Bovendien is trauma in de kindertijd gerelateerd aan psychotische klachten en psychotische stoornissen op volwassen leeftijd (Kilcommons & Morrison, 2005; Sommer et al., 2010). Bepaalde symptomen zoals dwanggedachten, bizarre gedragingen en angsten kunnen voorkomen bij zowel obsessief-compulsieve stoornis (OCD) als psychotische stoornissen (Lewin et al., 2010; Rodowski et al., 2008). Hoewel de meeste mensen met OCD inzien dat hun dwanggedachten en -handelingen irreëel zijn, zijn er ook personen die geen goed inzicht hebben in hun gedachten en gedrag (zie Lewin et al., 2010; Rodowski et al., 2008). Hierdoor kunnen (ernstige) gevallen van OCD zich voordoen als een psychotische stoornis (Rodowski et al., 2008). Ontwikkelingsstoornissen Er is overlap tussen de symptomen van psychotische stoornissen en autismespectrumstoornissen (ASS), zoals tekortkomingen in de sociale interactie en eigenaardigheden in spraak (APA, 2013). Daarnaast delen zij een aantal risicofactoren, zoals peri- en prenatale complicaties (Hamlyn et al., 2013). Er zijn echter ook belangrijke verschillen tussen de twee, waarbij ASS zich in de regel in de kinderjaren openbaart, en psychotische stoornissen meestal debuteren in de adolescentie of jongvolwassenheid. Met name het onderscheid tussen very early onset schizophrenia (VEOS) en een stoornis in het autismespectrum kan daarom lastig zijn (Dossetor, 2007). Het afnemen van een ontwikkelingsanamnese kan helpen om onderscheid te maken (Maat en Palmen, 2019). Uit onderzoek blijkt dat psychotische symptomen zoals wanen en hallucinaties vaker voorkomen bij patiënten met ASS dan in de gezonde populatie (Konstantareas & Hewitt, 2001). Aan de andere kant vertonen veel kinderen met autisme abnormale zintuiglijke waarnemingen en kunnen zij bijzondere preoccupaties hebben, die onterecht geïnterpreteerd kunnen worden als hallucinaties of wanen (Starling & Dossetor, 2009). Bij de medicamenteuze en psychotherapeutische behandeling van een psychose bij een kind, is het van belang om te weten of er ook sprake is van ASS omdat zij nog meer gebaat zijn bij duidelijkheid en structuur en beperking van sociale prikkels. Daarbij zijn zij extra gevoelig voor de bijwerkingen van antipsychotische medicatie (Maat en Palmen, 2019). Affectieve stoornissen Om het onderscheid tussen een affectieve stoornis en een psychotische stoornis te maken, moet het premorbide functioneren goed worden nagevraagd. Psychotische stoornissen ontstaan meestal sluipend met verslechterd functioneren. Navragen van de familiaire belasting, ook voor bijvoorbeeld bipolaire stoornis, kan helpen bij de differentiatie. Kinderen met een depressie kunnen last hebben van hallucinaties (meestal auditief), wanen en, uiterst zelden, denkstoornissen. De positieve symptomen zijn gebonden aan de periode van veranderde stemming en zijn stemmingscongruent. De negatieve symptomen die op kunnen treden bij depressie, vlakheid in combinatie met wanhoop en somberheid, zijn vaak wel te onderscheiden van de typische vlakheid bij een psychotische stoornis. Gedesorganiseerd gedrag en spraak worden bij een depressie zelden gezien. Bipolaire stoornis Kinderen en adolescenten met een bipolaire stoornis hebben vaak een geschiedenis van psychotische klachten en/of een psychose (Axelson et al., 2006). Omdat symptomen van een bipolaire stoornis en psychotische stoornis sterk overlappen, bestaat er een risico dat adolescenten met de verkeerde stoornis gediagnosticeerd worden (Soutullo et al., 2009; Kafali et al., 2019). Kinderen met een psychotische stoornis hebben vaker dan kinderen met een bipolaire stoornis premorbide persoonlijkheidsproblemen en ontwikkelingsstoornissen, een sluipend begin van de klachten, meer last van wanen en afgevlakt affect (Singh et al., 2014). Persoonlijkheidsstoornissen Deze worden meer gezien tijdens de late adolescentie en begin van de volwassenheid. Nu was tot voor kort het ook in de regel niet wenselijk persoonlijkheidsstoornissen te diagnosticeren voor het 18e levensjaar, wat een vertekening van de prevalentie bij jeugd kan hebben veroorzaakt. Met name de schizotypische persoonlijkheidsstoornis en borderline persoonlijkheidsstoornis kunnen gepaard gaan met psychotische klachten (bijv. akoestische hallucinaties) en kortdurende psychotische episoden. Van de jongeren met een schizotypische persoonlijkheidsstoornis ontwikkelt 25% schizofrenie of een schizo-affectieve stoornis. Organische en somatische ziektebeelden Middelenmisbruik Middelenmisbruik is een belangrijke oorzaak of luxerende factor van psychose bij adolescenten en volwassenen. Zo wordt veelvuldig gebruik van cannabis, vooral als iemand er jong mee is begonnen en het gehalte THC (tetrahydrocannabinol) van de cannabis hoog is, in verband gebracht met psychose (Zorgstandaard Psychose, 2017; EBRO Module Vroege Psychose, 2017). Net als bij volwassenen kunnen psychosen bij kinderen en jongeren veroorzaakt worden door een veelvoud aan organische stoornissen, onder andere temporale epilepsie, een hersentumor, een hersenvliesontsteking, neurodegeneratieve stoornissen en een delier (Giannitelli et al., 2018). Neurodegeneratieve stoornissen zijn uiterst zeldzaam op kinderleeftijd en gaan vaak gepaard met bewegingsstoornissen en verlies van reeds aangeleerde cognitieve vaardigheden. Een delier ontstaat doorgaans in enkele uren tot dagen, is van voorbijgaande aard en wordt gekenmerkt door een fluctuerend beloop. Voorop staan: verminderd bewustzijn, gestoorde aandacht en cognitieve functies. Een delirium bij kinderen kan meerdere oorzaken hebben, waaronder infecties, medicatie gerelateerde factoren, en auto-immuun gerelateerde factoren (Smith et al., 2013). Genetische syndromen verschillende genetische syndromen kunnen samengaan met psychotische klachten, waaronder velocardiofaciaal syndroom (i.e., 22q11, DiGeorge syndroom), syndroom van Klinefelter, en Prader-Willi syndroom (Cederlöf et al., 2014; Shriki-Tal et al., 2017; Molebatsi & Olashore, 2018). Terug naar boven Diagnostische criteria (DSM-5) In de DSM-5 (APA, 2013) worden de volgende schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen onderscheiden: Schizotypische persoonlijkheidsstoornis Waanstoornis Kortdurende psychotische stoornis Schizofreniforme stoornis Schizofrenie Schizoaffectieve stoornis Psychotische stoornis door een middel/medicatie Psychotische stoornis door een somatische aandoening Katatonie bij een andere psychische stoornis (katatonie als specificatie) Katatone stoornis door een somatische aandoening Andere gespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis Ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis N.B. Het is van belang te realiseren dat psychotische ervaringen en symptomen onderdeel kunnen zijn van andere stoornissen en vooral in beschrijvende diagnose opgenomen dienen te worden wanneer er onvoldoende symptomen zijn om van een psychotische stoornis te spreken. Schizotypische persoonlijkheidsstoornis Tabel 1. Diagnostische criteria voor een schizotypische persoonlijkheidsstoornis A Een pervasief patroon van sociale en interpersoonlijke deficiënties, gekenmerkt door een direct gevoeld ongemak bij en een verminderd vermogen tot het hebben van hechte relaties, en door cognitieve of perceptuele distorties en excentriciteit in het gedrag, beginnend op jongvolwassen leeftijd en aanwezig in uiteenlopende contexten, zoals blijkt uit vijf (of meer) van de volgende kenmerken: Betrekkingsideeën (met uitsluiting van betrekkingswanen). Eigenaardige overtuigingen of magische denkbeelden die het gedrag beïnvloeden en niet overeenstemmen met subculturele normen (bijvoorbeeld bijgelovigheid, geloof in helderziendheid, telepathie of een ‘zesde zintuig; bij kinderen en adolescenten: bizarre fantasieën of preoccupaties). Ongewone perceptuele ervaringen, met inbegrip van lichamelijke illusoire vervalsingen Merkwaardige wijze van denken en spreken (bijvoorbeeld: vaag, wijdlopig, metaforisch, overgedetailleerd, vol stereotypen). Achterdocht of paranoïde ideeënvorming Inadequaat of ingeperkt affect Het gedrag of het uiterlijk is vreemd, excentriek of zonderling Geen hechte vrienden of vertrouwelingen afgezien van eerstegraads familieleden Excessieve sociale angst die niet afneemt naarmate de betrokkene iemand beter kent en die vaak meer samenhangt met paranoïde angsten dan met negatief oordeel over zichzelf B De stoornis treedt niet uitsluitend op in het beloop van schizofrenie, een bipolaire- of depressieve-stemmingsstoornis met psychotische kenmerken, een andere psychotische stoornis, of een autismespectrumstoornis. Waanstoornis Tabel 2: Diagnostische criteria voor een waanstoornis A Aanwezigheid van één (of meer) wanen met een duur van ten minste één maand. B Er is nooit voldaan aan criterium A voor schizofrenie (zie Tabel 1). NB. Hallucinaties, indien aanwezig, zijn niet prominent aanwezig en hangen samen met het waanthema. C Los van de invloed van de wanen of de vertakkingen ervan is het functioneren niet duidelijk beperkt en is het gedrag niet onmiskenbaar vreemd of bizar. D Indien er stemmingsepisodes tegelijk met wanen zijn voorgekomen, was de totale duur daarvan kort in verhouding tot de duur van de waanperiodes. E De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel [bv. drug, geneesmiddel] of een somatische aandoening, en kan niet beter worden verklaard door een andere psychische stoornis, zoals de morfodysfore stoornis of de obsessieve-compulsieve stoornis. De DSM-5 onderscheidt zeven subtypen voor waanstoornissen. Deze subtypen worden toegekend op basis van de belangrijkste waanthema. Deze subtypen zijn: het erotomane type het jaloerse type het somatisch type het grootheidstype het achtervolgingstype het gemengd type het ongespecificeerd type Kortdurende psychotische stoornis Tabel 3: Diagnostische criteria voor een kortdurende psychotische stoornis A Aanwezigheid van één of meer van de volgende symptomen. Minstens één daarvan moet (1), (2) of (3) zijn: Wanen Hallucinaties Gedesorganiseerd spreken Ernstig gedesorganiseerd of katatoon gedrag N.B.: Sluit een symptoom uit indien het een in de cultuur van de betrokkene aanvaarde reactie is. B De duur van een episode van de stoornis is ten minste één dag maar niet langer dan één maand met uiteindelijk een volledige terugkeer naar het premorbide niveau van functioneren. C De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan een depressieve of bipolaire-stemmingsstoornis met psychotische kenmerken, zoals schizofrenie of katatonie, en is niet het gevolg van een fysiologisch effect van een middel (bijvoorbeeld drugs) of een somatische aandoening. Schizofreniforme stoornis Tabel 4: Diagnostische criteria voor een schizofreniforme stoornis A Er wordt voldaan aan criteria A, D en E van schizofrenie (zie Tabel 5). B Een episode van de stoornis duurt ten minste één maand en korter dan zes maanden. Schizofrenie Tabel 5: Diagnostische criteria voor schizofrenie A Kenmerkende symptomen: Twee of meer van de volgende, elk gedurende één maand een belangrijk deel van de tijd aanwezig (of korter bij succesvolle behandeling). Minstens één daarvan moet (1), (2) of (3) zijn: Wanen Hallucinaties Gedesorganiseerd spreken Ernstig gedesorganiseerd of katatoon gedrag Negatieve symptomen B Sociaal/beroepsmatig disfunctioneren: Gedurende een significant deel van de tijd sinds het begin van de stoornis staan een of meer terreinen van functioneren (zoals werk, persoonlijke relaties of zelfverzorging) duidelijk op een lager niveau dan voor het begin. (Als het begin in de kindertijd of adolescentie valt, is het functioneren van een lager niveau dan verwacht kan worden). C Duur: Doorlopende tekenen van de stoornis gedurende minimaal zes maanden. Deze periode van zes maanden moet minimaal één maand met symptomen bevatten (of minder bij succesvolle behandeling) die voldoen aan criterium A (d.w.z. actieve-fasesymptomen) en kan perioden bevatten met prodromale symptomen of restsymptomen. Tijdens deze prodromale perioden of restperioden kunnen de tekenen van de stoornis uitsluitend bestaan uit negatieve symptomen of uit een afgezwakte vorm van twee of meer symptomen uit categorie A in mildere vorm (bijvoorbeeld vreemde opvattingen, ongebruikelijke perceptuele waarnemingen). D Uitsluiting van schizoaffectieve of stemmingsstoornissen: Schizoaffectieve stoornis en depressieve- of bipolaire stemmingsstoornis met psychotische kenmerken zijn uitgesloten omdat (1) er geen depressieve of manische episode tegelijk met de actieve-fasesymptomen is opgetreden of (2) als er wel stemmingsepisoden tegelijkertijd met de actieve-fasesymptomen zijn opgetreden, de totale duur minder dan de helft is ten opzichte van de actieve periode en restperiode. E Uitsluiting van middelengebruik / somatische aandoening: De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel (bijvoorbeeld drugs, geneesmiddel) of een somatische aandoening. F Relatie met een pervasieve ontwikkelingsstoornis: Als er een historie bestaat van een autismespectrumstoornis of een communicatiestoornis, wordt de aanvullende classificatie schizofrenie alleen toegekend indien er, afgezien van de overige vereiste symptomen voor schizofrenie, ook gedurende minstens een maand (of korter, indien succesvol behandeld) prominente wanen of hallucinaties zijn. Schizoaffectieve stoornis Tabel 6: Diagnostische criteria voor een schizoaffectieve stoornis A Een ononderbroken periode van ziekte waarbij er op een bepaald moment tegelijkertijd een depressieve of manische stemmingsepisode aanwezig is met symptomen die voldoen aan criterium A voor schizofrenie. N.B. De depressieve episode moet voldoen aan criterium A1: sombere stemming. B In dezelfde ziekteperiode zijn er gedurende tenminste twee weken wanen of hallucinaties aanwezig geweest in afwezigheid van een depressieve of manische stemmingsepisode. C De symptomen die voldoen aan de criteria van de stemmingsepisode zijn gedurende het grootste deel van de totale duur van de actieve en restfase van de ziekte aanwezig. D De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel (bijvoorbeeld drugs, geneesmiddel) of een somatische aandoening. Psychotische stoornis door een middel/medicatie Tabel 7: Diagnostische criteria voor psychotische stoornissen door een middel A Aanwezigheid van een van de of beide volgende symptomen: Wanen Hallucinaties B Er zijn aanwijzingen vanuit anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen voor zowel (1) als (2): De symptomen van A ontstonden tijdens of kort na intoxicatie of onthouding van een middel, of na blootstelling aan een geneesmiddel. Van het betreffende (genees)middel is bekend dat het de symptomen in criterium A kan veroorzaken. C De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan een psychotische stoornis die niet veroorzaakt is door een middel. Tot de aanwijzingen dat de symptomen eerder zijn toe te schrijven aan een psychotische stoornis die niet veroorzaakt is door een middel kunnen de volgende gerekend worden: De symptomen gaan vooraf aan het gebruik van het (genees)middel; de symptomen bleven een substantiële periode na afloop van de acute onttrekking of ernstige intoxicatie; of er zijn andere aanwijzingen waaruit blijkt dat er sprake is van een onafhankelijke psychotische stoornis die niet door een middel is veroorzaakt. D De stoornis komt niet uitsluitend voor tijdens het beloop van een delirium. E De symptomen veroorzaken klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen. Psychotische stoornis door een somatische aandoening Tabel 8: Diagnostische criteria voor psychotische stoornissen door een somatische aandoening A Prominent aanwezige hallucinaties of wanen B Er zijn aanwijzingen vanuit anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen dat de stoornis de directe fysiologische consequentie is van een somatische aandoening. C De stoornis kan niet beter worden verklaard door een andere psychische stoornis. D De stoornis komt niet uitsluitend voor in het beloop van een delirium. E De symptomen veroorzaken klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen. Ongespecificeerde katatonie Diagnostische criteria voor ongespecificeerde katatonie: Deze classificatie is van toepassing op klinische beelden waarbij symptomen die kenmerkend zijn voor katatonie klinisch significante lijdensdruk of beperkingen veroorzaken in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen, maar waarin ofwel de aard van de onderliggende psychische stoornis of de somatische aandoening onduidelijk is, er niet volledig wordt voldaan aan de criteria voor katatonie, of er onvoldoende informatie is om een specifiekere classificatie te kunnen toekennen. Katatonie bij een andere psychische stoornis (katatonie als specificatie) Tabel 9. Diagnostische criteria voor katatonie bij een andere psychische stoornis (katatonie als specificatie) A In het klinische beeld staan drie (of meer) van de volgende symptomen op de voorgrond: Stupor (geen psychomotorische activiteit; geen actieve interactie met de omgeving) Katalepsie (het passief innemen van een houding die tegen de zwaartekracht in wordt volgehouden) Wasachtige buigzaamheid (lichte, gelijkblijvende weerstand tegen het in een andere houding plaatsen door de onderzoeker (flexibilitas cerea)) Mutisme (nauwelijks of geen verbale respons (uitsluiten indien afasie is vastgesteld)) Negativisme (verzet tegen of geen reactie op instructies of externe stimuli) Poseren (spontaan en actief vasthouden van een houding tegen de zwaartekracht in) Motorische manierismen (vreemde, overdreven karikaturen van normale handelingen) Motorische stereotypieen (repeterende, abnormaal frequente, niet-doelgerichte bewegingen) Agitatie, niet onder invloed van externe stimuli Grimasseren Echolalie (anderen ‘napraten’) Echopraxie (bewegingen van anderen ‘nadoen’) Katatone stoornis door een somatische aandoening Tabel 10. Diagnostische criteria voor een katatone stoornis door een somatische aandoening A In het klinische beeld staan drie (of meer) van de volgende symptomen op de voorgrond: Stupor (geen psychomotorische activiteit; geen actieve interactie met de omgeving) Katalepsie (het passief innemen van een houding die tegen de zwaartekracht in wordt volgehouden) Wasachtige buigzaamheid (lichte, gelijkblijvende weerstand tegen het in een andere houding plaatsen door de onderzoeker (flexibilitas cerea)) Mutisme (nauwelijks of geen verbale respons (uitsluiten indien afasie is vastgesteld)) Negativisme (verzet tegen of geen reactie op instructies of externe stimuli) Poseren (spontaan en actief vasthouden van een houding tegen de zwaartekracht in) Motorische manierismen (vreemde, overdreven karikaturen van normale handelingen) Motorische stereotypieën (repeterende, abnormaal frequente, niet-doelgerichte bewegingen) Agitatie, niet onder invloed van externe stimuli Grimasseren Echolalie (anderen ‘napraten’) Echopraxie (bewegingen van anderen ‘nadoen’) B Er zijn aanwijzingen vanuit de anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen dat de symptomen het directe pathofysiologische gevolg zijn van een somatische aandoening. C De stoornis kan niet beter worden verklaard door een andere psychische stoornis (bijvoorbeeld een manische episode). D De stoornis treedt niet uitsluitend op in het beloop van een delirium. E De symptomen veroorzaken klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen. Andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis Diagnostische criteria voor andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis Deze classificatie is van toepassing op klinische beelden waarbij symptomen die kenmerkend zijn voor een schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis klinisch significante lijdensdruk of beperkingen veroorzaken in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen, maar die niet volledig voldoen aan de criteria voor een van de stoornissen van de categorie schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen. De classificatie ‘andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis’ wordt gebruikt in situaties waarin de clinicus ervoor kiest om te noteren wat de specifieke reden is waarom het beeld niet voldoet aan de criteria voor een van de specifieke schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen. Dat wordt gedaan door de stoornis te registreren als ‘andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis’, gevolgd door de specifieke reden (bijvoorbeeld ‘persisterende auditieve hallucinaties’). Voorbeelden van beelden die kunnen worden gespecificeerd door de aanduiding ‘andere gespecificeerde’ zijn: 1 Persisterende auditieve hallucinaties in afwezigheid van een van de andere kenmerken. 2 Wanen met een aanzienlijke overlap met stemmingsepisoden Hiermee worden bedoeld persisterende wanen met perioden van overlap met stemmingsepisoden die een substantieel deel van de periode van de waansymptomen aanwezig zijn (zodanig dat niet wordt voldaan aan het criterium voor de waanstoornis dat de stemmingssymptomen van korte duur zijn). 3 Subklinisch psychotisch syndroom Dit syndroom wordt gekenmerkt door psychoseachtige symptomen die de drempel voor een volledige psychose niet halen (bijvoorbeeld omdat de symptomen minder ernstig en meer voorbijgaand van aard zijn, en het realiteitsbesef relatief goed in stand blijft). 4 Waansymptomen bij de partner van iemand met een waanstoornis Binnen de context van een relatie leveren de van de dominante partner afkomstige waanideeën inhoud voor een waanovertuiging op bij de betrokkene, die overigens niet volledig hoeft te voldoen aan de criteria voor een waanstoornis. Ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis Diagnostische criteria voor ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis Deze classificatie is van toepassing op klinische beelden waarbij symptomen die kenmerkend zijn voor een schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis klinisch significante lijdensdruk of beperkingen veroorzaken in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen, maar die niet volledig voldoen aan de criteria voor een van de stoornissen van de categorie schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen. De classificatie ‘ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis’ wordt gebruikt in situaties waarin de clinicus ervoor kiest om niet de reden te specificeren waarom het klinische beeld niet voldoet aan de criteria voor een specifieke schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornis en hij of zij manifestaties beschrijft waarbij onvoldoende informatie beschikbaar is om een specifiekere classificatie toe te kennen. Online scholing DSM-5 Accare: Psychose Terug naar boven Instrumenten Voor het bepalen van de ernst van een psychose worden bij voorkeur geen zelf-invulvragenlijsten gebruikt. De meeste meetinstrumenten voor de ernst en beloop van een psychose gaan in op de positieve, negatieve, affectieve en cognitieve symptoomdimensies. Dit onderscheid is zinvol in de context van het opstellen van een behandelplan, waarbij men zich specifiek kan richten op de symptomen die de persoon rapporteert. Twee voorbeelden van gestructureerde diagnostische interviews die gebruikt kunnen worden zijn de DIS (Diagnostic Interview Schedule) en CIDI (Composite International Diagnostic Interview). Semigestructureerde interviews die worden aanbevolen bij de diagnostiek van een (eerste) psychose zijn onder meer de: ⦁ CASH (Comprehensive Assessment of Symptoms and History: Andreasen et al., 1992). ⦁ SCAN (Schedule for Clinical Assessment in Neuropsychiatry: Wing et al., 1998). ⦁ SCID (Structured Clinical Interview for DSM-IV: Spitzer et al., 1992). ⦁ BPRS (Brief Psychiatric Rating Scale, Hafkenscheid et al., 2005). Een interview heet semigestructureerd als het de interviewer vrijstaat om bij twijfel over de aanwezigheid van het symptoom naast de verplichte vraag aanvullende vragen te bedenken en om de antwoorden van de patiënt naar eigen inzicht te interpreteren (Richtlijn schizofrenie, 2012). Een screening van neurocognitieve functies valt ook onder de standaard praktijk. Vaak is dat wel lastig te realiseren gezien de betrouwbaarheid van neurocognitieve diagnostiek afhankelijk is van de (mate van) aanwezigheid van psychotische symptomen (zie ook Zorgstandaard Psychose, 2017, Diagnostiekprotocol GROUP-netwerk en EBRO Module Vroege Psychose, 2017 voor uitgebreider overzicht diagnostiekpraktijk) . Voor wat betreft de vroege detectie van psychose bij mensen met een hoog risico op psychose (UHR) wordt geadviseerd een getrapte screening te doen met behulp van de Ervaringenlijst en CAARMS om mensen met prodromale kenmerken tijdig in beeld te krijgen (EBRO Module Vroege Psychose, 2017). Het is tevens van belang te vermelden dat de diagnostische testbatterij niet mag leiden tot vertraging van behandeling van de belangrijkste symptomen, in verband met de negatieve invloed hiervan op de prognose. Meetinstrumenten gericht op psychotische problematiek Comprehensive Assessment of At Risk Mental State (CAARMS) (Yung et al., 1996): is een semigestructureerd interview dat een training vereist voor afname. De Ervaringenlijst is bedoeld om te screenen op subklinische psychotische symptomen die kunnen wijzen op een verhoogd risico op een psychotische stoornis. De Ervaringenlijst is een screeningsinstrument waarbij men nagaat of iemand een verhoogd risico op psychose heeft. De ervaringenlijst kan vanaf 14 jaar worden afgenomen als screeningsinstrument bij intake, onafhankelijk van klachten. Bij verhoogde score kan vervolgens de CAARMS afgenomen worden om te bepalen of iemand niet at risk, wel at risk of zelfs al psychotisch is te onderzoeken. De CAARMS is een 1-1,5 uren durend onderzoeksinstrument waar een training voor gevolgd kan worden. Meetinstrumenten gericht op comorbiditeit Composite International Diagnostic Interview - Substance Abuse Module (CIDI-SAM): is een gestructureerd en gedetailleerd diagnostisch interview, ontwikkeld om diagnosen op het gebied van middelenmisbruik en -afhankelijkheid te stellen bij jongeren vanaf 15 jaar. De CBCL is een instrument om gedrags- en emotionele problemen en vaardigheden van kinderen en jongeren (van 6 tot en met 18 jaar), zoals door ouders gerapporteerd, op gestandaardiseerde wijze te kwantificeren. Meetinstrumenten gericht op sociaal en maatschappelijk functioneren Social and Occupational Functioning Assessment Scale (SOFAS): is een schaal om het sociaal en professioneel functioneren in kaart te brengen. Terug naar boven Bronnen American Psychiatric Association (2006). Beknopte handleiding bij de Diagnostische Criteria van de DSM-IV-TR. Amsterdam: Pearson Assessment and Information Asarnow, J.R., Ben-Meir, S. (1988). Children with schizophrenia spectrum and depressive disorders: a comparative study of premorbid adjustment, onset pattern and severity of impairment. Journal of Child Psychology and Psychiatry; 29(4): 477-88 Axelson, D., Birmaher, B., Strober, M., Gill, M.K., Valeri, S., Chiappetta, L., Ryan, N., Leonard, H., Hunt, J., Iyengar, S., Bridge, J., & Keller, M. (2006). Phenomenology of children and adolescents with bipolar spectrum disorders. Archives of General Psychiatry, 63(10), 1139-1148. Biederman, J., Petty, C. R., Monuteaux, M. C., Evans, M., Parcell, T., Faraone, S. V., & Wozniak, J. (2009). The Child Behavior Checklist-Pediatric Bipolar Disorder Profile Predicts a Subsequent Diagnosis of Bipolar Disorder and Associated Impairments in ADHD Youth Growing Up. The Journal of Clinical Psychiatry, 70(5), 732–740. https://doi.org/10.4088/jcp.08m04821 Boeing, L., Murray, V., Pelosi, A., McCabe, R., Blackwood, D., & Wrate, R. (2007). Adolescent-onset psychosis: prevalence, needs and service provision. British journal of Psychiatry, 198, 18-26. Dama, M., Shah, J., Norman, R., Iyer, S., Joober, R., Schmitz, N., Abdel‐Baki, A., & Malla, A. (2019). Short duration of untreated psychosis enhances negative symptom remission in extended early intervention service for psychosis. Acta Psychiatrica Scandinavica, 140(1), 65–76. https://doi.org/10.1111/acps.13033 de Leede-Smith, S., & Barkus, E. (2013). A comprehensive review of auditory verbal hallucinations: lifetime prevalence, correlates and mechanisms in healthy and clinical individuals. Frontiers in Human Neuroscience, 7, 1–18. https://doi.org/10.3389/fnhum.2013.00367 Dossetor, D.R. (2007). ‘All that glitters is not gold’: Misdiagnosis of psychosis in pervasive developmental disorders - A case series. Clinical Child Psychology and Psychiatry, 12(4), 537-548. EBRO Module Vroege Psychose (2017). Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGZ. Utrecht. Filatova, S., Koivumaa-Honkanen, H., Hirvonen, N., Freeman, A., Ivandic, I., Hurtig, T., Khandaker, G. M., Jones, P. B., Moilanen, K., & Miettunen, J. (2017). Early motor developmental milestones and schizophrenia: A systematic review and meta-analysis. Schizophrenia Research, 188, 13–20. https://doi.org/10.1016/j.schres.2017.01.029 Fonseca Pedrero, E.,& Debbané, M. (2017). Schizotypal traits and psychotic-like experiences during adolescence: An update. Psicothema., 29(1), 5-17. Garralda, M.E. (1984). Hallucinations in children with conduct and emotional disorders: I. The clinical phenomena. Psychological Medicine; 14(3): 589-96 Giannitelli, M., Consoli, A., Raffin, M., Jardri, R., Levinson, D. F., Cohen, D., & Laurent-Levinson, C. (2018). An overview of medical risk factors for childhood psychosis: Implications for research and treatment. Schizophrenia Research, 192, 39–49. https://doi.org/10.1016/j.schres.2017.05.011 Hamylyn et al. 2013. Modifiable risk factors for schizophrenia and autism….Neurobiol Dis 53, 3-9. Ising, H.K., Veling, W., Loewy, R.L., Rietveld, M.W., Rietdijk, J., Dragt, S., Klaassen, R.M.C., Nieman, D.H., Wunderink, L., Linszen, D.H., van der Gaag, M. (2012). The Validity of the 16-Item Version of the Prodromal Questionnaire (PQ-16) to Screen for Ultra High Risk of Developing Psychosis in the General Help-Seeking Population. Schizophrenia Bulletin, 38(6), 1288-96. Kafali, H. Y., Bildik, T., Bora, E., Yuncu, Z., & Erermis, H. S. (2019). Distinguishing prodromal stage of bipolar disorder and early onset schizophrenia spectrum disorders during adolescence. Psychiatry Research, 275, 315–325. https://doi.org/10.1016/j.psychres.2019.03.051 Kelleher, I., Connor, D., Clarke, M.C., Devlin, N., Harley, M., & Cannon, M. (2012). Prevalence of psychotic symptoms in childhood and adolescence: A systematic review and meta-analysis of population-based studies. Psychological Medicine, 9, 1-7. Kilcommons, A.M., & Morrison, A.P. (2005). Relationships between trauma and psychosis: an exploration of cognitive and dissociative factors. Acta Psychiatr Scand, 112, 351–359. Konstantareas and Hewit (2001). Autism diorder and schizophernia: diagnostic overlaps. Journal of autism and dev disoder. Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ. (2010). Concepttekst herziene versie van Multidisciplinaire richtlijn Schizofrenie 2005. Utrecht: Trimbos-instituut. Lewin, A.B., Bergman, R.L., Peris, T.S., Chang, S., McCracken, J.T., & Piacentini, J. (2010). Correlates of insight among youth with obsessive-compulsive disorder. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 51(5), 603–611. Masi, G., Mucci, M., Pari, C. (2006). Children with schizophrenia. Clinical picture and pharmacological treatment. CNS drugs; 20(10): 841-866. Maat, A. and Palmen, S. Autismespectrumstoornis. Hoofdstuk in: Handboek Schizofrenie spectrumstoornissen. De tijdstroom. Amsterdam 2019. Molebatsi, K., & Olashore, A. A. (2018). Early-onset psychosis in an adolescent with DiGeorge syndrome: A case report. South African Journal of Psychiatry, 24(0), 1–3. https://doi.org/10.4102/sajpsychiatry.v24.i0.1164 Rodowski, M.F., Cagande, C.C., & Riddle, M.A. (2008). Childhood obsessive-compulsive disorder presenting as schizophrenia spectrum disorders. Journal of Child and Adolesent Psychopharmacology, 18(4), 395-401. Shriki-Tal, L., Avrahamy, H., Pollak, Y., Gross-Tsur, V., Genstil, L., Hirsch, H. J., & Benarroch, F. (2017). Psychiatric disorders in a cohort of individuals with Prader–Willi syndrome. European Psychiatry, 44, 47–52. https://doi.org/10.1016/j.eurpsy.2017.03.007 Sikich, L. (2013). Diagnosis and Evaluation of Hallucinations and Other Psychotic Symptoms in Children and Adolescents. Child and Adolescent Psychiatric Clinics of North America, 22(4), 655–673. https://doi.org/10.1016/j.chc.2013.06.005 Singh, M. K., Ketter, T., & Chang, K. D. (2014). Distinguishing Bipolar Disorder From Other Psychiatric Disorders in Children. Current Psychiatry Reports, 16(12), 1–22. https://doi.org/10.1007/s11920-014-0516-2 Smith, H. A. B., Brink, E., Fuchs, D. C., Ely, E. W., & Pandharipande, P. P. (2013). Pediatric Delirium. Pediatric Clinics of North America, 60(3), 741–760. https://doi.org/10.1016/j.pcl.2013.02.010 Sommer, I.E.C., Daalman, K., Rietkerk, T., Diederen, K.M., Bakker, S., Wijkstra, J., & Boks, M.P.M. (2010). Healthy individuals with auditory verbal hallucinations; Who are they? Psychiatric assessments of a selected sample of 103 subjects. Schizophrenia Bulletin, 36(3), 633-641. Soutullo, C. A., Escamilla-Canales, I., Wozniak, J., Gamazo-Garrán, P., Figueroa-Quintana, A., & Biederman, J. (2009). Pediatric bipolar disorder in a Spanish sample: Features before and at the time of diagnosis. Journal of Affective Disorders, 118(1–3), 39–47. https://doi.org/10.1016/j.jad.2009.02.010 Sprong, M., Becker, H.E., Schothorst, P.F., Swaab, H., Ziermans, T.B., Dingemans, P.M., Linszen, D., van Engeland, H. (2008). Pathways to psychosis: a comparison of the pervasive developmental disorder subtype Multiple Complex Developmental Disorder and the "At Risk Mental State". Schizophrenia Research; 99(1-3): 38-47 Starling, J., & Dossetor, D. (2009). Pervasive developmental disorders and psychosis. Current Psychiatry Reports, 11, 190-196. Stentebjerg-Olesen, M., Pagsberg, A. K., Fink-Jensen, A., Correll, C. U., & Jeppesen, P. (2016). Clinical Characteristics and Predictors of Outcome of Schizophrenia-Spectrum Psychosis in Children and Adolescents: A Systematic Review. Journal of Child and Adolescent Psychopharmacology, 26(5), 410–427. https://doi.org/10.1089/cap.2015.0097 Werry, J.S., McClellan, J.M., Chard, L. (1991). Childhood and adolescent schizophrenic, bipolar, and schizoaffective disorders: a clinical and outcome study. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry; 30(3): 457-65 Wunderink, L., van Bebber, J., Sytema, S., Boonstra, N., Meijer, R. R., & Wigman, J. T. W. (2020). Reprint of: Negative symptoms predict high relapse rates and both predict less favorable functional outcome in first episode psychosis, independent of treatment strategy. Schizophrenia Research, 225, 69–76. https://doi.org/10.1016/j.schres.2020.11.046 Zorgstandaard Psychose (2017). Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGZ. Utrecht. Terug naar boven Behandeling psychose Algemeen Bij de behandeling van psychoses bij kinderen en adolescenten zijn een aantal factoren van belang. Adequate therapie voor psychoses bestaat uit een combinatie van farmacotherapie, psycho-educatie en psychosociale interventies. In dit hoofdstuk ligt de nadruk op niet-medicamenteuze behandeling, voor meer informatie over psychofarmaca, zie ons formularium of het hoofdstuk 'Medicatie' bij dit thema. Gezin betrekken bij behandeling Het betrekken van het gezin van het kind of de jongere is, meer dan in de volwassenenzorg, essentieel voor de behandeling (Carr, 2018). Zo is het vooral is van belang dat er geïnvesteerd wordt in het maken van contact met de jongere en familie. Het betrekken van het gezin van het kind of de jongere is, meer dan in de volwassenenzorg, essentieel voor de behandeling (Carr, 2018). Voor het effect van de behandeling is het ook van belang dat de hulpverlener zoveel mogelijk probeert aan te sluiten bij de wensen van de patiënt en zijn/haar familie. Voor jongeren geldt dat zij er graag ‘bij willen horen’ en is school en werk vaak belangrijk. De hulpverlener moet ook op individuele basis proberen een inschatting te maken van wat haalbaar is en welke begeleiding daarvoor nodig is. Er kan gebruik gemaakt worden van een vaardigheidstraining, begeleiding van school of verwijzing naar een speciale leer-, werk- of woonomgeving. Signaleringsplan Kinderen en adolescenten met een psychose dienen snel en adequaat behandeld te worden door een ervaren behandelaar. Uitstel kan leiden tot een onvolledige remissie en toename van comorbiditeit (Van den Bosch et al., 1999; van der Gaag et al., 2012, Lo et al., 2016). In de jeugd-GGZ wordt regelmatig gewerkt met signaleringsplannen om vroegtijdige interventies te kunnen bewerkstelligen. Het signaleringsplan is een effectief hulpmiddel dat wordt ingezet om het voor zowel professionals als cliënten beter mogelijk te maken om dreigende decompensatie tijdig aan te zien komen. Diagnose, anamnese en ervaringen, maar ook de actuele situatie vormen een geheel waaruit duidelijk wordt welke signalen duiden op een eventuele dreigende escalatie. Deze signalen worden gebundeld, waarbij de behandelaar verantwoordelijkheid draagt voor het vastleggen in zorgplannen. Het signaleringsplan biedt de mogelijkheid voor multidisciplinaire teams om samen te werken en in te spelen op (dreigende) situaties. Tevens kan de hulpverlener tijdig ingrijpen en de cliënt of diens familie daarbij om ondersteuning vragen (Kleinsman & Kaptein, 2018). Terug naar boven Individuele behandelingen, psycho-educatie en psychosociale interventies Adequate therapie voor psychose bestaat uit een combinatie van farmacotherapie, psycho-educatie en psychosociale interventies. Cognitieve gedragstherapie Cognitieve gedragstherapie (CGT) is een steeds vaker ingezette interventie bij jeugdigen met psychose. Het is effectief gebleken bij therapieresistente wanen en hallucinaties (de Haan et al., 2006). CGT richt zich voornamelijk op de gedachten die een patiënt heeft door de psychotische ervaringen; deze roepen vaak ongewenste gevoelens en gedrag op. Die kunnen het functioneren in het dagelijks leven belemmeren. Volgens de NICE richtlijn kan CGT het beste individueel en op een geprotocolleerde manier gegeven worden, met minimaal 16 sessies. Het moet ook minstens een van de volgende onderdelen bevatten: ‘normaliseren, leiden tot begrip en acceptatie van de belevingen’, ‘kinderen en jongeren hun eigen gedachten, gevoelens en gedrag laten monitoren in relatie tot (de terugkeer van) hun symptomen’, ‘alternatieve manieren van omgaan met een bepaald symptoom bevorderen’, ‘stress verminderen’ of ‘het functioneren verbeteren’ (NICE, 2013). Voor een succesvolle behandeling in de vorm van CGT is het noodzakelijk dat er sprake is van een goede patiënt-therapeut-relatie (van Arkel z.d.). Inschatting opname op psychiatrische afdeling Een eerste psychose betekent niet per se dat iemand moet worden opgenomen. Opname zou in ieder geval overwogen moeten worden indien er sprake is van gevaar voor de cliënt zelf; er sprake is van gevaar voor anderen; de stoornis teveel is voor de thuissituatie / familie; er een intensieve observatie nodig is. Het doel van een opname is stabilisatie en terugkeer naar huis met ondersteuning. Gezinsbehandeling Gezinsbehandeling helpt om terugval en heropnamen te voorkomen (EBRO Module Vroege Psychose, 2017). De gezinsinterventie dient een steunend karakter te hebben, er moet gekeken worden hoe het gezin zich kan aanpassen aan het probleem. Bij het inzetten van een gezinsbehandeling beveelt de NICE richtlijn (2013) een duur van 3 tot 12 maanden aan, met minimaal 10 geplande sessies en een specifiek steunend, educatief of behandelingsdoel. De behandeling moet training in probleemoplossende vaardigheden of crisismanagement bevatten en de therapeut moet rekening houden met de wensen van de familie, de relatie tussen ouder(s)/verzorger(s) en de jongere, alsook de mogelijkheden om de jongere te betrekken in de behandeling. Terug naar boven Vroege interventies en de UHR-groep Vroege interventies bij psychose Er wordt in de kinder- en jeugdpsychiatrie steeds meer gewerkt met multidisciplinaire zorgteams. Een voorbeeld hiervan is de “Flexible Assertive Community Treatment”, oftewel FACT. FACT is een wetenschappelijk onderbouwde vorm van bemoeizorg, ook wel ‘de ambulante kliniek’ genoemd. FACT is er speciaal voor patiënten die vooral gebaat lijken te zijn bij praktische ondersteuning. Centraal hierin staat de teambenadering: intensieve samenwerking van verschillende disciplines rondom één persoon. (EBRO Module Vroege Psychose, 2017; PsychoseNet, 2021). Er zijn multidisciplinaire teams gericht op vroege interventie bij psychose en gericht op adolescenten en jongvolwassenen, de zogenaamde ‘vroege interventie psychose’ teams (VIP). Binnen het VIP-team zijn verschillende professionals actief die zich inzetten om intensieve zorg te bieden bij een vroege psychose. Zij zijn gespecialiseerd in het opsporen van een (eerste) psychose en deze zo snel mogelijk te behandelen. Tevens werken zij onder andere d.m.v. terugvalpreventie, medicatie, trajectbegeleiding en het eerdergenoemde signaleringsplan (Kienhorst et al., 2014). Deze benadering is in diverse studies effectiever gebleken dan care-as-usual. Tijdige verwijzing naar een gespecialiseerd centrum is belangrijk. Echter, veel jongeren met een eerste psychose of psychotische ervaringen zijn 16 jaar en ouder en vallen daarmee vaak tussen kinder- en jeugdpsychiatrie en volwassenenpsychiatrie in. Om die reden is een goede samenwerking tussen beide belangrijk. Ultra-high risk groep Bij de ‘ultra high risk group’ is er nog geen sprake van een psychose. De interventies bij deze groep zijn dan ook preventief van aard. De EBRO Module Vroege Psychose (2017) doet de volgende aanbevelingen ten aanzien van begeleiding en behandeling van mensen met een UHR: 1) Vroege interventie bij mensen met een UHR moet zich richten op het voorkomen van psychose en het behoud van sociaal functioneren, ook op school en op het werk 2) CGTuhr wordt aanbevolen als interventie voor de UHR, en is gericht op het normaliseren van de psychoseachtige ervaringen door middel van gerichte psycho-educatie 3) Antipsychotische medicatie wordt afgeraden; zowel bij 1) milde (subklinische) psychotische symptomen die onvoldoende zijn om te spreken van een psychotische stoornis; als bij (2) om een transitie naar een eerste psychotische episode te voorkómen. 4) Het behandelen met vetzuren kan gezien het geringe bewijs niet worden aanbevolen of afgeraden. 5) Andere psychische kwetsbaarheden dienen uitgebreid in kaart gebracht te worden, in het bijzonder angststoornissen en depressie, bipolaire stoornis, posttraumatische stressstoornis en verslaving. Deze stoornissen moeten eveneens behandeld worden. Terug naar boven Specifieke interventies Gedachten uitpluizen ‘Gedachten uitpluizen’ is een cognitieve gedragstherapie voor kinderen en jongeren die stemmen horen vanwege hun psychotische klachten. Deze behandelmethode is erop gericht de stemmen draaglijker te maken, waardoor lijdensdruk, storend gedrag en vermijdingsgedrag verminderen, en daarmee de psychose. Zie ook Generieke Module Stemmen horen. Lees verder over 'Gedachten uitpluizen' Multifamily groups in the treatment of severe psychiatric disorders ‘Multifamily groups in the treatment of severe psychiatric disorders’ helpt jongeren met psychotische gevoeligheid of klachten, en hun familieleden middels psycho-educatie. Het doel: volledige deelname aan de maatschappij en blijvend herstel. Lees verder over 'Multifamily groups' Individual Placement and Support (IPS) – Onderwijs Ondersteuning bij het volgen van een opleiding kan een doel zijn van IPS. Het kan helpen om uitval te beperken en jongeren een kansrijk perspectief te bieden. IPS Onderwijs kan jonge patiënten ondersteunen bij het afronden van hun (beroeps)opleiding om hun startkwalificaties op het niveau te brengen dat bij ze past. In de Multidisciplinaire Richtlijn Schizofrenie (2012) wordt gesteld dat een IPS-interventie waarbij Supported Employment met Supported Education gecombineerd wordt, jonge patiënten met schizofrenie die een eerste psychose hebben doorgemaakt kan helpen met het hervatten van opleiding en/of werk. Lees meer over IPS >> Het toepassen van e-health bij behandeling van psychosen Het gebruik van e-health zou positieve effecten laten zien op de toegankelijkheid, transparantie, kwaliteit en efficiëntie van zorg. Om die reden wordt er de laatste jaren steeds meer onderzoek verricht naar behandelingen die zich hierop baseren (Bul et al., 2017). Verwacht wordt dat het aantal apps dat ingezet wordt in de zorg de komende jaren zal toenemen (Lim et al., 2019). Ook cognitieve gedragstherapie ondersteund met exposure oefeningen in een virtuele omgeving (VR-CBT) laat positieve effecten zien: jongeren gaven na behandeling aan vaker contact te hebben met mensen, de kwaliteit van leven nam toe en het ervaren stigma werd minder (Pot-Kolder et al., 2018). Lees meer over werken met e-health >> Uitgebreidere informatie over behandelingen kan worden gevonden in de EBRO Module Vroege Psychose (2017) Terug naar boven Referenties van Arkel, (z.d.). Zorgmodule. Individuele cognitieve gedragstherapie bij psychose. Zorgprogramma FACT. https://www.reiniervanarkel.nl/media/rtf/folders/FACT/ZPpsychoseCTG.pdf Bosch, R.J. van den, Louwerens, J.W., Sloff, C.J. (1999). Behandelingsstrategieën bij schizofrenie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Bul, K. C. M., de Ruijter, A. M., van Wingerden, M., & Maras, A. (2017). Is e-health behandeling binnen de kinder- en jeugdpsychiatrie effectief? Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 95(2), 75–86. https://doi.org/10.1007/s12508-017-0021-1 Carr, A. (2018). Family therapy and systemic interventions for child-focused problems: the current evidence base. Journal of Family Therapy, 41(2), 153–213. https://doi.org/10.1111/1467-6427.12226 GGZ inGeest. (2021). FACT, ACT, VIP en EDIT. https://www.ggzingeest.nl/hoe-krijg-ik-hulp/soorten-hulp/fact-act-vip-en-edit/ Haan, L. de, Becker, H. (2006). Psychosen. In: Leerboek Psychiatrie, Kinderen en adolescenten. Utrecht: De Tijdstroom. NICE (National institute for Health and Clinical Excellence). (2013). Psychosis and Schizophrenia in children and young people. Recognition and Management. Nice Richtlijn CG 155, Londen. Niesink, R. J. M., & Van Laar, M. (2016). THC, CBD en gezondheidseffecten van wiet en hasj: Update 2016. (AF 1490 redactie) Trimbos Institute. Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de ggz (2012). Multidisciplinaire richtlijn Schizofrenie. Utrecht: De Tijdstroom. Lim, M. H., Gleeson, J. F. M., Rodebaugh, T. L., Eres, R., Long, K. M., Casey, K., Abbott, J.-A. M., Thomas, N., & Penn, D. L. (2019). A pilot digital intervention targeting loneliness in young people with psychosis. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 55(7), 877–889. https://doi.org/10.1007/s00127-019-01681-2 Lo, T. L., Warden, M., He, Y., Si, T., Kalyanasundaram, S., Thirunavukarasu, M., Amir, N., Hatim, A., Bautista, T., Lee, C., Emsley, R., Olivares, J., Yang, Y. K., Kongsakon, R., & Castle, D. (2016). Recommendations for the optimal care of patients with recent‐onset psychosis in the A sia‐ P acific region. Asia-Pacific Psychiatry, 8(2), 154–171. https://doi.org/10.1111/appy.12234 Pot-Kolder, R. M. C. A., Geraets, C. N. W., Veling, W., van Beilen, M., Staring, A. B. P., Gijsman, H. J., Delespaul, P. A. E. G., & van der Gaag, M. (2018). Virtual-reality-based cognitive behavioural therapy versus waiting list control for paranoid ideation and social avoidance in patients with psychotic disorders: a single-blind randomised controlled trial. The Lancet Psychiatry, 5(3), 217–226. https://doi.org/10.1016/s2215-0366(18)30053-1 Stichting PsychoseNet. (2021, 22 januari). ACT en FACT: schaalbare zorg thuis. PsychoseNet. https://www.psychosenet.nl/behandeling/act-en-fact/ Van der Gaag, M., van den Berg, D., & Ising, H. (2019). CBT in the prevention of psychosis and other severe mental disorders in patients with an at risk mental state: A review and proposed next steps. Schizophrenia Research, 203, 88-93. van der Gaag, M., Nieman, H., Rietdijk, J., Dragt, S., Ising, H.K., Klaassen, R.M.C., et al., 2012.Cognitive behavioral therapy for subjects at ultrahigh risk for developing psychosis: arandomized controlled clinical trial. Schizophr. Bull. 38 (6), 1180–1188 Zuardi, & Crippa. (2020). Exploring the relationship between cannabidiol and psychosis – Psychiatric Times. Dispensary Near Me. Terug naar boven Flowchart bij de behandeling van psychose Flowchart bekijken en downloaden Medicatie psychose Algemeen Aanbevelingen Bij psychotische ervaringen/symptomen (geen diagnose van een psychotische stoornis of schizofrenie). a. Overweeg inzet van Cognitieve Gedragstherapie (CGT) gericht op de psychotische ervaringen/symptomen in perspectief te zetten met of zonder systeem gericht ondersteuning. b. Behandel comorbide problemen – bv angst, depressie, middelen misbruik, persoonlijkheidsstoornis (in ontwikkeling). c. Begin niet met antipsychotische medicatie voor symptomen die niet voldoen aan een diagnose van een psychotische stoornis of met als doel om de risico van een psychotische stoornis te verminderen. Zie GGZ Standaard – Psychose: https://www.ggzstandaarden.nl/zorgstandaarden/psychose/ GGZ Standaard – Stemmen Horen: https://www.ggzstandaarden.nl/generieke-modules/stemmen-horen Eerste episode psychotische stoornis a. Begin met een antipsychoticum (oraal) + b. Psychologische behandeling met psychoeducatie (individueel +/- met systeem). (Zie GGZ Standaard – Psychose: https://www.ggzstandaarden.nl/zorgstandaarden/psychose/) c. Keuze voor een antipsychoticum: antipsychotica werken doorgaans goed tegen een psychotische stoornis. Er is geen duidelijk keus te maken van een eerste of tweede keus medicatie. Meest gebruik van antipsychotica zijn off-label bij minderjarige. Een keuze van welke antipsychoticum te gebruiken wordt gemaakt in overleg met cliënt (en familie) op basis van 3 aspecten: i. Effectiviteit: Clozapine is het meest effectief antipsychoticum maar i.v.m. de risico’s op bijwerkingen staat als derde keus middel in de richtlijnen. Amisulpiride en olanzapine zijn relatief effectief medicijnen in vergelijking tot andere antipsychotica zoals risperidon, quetiapine, haloperidol en aripiprazol, maar het verschil in effectiviteit tussen antipsychotica is niet groot. ii. Bijwerkingen: antipsychotica verschillen sterk van elkaar qua bijwerking profiel. Bespreek met client en familie mogelijk te verwachten bijwerkingen zoals: metabole problemen (bv verhoogd risico op gewichtstoename bij olanzapine); bewegingsstoornissen; hormonale problemen (bv verhoogde prolactinespiegel bij risperidon); seksuele bijwerkingen; andere (bv vermoeidheid) iii. Toedieningsmogelijkheid: meestal wordt orale medicatie gebruikt, maar te overwegen is in tabletvorm of smelttablet vorm plus ook de mogelijkheid van periodieke toediening in de vorm van depot medicatie. d. De keuze van antipsychoticum is een individuele afweging waarbij een gunstig bijwerkingsprofiel vaak een rol speelt maar vaak naast de ernst van de symptomen en de hoeveel agitatie en gevaar. e. Als er onvoldoende effect op de eerste keus antipsychotica is, (binnen 4-6 weken is er een maximaal effect te verwachten) dan wordt er geswitcht na een ander antipsychoticum. Na 2 antipsychotica met onvoldoende effect is clozapine de beste optie. f. Medicatie gebruik moet zorgvuldig gemonitord en geëvalueerd. Gegeven de verwachting dat het gebruik van antipsychotica bij een psychotische stoornis nodig is voor waarschijnlijk twee jaar dan belangrijk om het schema voor monitoring van antipsychotica te gebruiken (https://www.ggzstandaarden.nl/zorgstandaarden/psychose/achtergronddocumenten/schema-systematische-medicatiemonitoring). In de opbouwfase van medicatie gebruik is wekelijks evaluatie nodig gericht op effect van de medicatie en ook bijwerkingen. g. Bij agitatie, angst en spanning in verband met de psychose zijn antipsychotica samen met benzodiazepines effectief. Bij noodsituaties is een combinatie van haloperidol en promethazine effectief. (zie ingrijpmedicatie protocol: Medicatie en bijwerkingen – Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie (kenniscentrum-kjp.nl) h. Vermijd het gebruik van polyfarmacie – combinaties van antipsychotica. Episodisch Verloop – relaps, onvolledige remissie a. Gebruik antipsychotica + b. Psychologische interventies (individueel +/- met systeem) c. Overweeg een medicatie switch bij onvoldoende respons. d. Probeer bijwerkingsprofiel duidelijk in kaart te brengen samen met cliënt (bijwerkingen zijn een van grootste redenen om te stoppen met medicatie). Overweeg middels inzet van de Pakwijzer (https://www.pakwijzer.nl/) samen met cliënt een rangorde te maken van antipsychotica om te faciliteren een keus te kunnen maken. e. Als er sprake is van medicatie ontrouw dan een depot vorm van een antipsychotica is te overwegen. f. Bij onvoldoende respons op 2 antipsychotica is clozapine de beste optie. Voor verdere informatie over instellen op clozapine en de nodige controles zie: Richtlijn voor het gebruik van Clozapine « Clozapinepluswerkgroep. Clozapine heeft vaak langer nodig om een effect te hebben: 4-6 maanden. Terug naar boven Bronnen Bronnen Barnes, Drake et al (2019). Evidence-based guidelines for the pharmacological treatment of schizophrenia: Updated recommendations from the British Association for Psychopharmacology. Journal of Psychopharmacology, 34 (1):3–76 Huhn M, Nikolakopoulou A, Schneider-Thoma J, et al. (2019) Comparative efficacy and tolerability of 32 oral antipsychotics for the acute treatment of adults with multi-episode schizophrenia: a systematic review and network meta-analysis. Lancet, 394: 939–51. Krause, Zhu et al (2018). Efficacy, acceptability, and tolerability of antipsychotics in children and adolescents with schizophrenia: A network meta-analysis. European Neuropsychopharmacology, 28(6): 659–674 Leucht, Alessio Crippa et al (2020) Dose-Response Meta-Analysis of Antipsychotic Drugs for Acute Schizophrenia. American Journal of Psychiatry, 177 (4): 342-353 McClellan (2018). Psychosis in Children and Adolescents. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 57(5):308–312 NICE (2013). Psychosis and schizophrenia in children and young people: recognition and management. National Institute for Care and Health Excellence, UK (update 2022) Terug naar boven Onderzoek naar psychose Lopende en afgeronde onderzoeken naar psychose Mogelijkheden van Mobile Health (PsyMate) bij vroeginterventie Psychose (Mondriaan-UM) Genetic markers psychosis in 22q11DS (Mondriaan-UM) VRT-SOAP - Virtual Reality Treatment for improving SOcial Activities and Participation of young people with psychosis (Rijksuniversiteit Groningen) Pilot studie Sterker dan je Stemmen! Psychotherapie voor jeugdigen die last hebben van stemmen horen (UMCU) Placebo-controlled trial in subjects at Ultra-high Risk for Psychosis with Omega-3 fatty acidS in Europe (UMCU) HAMLETT: Handling Antipsychotic Medication: Long-term Evaluation of Targeted Treatment (UMCU, UMCG, Amsterdam UMC (AMC), Mondriaan-UM) Safety and Pharmacokinetics of Antipsychotics in Children with autism (SPACe) (Erasmus, Yulius GGZ, GGZ Breburg, de Kroon Kinderpsychiatrie, Curium-LUMC, Lucertis-SARR en GGZ Delfland) Cognition in first episode psychosis (SMURF) (Mondriaan-UM) iThink - Psychotische stoornis: positieve, negatieve en cognitieve symptomen en het dagelijks leven (Mondriaan-UM) Psychotic Experiences and transition to psychosis (Mondriaan-UM) Een uitgebreide karakterisering van het cognitieve functioneren van kinderen met een ultra-hoog risico op een psychose spectrum stoornis (UMCU) GLUP: brain glutamate levels in patients with an episode of psychosis (UMCU) PSYSCAN: Het voorspellen van ziektebeloop en uitkomst bij patiënten met een psychose (UMCU) CANGLIA: cannabidiol voor patiënten met een psychose (UMCU) Terug naar boven Proefschriften Exploring the labyrinth of the brain: Neurobiological parameters in Multiple Complex Developmental Disorder, a subtype of the Pervasive Developmental Disorder-Not Otherwise Specified (Bertine Enrica Lahuis) Emerging symptoms on the pathway to psychosis (Rianne M.C. Klaassen) Terug naar boven Expertgroep psychose Expertgroep Psychotische stoornissen Het thema Psychotische stoornissen is in 2021 herzien met dank aan: Nick Goddard, kinder- en jeugdpsychiater, LEVVEL Yvonne de Jong, klinisch psycholoog, Youz Lieuwe de Haan, hoogleraar zorglijn vroeg psychose, Amsterdam UMC Sandra Westgeest, kinder- en jeugdpsychiater, Youz Arija Maat, kinder- en jeugdpsychiater, UMCU Het thema Psychotische stoornissen is in 2014 herzien met dank aan: Hiske Becker, waarnemend geneesheer directeur, AMC psychiatrie Elemi Breetvelt, kinder- en jeugdpsychiater, UMCU Nick Goddard, geneesheer directeur, Intermetzo Reina Hoogland, ervaringsdeskundige, VIP-team Amsterdam Rianne Klaassen, kinder- en jeugdpsychiater, Rivierduinen Arjen Sutterland, psychiater, AMC, VIP-team Amsterdam Het thema Psychose is in 2010 tot stand gekomen met dank aan de expertgroep Psychose: Hiske Becker, waarnemend geneesheer directeur, AMC psychiatrie Elemi Breetvelt, kinder- en jeugdpsychiater, UMCU Nick Goddard, kinder- en jeugdpsychiater, de Bascule Lieuwe de Haan, hoogleraar psychotische stoornissen, AMC Loes van Iersel, kinder- en jeugdpsychiater, Accare Rianne Klaassen, kinder- en jeugdpsychiater, Rivierduinen Don Linszen, hoogleraar psychiatrie, AMC Pieter Troost, kinder- en jeugdpsychiater, de Bascule Wim Veling, psychiater en epidemioloog, Parnassia Jacob Vorstman, kinder- en jeugdpsychiater, UMCU Jaap van Weeghel, professor Rehabilitatie en maatschappelijke participatie van mensen met ernstige psychische aandoeningen, Universiteit van Tilburg George Westermann, kinder- en jeugdpsychiater, Orbis Dhr. D. Wiersma, bijzonder hoogleraar klinische epidemiologie van psychiatrische stoornissen, UMCG Terug naar boven Richtlijn monitoren antipsychoticagebruik Richtlijn met adviezen voor het monitoren van bijwerkingen bij antipsychoticagebruik door kinderen en adolescenten. Richtlijn bekijken en downloaden Cyberpoli Op Cyberpoli.nl vind je veel informatie over psychische klachten en andere gezondheidsonderwerpen. Je kunt vragen stellen aan experts en ervaringsdeskundigen. Ouders zijn ook welkom. Ga naar Cyberpoli.nl Informatie voor ouders en jongeren Proefschriften over Psychose Heeft deze kennis je geholpen? Bedankt voor je feedback Wil je hieronder aangeven wat je goed vindt, en wat het Kenniscentrum kan verbeteren? Bedankt! Naam E-mailadres Jouw feedback Duimen thumbs-up Duimen thumbs-down Δ Onderwerp Verbetering op de tekstKlinische stageMedicatieBehandelingen en instrumentenContact met een expert of behandelaarOpvoedenZorg voor mijn kindPers- of mediaverzoekIets anders (typ je vraag hieronder) Bericht Naam E-mail Δ