Betrouwbare kennis over psychische problemen bij kinderen en jongeren

Zoeken
Generic filters
Exact matches only

Genderdiversiteit bij kinderen en adolescenten

Transgender staren

Hieronder vind je betrouwbare kennis over genderincongruentie bij kinderen en adolescenten. Professionals in de jeugd-ggz krijgen inzicht en aanbevelingen voor onder andere: gendersensitief werken, bijkomende problematiek, diagnostiek en behandelopties.

Het Kenniscentrum heeft de teksten in samenwerking met experts en ervaringsdeskundigen opgesteld en spant zich in om de informatie actueel te houden.

Transgender staren

Op deze pagina

    Array

Heb je vragen, mis je informatie of heb je een suggestie? Laat dan een reactie achter via het formulier onderaan deze pagina.

Genderdiversiteit versus genderincongruentie

‘Genderdiversiteit’ is de allesomvattende term voor de variatie in identificatie op het binaire genderspectrum. ‘Genderincongruentie’ betekent dat iemands genderidentiteit niet of niet helemaal overeenkomt met het toegewezen gender bij de geboorte en komt aan bod bij de onderdelen ‘Diagnose’ en ‘Behandeling’.

Beschrijving genderdiversiteit

In 1952 was er wereldwijd aandacht voor het opzienbarende nieuws dat de Amerikaanse Christine Jorgensen (1926-1989) een geslachtsaanpassende operatie had ondergaan hoewel zij niet de eerste was. Reeds in 1930 kreeg de Deens Lily Elbe (1882-1931) een vergelijkbare operatie in Dresden, Duitsland. Elbe wordt gezien als de eerste persoon die een geslachtsaanpassende operatie heeft ondergaan. Jorgensen was de eerste transvrouw die in de openbaarheid trad en haar verhaal werd door de wereldpers opgetekend. Het maakte veel indruk op transseksuelen in Nederland en bood enig perspectief: het was mogelijk om geboren als man toch als vrouw door het leven te kunnen gaan. 

Nadat gaandeweg duidelijk werd dat bij aanhoudende genderincongruentie psychotherapie onvoldoende effect had om de wens tot geslachtsverandering af te laten nemen, werd in Nederland in 1954 begonnen met de eerste hormoonbehandelingen bij transvrouwen. In 1959 vond in Nederland waarschijnlijk de eerste geslachtsaanpassende operatie plaats. De behandeling aan jeugdigen met aanhoudende genderidentiteitsproblemen is echter van veel recentere datum. Peggy Cohen-Kettenis heeft als bijzonder hoogleraar genderontwikkeling hierin een belangrijke rol gespeeld. Verbonden aan het toenmalig Academisch Ziekenhuis Utrecht verrichtte ze wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de vroege transgenderbeleving en begeleidde kinderen met genderidentiteitsproblemen en hun ouders. Gezien de jonge leeftijd van de kinderen was het moeilijk te voorspellen of gevoelens van niet het passende lichaam te hebben aan zouden houden of wellicht gaande de verdere ontwikkeling zouden verdwijnen. Om deze reden was het belangrijk om de puberteitsfase af te wachten. Jongeren bij wie de genderincongruente gevoelens onverminderd aanwezig bleven of onder invloed van de puberteit juist intenser werden, hadden aanvankelijk geen andere mogelijkheid dan te wachten totdat ze de leeftijd van 18 jaar hadden bereikt. Vaak werd dit ervaren als in de wachtstand te staan wat impact had op de algehele ontwikkeling. Cohen-Kettenis heeft in samenwerking met Louis Gooren, hoogleraar transseksuologie en endocrinoloog van het voormalig VU-ziekenhuis in Amsterdam vormgegeven aan de medische behandeling voor adolescenten door de leeftijd van hormoonbehandeling te verlagen van 18 naar 16 jaar. In 1991/1992 begon een eerste groep adolescenten met hormoonbehandeling. Zo ontstond er behandelperspectief voor jongeren. Als gevolg van de puberteitsfase was er echter al wel sprake van vermannelijking dan wel vervrouwelijking van het lichaam. Doorgaans had dit veel impact op het psychisch welbevinden en het dagelijks functioneren van de jongere en veroorzaakte het tevens bij veel jongeren bij wie de puberteit aanstaande was intensere genderincongruentie. De behandeling met puberteitsremmers zorgde ervoor dat dit verminderde. Henriette Delemarre-van de Waal heeft een rol gespeeld in de start van de puberteitsbehandeling. De behandeling met puberteitsremmers bood (en biedt) jongeren de mogelijkheid de eigen genderidentiteit verder te exploreren en uit te zoeken of een geslachtsaanpassende behandeling al dan niet een passend vervolg is. Daarnaast blijkt doorgaan in de gewenste genderrol (als man of vrouw worden gezien in sociaal opzicht en niet als transgender) beter doordat de secundaire geslachtskenmerken niet geheel zijn ontwikkeld.  

In het bovenstaande wordt een korte schets gegeven van de ontwikkeling van met name de somatische behandeling van genderincongruentie welke echter samengaat met psychologische diagnostiek en behandeling. Gebleken is dat voor veel jeugdigen en volwassen met genderincongruentie (en hun naasten) psychologische behandeling en psychosociale begeleiding voorafgaand aan, tijdens en na de transitie belangrijk is om uiteindelijk als jeugdige en daarna als volwassene op de verschillende levensdomeinen zo goed mogelijk te kunnen functioneren. Naast specialistische zorg door professionals vervult sinds 2010 de landelijke patiëntenvereniging Transvisie een belangrijke rol hierbij als belangenbehartiger van transgenders.

Terug naar boven

Met het begrip ‘transgender’ wordt verwezen naar mensen die zich identificeren met het/een ander geslacht dan hun bij de geboorte toegewezen geslacht. Gender is geen dichotoom begrip en omvat meer dan de biologische indeling naar geslacht. Die tweedeling is immers lang niet altijd eenduidig te maken. Zo is niet altijd duidelijk wat met het biologische geslacht bedoeld wordt; het kunnen anatomische geslachtskenmerken (penis of vagina), gonaden (testikels of eierstokken) of chromosomen (XX of XY) zijn. Bij mensen met een variatie in de geslachtsdifferentiatie (Disorders/differences of Sex Development, DSD of Intersex) kunnen die geslachtskenmerken in een verschillende richting wijzen. Meestal wordt op basis van een van deze kenmerken bij de geboorte een keuze gemaakt: het geboortegeslacht. Het gevoel man of vrouw te zijn, iemands genderidentiteit, komt hier vrijwel altijd mee overeen (er wordt dan gesproken van cisgender), maar blijkt veel diverser te zijn. Sommige mensen voelen zich tussen man of vrouw in, geen van beide (a-gender of gender neutraal) of een van de vele andere variaties die er zijn (bv. gender-queer, gender non-binair, gender fluïde, derde gender). Genderrolgedrag of genderexpressie ten slotte is het gedrag dat stereotypisch toegeschreven wordt aan jongens of meisjes, maar dat in geval van gendervariatie en gender-non-conformiteit daarvan varieert. Gendervariatie is de verscheidenheid in gendergevoelens die ruimer gaan dan enkel mannelijk of vrouwelijk. Gender-non-conform gedrag kan omschreven worden als het zich kleden als het andere geslacht, zich gedragen als het andere geslacht en het hebben van interesses en speelkameraadjes van het andere geslacht. Het gaat hier dus om een bredere groep van kinderen die zich niet als typisch jongen of als typisch meisje uiten. Dit kan variëren van uitgesproken mannelijk tot uitgesproken vrouwelijk. Het kan gepaard gaan met genderdysforie, het diepe gevoel van onbehagen dat iemand ervaart als geboortegeslacht en ervaren genderidentiteit niet met elkaar overeenkomen (zie ook Adelson & American Academy of Child & Adolescent Psychiatry Committee on Quality, 2012).

Genderdysforie is de term die tot voor kort gebruikt wordt in de psychiatrische DSM-5-classificatie (American Psychiatric Association, 2013). Eerdere edities spraken ook van transseksualiteit of genderidentiteitsstoornis. De vraag is echter of het hier gaat om een psychiatrische stoornis, en daarom is de term genderdysforie gekozen. Daarvan is sprake als het bij de geboorte vastgesteld geslacht en het ervaren gender (genderidentiteit) incongruent zijn met elkaar. Recentelijk wordt er vooral gesproken van genderincongruentie, waarbij iemands genderidentiteit niet (helemaal) overeen komt met het vastgestelde geslacht bij de geboorte. Er zijn aparte criteria voor kinderen enerzijds en voor adolescenten/volwassenen anderzijds. Mensen met genderincongruentie, hulpverleners, beleidsmakers en verzekeraars hebben behoefte aan een classificatie op basis waarvan hun toegang tot de zorg verleend kan worden, maar die hen niet in sociaal, beroepsmatig of wettelijk opzicht tegenwerkt.

Kinderen moeten volgens de DSM-5 verwoorden dat zij van een ander gender willen zijn; er kan niet van genderdysforie gesproken worden als er enkel gender-non-conform gedrag aanwezig is. Geboren jongens met genderdysforie verkleden zich bijvoorbeeld graag in prinsessen en feeën, willen graag lang haar en spelen met Barbies, terwijl geboren meisjes het liefst hun kleren kiezen op de jongensafdeling, voetballen en vooral jongens als vrienden hebben. Daarnaast is er meestal sprake van een afkeer van kleding, spel en vriendjes die als typisch voor het geboortegeslacht worden gezien. Geboren jongens met genderincongruentie moeten niets hebben van het ruwe gedrag van hun seksegenoten en geboren meisjes met genderincongruentie weigeren een jurk of willen geen lang haar. Heel jonge kinderen kunnen dit al duidelijk laten horen. Aversie tegen de lichamelijke geslachtskenmerken en de wens om een lichaam te hebben dat past bij het ervaren geslacht, is bij kinderen (nog) niet altijd aanwezig, maar kan er zeker wel zijn. Het kan ook zijn dat het kind de bijbehorende woorden die horen bij aversie tegen hun geslachtskenmerken nog niet kent, waardoor het de eigen gevoelens hierover nog niet kan uiten. Ten slotte moet er, zoals bij alle psychiatrische aandoeningen, ook sprake zijn van psychisch lijden of disfunctioneren. Dat zal niet het geval zijn bij alle kinderen met een wens om tot het andere geslacht te behoren. In een begripvolle omgeving kunnen veel kinderen zich uiten zoals ze zich voelen en daar gelukkig mee zijn. Omdat pre puberale kinderen nog niet in aanmerking komen voor hormonen of operatie, vragen critici zich af of een diagnose op kinderleeftijd niet leidt tot onnodige psychopathologisering van normale variatie (Beek, Cohen-Kettenis, & Kreukels, 2016). Toch zijn er veel kinderen met gendergevarieerde gevoelens die hiermee worstelen en hulp nodig hebben. Ook hebben ouders vaak vragen hoe om te gaan met het gedrag en de wensen van hun kind met genderincongruentie.

Behalve het niet overeenkomen van ervaren gender en geboortegeslacht moet het gedrag van adolescenten/volwassenen aan nog twee andere criteria voldoen om een DSM-5-diagnose te kunnen stellen. Er is sprake van een wens tot het hebben van geslachtskenmerken van een ander geslacht en/of een afkeer van de fysieke kenmerken van het geboortegeslacht. Ook bestaat de wens om aangesproken en behandeld te worden als het ervaren geslacht en/of de overtuiging de typische gevoelens en gedragingen te hebben van het ervaren gender. In lijn met de DSM-rationale is er ook sprake van disfunctioneren of lijden, wat er vaak is op het moment dat iemand een medisch geslachtsveranderende behandeling wil ondergaan, maar eerder kan daar ook al sprake van zijn. Om mensen toch een diagnose te kunnen geven na zo’n traject, voor bijvoorbeeld de levenslange hormonale behandeling of psychische nazorg, is er een speciale posttransitie-aanduiding (American Psychiatric Association, 2013).

Voor het beschrijven van genderidentiteiten kan een spectrumvisie worden gebruikt. Een vaak gebruikte overkoepelende term die de diversiteit aan genderbelevingen uit is de ‘transgender paraplu’. Onder de paraplu vallen de volgende vormen van transgender: 1. Transvrouwen (man naar vrouw), 2. Transmannen (vrouw naar man), 3. Mensen met een intersekseconditie, androgyne, polygender en gendervloeiende personen, 4. Mensen die crossdressen en aan transvestisme doen (Steensma, e.a., 2018).

Terug naar boven

Hieronder ziet u definities van veelgebruikte begrippen bij gendervariantie en genderdysforie.

Sekse / Geboortegeslacht - Vastgesteld geslacht bij de geboorte, meestal gebaseerd op fysieke eigenschappen (genitalia etc.)

Genderidentiteit / Ervaren gender - Iemands persoonlijke beleving van gender

Genderincongruentie - Iemands genderidentiteit komt niet (helemaal) overeen met het vastgestelde geslacht bij de geboorte.

Genderrol - Een eigenschap of sociale rol die door een bepaalde cultuur als ‘mannelijk’ of ‘vrouwelijk’ wordt benoemd

Genderexpressie - De uiterlijke presentatie van genderidentiteit – bijvoorbeeld kleding, kapsel en hobby’s

Genderdysforie - Het diepe gevoel van onbehagen dat iemand ervaart als de ervaren genderidentiteit niet overeenkomt met het vastgestelde geslacht bij de geboorte. Daarnaast de classificatieterm die wordt gebruikt in de DSM-5. Niet alle personen met een incongruente genderidentiteit zullen dysforie ervaren.

Cisgender - Personen bij wie het ervaren gender congruent is met het vastgestelde geslacht bij de geboorte

Transgender - De genderidentiteit is incongruent met het vastgestelde geslacht bij de geboorte. Deze term wordt vaak gebruikt als een verzamelnaam voor personen met elke genderidentiteit anders dan cisgender.

Transseksueel - Een vroeger veelgebruikte term voor personen die een medische behandeling wilden om hun fysieke eigenschappen in overeenkomst te brengen met hun genderidentiteit. Tegenwoordig een term die niet meer geprefereerd wordt.

Transvrouw - Een transgenderpersoon die zich identificeert met een vrouwelijke genderidentiteit met meestal een mannelijk geboortegeslacht.

Transman - Een transgenderpersoon die zich identificeert met een mannelijke genderidentiteit met meestal een vrouwelijk geboortegeslacht.

Gendervariantie / Gendernonconformiteit / Genderdiversiteit - Variatie van ontwikkelingsnormen in genderrolgedrag die kan worden beschouwd als niet stereotiep behorend tot het geslacht die bij de geboorte is vastgesteld. Dit kan bijvoorbeeld omvatten dat iemand zich als beide genders identificeert maar ook dat iemand zich identificeert op het binaire genderspectrum (man of vrouw).

Non-binaire genderidentiteit - Een persoon die zich niet thuis voelt in de binaire categorieën man of vrouw, maar zich beter voelt bij een non-binaire genderidentiteit. Hieronder valt ook wel genderqueer, genderfluïde en a-gender (zie hieronder).

Genderqueer - Genderidentiteiten die niet worden ervaren als exclusief mannelijk of vrouwelijk.

Genderfluïde - Het wisselen tussen genderidentiteiten.

A-gender - Iemand die zich als man noch als vrouw identificeert.

Genderbevestigende behandeling - Verwijst naar behandelingen gericht op het ondersteunen van iemands genderidentiteit. Dit kan betrekking hebben op psychologische ondersteuning, medische behandeling en juridische aspecten van zorg.

Exploratie van de genderidentiteit - Proces waarbij verschillende vormen van genderidentiteit worden geëxploreerd om te kijken waar iemand zich het meest thuis bij voelt.

Travestie / Crossdressing - Het gekleed gaan als iemand van de andere sekse. Dit komt zowel voor bij personen met een vrouwelijke als mannelijk geboortegeslacht.

Terug naar boven

De (on)macht van het woord

De woorden waarmee we elkaar aanspreken of over elkaar praten zijn bedoeld om informatie over te brengen om begrip naar elkaar te bewerkstelligen. Hierbij wordt een gedeelde betekenis verondersteld achter de woorden die gebruikt worden, en vaak niet stil gestaan bij de lading die woorden kunnen hebben. Juist bij kinderen en jongeren waar zorgen zijn over de genderidentiteitsontwikkeling en hun ouders of bij kinderen die om deze reden bij de GGZ worden aangemeld is het van belang om attent te zijn op deze mogelijke emotionele lading van de woorden die gebruikt worden. Woorden die verbonden zijn met een geslachtsaanduiding zoals jongen, meisje, zoon, dochter, hij, zij kunnen voor zowel kinderen als ouders als ongemakkelijk worden ervaren.

Het is van belang dat de medewerkers binnen de GGZ bewust zijn dat ze door na te vragen hoe iemand aan gesproken wil worden al een stap zetten naar gendersensitief werken. Gendersensitief werken betekent ook dat je bewust bent van de manier waarop je mensen binnen je organisatie en spreekkamer benadert. Dat je je probeert te verplaatsen in wat het voor iemand betekent als deze alleen maar wordt aangesproken bij het geboortegeslacht, omdat dit nu eenmaal bij het dossier is aangekruist. Gendersensitief werken betekent ook bewustwording over je eigen houding en hoe je zelf als hulpverlener tegen de verschillende vraagstukken aankijkt waar ouders met kinderen met vermoedens van genderincongruentie mee te maken kunnen krijgen. Dit kan variëren van de vragen die kinderen onderling aan elkaar stellen, zoals “ben jij nu een jongen of een meisje?” tot vragen die ouders kunnen krijgen van familie of collega’s: “Jij had toch een zoon en dochter, of niet?”.

De elkaar uitsluitende tweedeling, oftewel de binaire indeling in jongens en meisjes; in mannen en vrouwen is een teken van de gender brainwash (Testa e.a., 2015) die wij allemaal onbewust hebben ondergaan. Je bewust zijn van deze gender brainwash en voor jezelf de vraag stellen hoe jij hier nu tegenaan kijkt is een belangrijke stap voor hulpverleners van kinderen met genderincongruentie. Binnen deze context beweegt zich ook de psycholoog verbonden aan een GGZ-instelling en ook deze zal bij zijn eigen onbewuste brainwash-proces moeten stilstaan als hij of zij een cliënt tegenover zich heeft met een hulpvraag op gendergebied.

Het is hierbij van belang om uit te gaan van de lading die het taalgebruik voor de verschillende betrokkenen van het kind kan hebben. Het bij de geboorte vastgestelde meisje kan blij zijn als zij wordt aangesproken als jongen omdat het kind aangeeft dat zij zich zo voelt, maar dit aanspreken als jongen kan voor ouders op dat moment een brug te ver zijn, of spanning opleveren tussen ouders onderling die hier anders tegenaan kijken. Dan hebben we het nog niet gehad over hoe grootouders er tegenaan kijken en wat dit voor ouders en het kind kan betekenen. Blijf regelmatig navragen bij zowel kind als ouders hoe ze willen dat het kind wordt aangesproken, aangezien dit over tijd kan veranderen.

Genderdysforie verwijst binnen de DSM-5 in het algemeen naar iemands affectieve en/of cognitieve onvrede met het geslacht dat de betrokkene is vastgesteld, waarbij in de classificatiecriteria wordt aangegeven dat er een duidelijke incongruentie dient te zijn tussen het ervaren/geuite gender en het vastgestelde geslacht. Er wordt gesproken over “’het andere gender”’ waarbij de vraag is wat dit andere gender dan zou zijn. Vanuit onze ge-gender brainwashte ideeën kan dat andere gender dan snel worden opgevat als jongen versus meisje, maar de vraag is of dat zo is. Qua taal is het zowel voor therapeuten als ouders soms lastig om onderscheid te maken tussen biologisch geslacht en gender. Om die reden wordt gemakkelijk vervallen in woorden als “jongens” en” meisjes” en zo onbewust meegegaan in de dichotomie die de maatschappij ook verwacht. Ook de vragenlijsten die gehanteerd worden voor kinderen, misschien zelfs wel expliciet de vragenlijsten die gericht zijn op onderzoek van de genderidentiteit, gaan uit van deze tweedeling. Zo is de eerste vraag uit het Genderidentiteitsinterview voor kinderen van Johnson (2004): “’Ben jij een jongen of een meisje?”’. En worden ouders in het genderidentiteitsinterview voor ouders ook herhaaldelijk gevraagd of het kind meer met meisjes speelt dan met jongens, of vergelijkbare vragen.

Het is de kunst om samen met alle betrokkenen de juiste balans te zoeken tussen een steunende en begripvolle benadering die rekening houdt met de wensen van het kind, de belevingen van ouders en/of brusjes, en tegelijkertijd terughoudend te zijn door het kind ook te beschermen tegen mogelijke negatieve reacties en realistisch blijven over de kansen dat het kind mogelijk later toch niet zal volharden in de wens voor een ander gender (Ristori & Steensma, 2016).

Taalgebruik komt niet alleen naar voren in het gesprek met en over cliënten, maar zeker ook in de rapportage die aansluitend door professionals gemaakt moet worden. In het directe gesprek kan soms ongemak worden voorkomen door de cliënt aan te spreken met “jij”. Zodra de cliënt echter de deur uit is dient de therapeut een keuze te maken tussen een beschrijving in de mannelijke of vrouwelijke schrijfvorm. Het is hierbij helpend om bij aanvang van het gesprek dit punt met cliënt te bespreken. Hoe wenst het kind of de jongere dat er over hem/haar wordt geschreven; wat betekent het voor deze als de therapeut hier rekening mee houdt, en wat betekent dit eventueel voor de ouders? Allerlei zaken zoals registratie van naam, geslacht en kleurgebruik (roze voor meisjes en blauw voor jongens als onprettig ervaren kan worden door kinderen en jeugdigen met genderidentiteitsproblemen) waar voorheen geen aandacht aan werd besteed omdat dit feitelijk zo verondersteld werd, worden binnen deze context ter discussie gesteld.

De laatste jaren wordt bovendien een toenemend aantal jongeren en volwassenen gezien die zich niet herkennen in de binaire indeling in geslachten, en zichzelf definiëren als non-binair. (Richards, e.a., 2016). Zij kunnen of willen ook geen antwoord geven op de vraag of zij een jongen of meisje zijn, omdat zij zich in beiden soms niet kunnen identificeren. Zij identificeren zich soms met genderidentiteiten zoals genderqueer, agender, genderfluid of non-binair. Genderqueer personen voelen dat hun mannelijke en vrouwelijke identiteit ongeveer even sterk is. Agender kan omschreven worden als het zich genderneutraal voelen. Genderfluïde is een genderidentiteit waarbij er tussen genders wordt gewisseld en een non-binair persoon is iemand die zich niet thuis voelt in de binaire gendercategorieën man of vrouw en zich beter voelt bij een andere, niet-binaire, genderidentiteit. Ondanks dat non-binaire mensen in het verleden ook wel gezien werden, lijkt er recent pas sprake van een beginnende erkenning voor deze mensen, en vraagt het ook een aanpassing van de benaderingswijze en derhalve ook van de internationale richtlijnen waar op dit moment aan gewerkt wordt binnen de WPATH (World Professional Association of Transgender Health). Er lijkt dan ook wel sprake van een “genderrevolution” zoals door National Geographic (2017) wordt aangeduid. Deze revolutie lijkt eruit te bestaan dat de in onze cultuur gehanteerde dichotome oftewel binaire indeling in biologisch geslacht vervangen wordt door een indeling die uitgaat van een continuüm waar verschillende posities op kunnen worden ingenomen voor de bij de cliënt passende genderidentiteit. Deze omwenteling brengt voor alle betrokkenen, dus ook voor psychologen, nieuwe woorden met zich mee. Zeker in de therapie is het van belang om te zoeken naar de taal en de woorden die het beste bij het individuele kind passen om zich uit te drukken en begrepen te worden. Vaak kunnen kinderen zich ook beter uitdrukken in de speltaal, middels spel, tekeningen of muziek. Woordkeuze speelt ook een belangrijke rol bij de naam van het kind; zeker in geval er sprake is of lijkt te gaan worden van een sociale transitie van het biologisch toegewezen geslacht naar het voor het kind passende geslacht. Wanneer kinderen samen met ouders, na overleg met hun psycholoog, hebben besloten om de sociale transitie door te voeren wordt in veel gevallen de vraag gesteld wat te doen met de naam van het kind. Zowel het kind zelf als de ouders beleven op zo’n moment vaak een emotionele lading aan deze naam, waarbij het afhangt van de naam of deze naam ook een genderspecifieke lading heeft voor het kind.

Samengevat:

  • Vermijd termen als jongen of meisje; hij/zij, zoon/dochter.
  • Vraag hoe iemand aangesproken wil worden.
  • Vraag wat het betekent voor ouders als hun kind zo aangesproken wordt.
  • Wees gendersensitief.
  • Ben je bewust van je eigen gender brainwash.
Terug naar boven

De prevalentie van transgendergevoelens en/of genderidentiteitsproblemen is lastig vast te stellen. Dat heeft vooral te maken met het brede scala aan definities en steekproeven waarmee het huidige onderzoek werkt.

In een grootschalige meta-analyse van Arcelus en collega’s (2015) werd de prevalentie van ‘transseksualiteit’ geschat op 4,6 per 100.000 (dus 0,0046%). Dit onderzoek hanteerde een definitie die aansloot bij diagnostische criteria zoals beschreven in de ICD en DSM. In Nederlands surveyonderzoek worden hogere prevalenties gevonden. Kuyper (2012) vond bijvoorbeeld dat bij 0,6% van de mensen met een mannelijk geboortegeslacht en 0,3% van de mensen met een vrouwelijk geboortegeslacht de huidige genderidentiteit niet geheel of uitsluitend overeenkomt met het geboortegeslacht, waarbij er tevens sprake is van onvrede met het lichaam en een somatische behandelwens. Een veel grotere groep identificeerde zich in deze studie evenveel met man als vrouw (ambivalente genderidentiteit) of heeft een sterkere identificatie met een ander dan het bij de geboorte toegewezen geslacht (incongruente genderidentiteit) zonder dat hierbij sprake is van onvrede met het lichaam of een somatische behandelwens, namelijk 5,7% van de geboren mannen en 4% van de geboren vrouwen. Echter, meer recent onderzoek laat juist weer een lagere prevalentie onder volwassenen zien, respectievelijk 1,0% en 1,2% (Seksuele Gezondheid in Nederland/Leefstijlmonitor: Rutgers i.s.m. RIVM, 2017).

Prevalentiestudies naar genderincongruentie bij kinderen en jongeren in de algemene bevolking of studies die gebruikmaken van klinische steekproeven, zijn schaars. In een onderzoek onder Nederlandse ouders van pre-puberale kinderen, rapporteerde 1% van de ouders van 7-jarige jongens en 1,7 % van de ouders van 7-jarige meisjes dat hun kind van het andere geslacht wilde zijn. Onder ouders van 10-jarigen was dat respectievelijk 1,0% en 0,9% (Van Beijsterveldt e.a., 2006).

Ook is het mogelijk schattingen te maken van de prevalentie op basis van gerapporteerde gendervariantie vanuit studies naar gedragsproblemen en sociaal-emotioneel functioneren. Vanuit deze studies komt naar voren dat crossgendergedrag in de kindertijd (voor het 12e levensjaar) bij ongeveer 3% van de jongens en 5% van de meisjes voorkomt. Crossgendergedrag is het vertonen van genderrolgedrag dat niet bij het vastgestelde geslacht behoort. Een uitgesproken wens om daadwerkelijk van het ‘andere’ geslacht te zijn, is zeldzamer en wordt bij 1,4% van de jongens en 2% van de meisjes waargenomen. Deze bevindingen zijn gerapporteerd door ouders (Verhulst in Steensma e.a., 2018).

In recent Nederlands onderzoek onder schoolgaande jeugd, geeft 1,2% van de 12-17-jarigen met een mannelijk geboortegeslacht en 2,9% van de 12-17-jarigen met een vrouwelijk geboortegeslacht aan dat de huidige genderidentiteit niet geheel of uitsluitend overeenkomt met het geboortegeslacht (Seks onder je 25e/Leefstijlmonitor: Rutgers/Soa Aids Nederland i.s.m. RIVM, 2017).

De prevalentie van genderincongruentie tussen geboren mannen en vrouwen, ook wel sekseratio bij genderdysforie genoemd, is verschillend in de kindertijd, adolescentie en volwassenheid. In de kindertijd is het aantal verwijzingen voor geboren jongens altijd groter geweest dan voor geboren meisjes, terwijl crossgendergedrag bij geboren meisjes meer blijkt voor te komen. Mogelijke verklaring is de groter sociale acceptatie voor jongensachtig gedrag bij meisjes in vergelijking met meisjesachtig gedrag bij jongens. Crossgendergedrag bij jongens wordt maatschappelijk als meer problematisch ervaren, waardoor jongens ook eerder bij een kliniek worden aangemeld. De laatste tien jaar lijkt acceptatie van dit gedrag toegenomen, met als gevolg dat de sekseratio bij verwijzingen aan het veranderen is.

In de adolescentie – tussen 12 en 18 jaar – waren de verwijzingen naar genderklinieken voor geboren jongens in het verleden altijd groter dan voor geboren meisjes. De laatste tien jaar is hierin een verschuiving waarneembaar. Was tot 2006 de sekse ratio bij verwezen adolescenten voor geboren jongens en meisjes 1,41:1, na 2006 is dit veranderd naar 1:1,72. Dat betekent dat er dus meer geboren meisjes dan geboren jongens worden aangemeld. Bij volwassenen is het aantal geboren mannen dat zich aanmeldt weer groter dan het aantal geboren vrouwen en ligt door de jaren heen ongeveer gelijk op circa 2,6:1.

Resumerend, hoewel het (prevalentie-)onderzoek onder kinderen en jeugdigen beperkt is, laat dit onderzoek wel zien dat er een verschillend ontwikkelingsbeloop is binnen de groep van gendervariante kinderen. Wel is duidelijk dat de prevalentiecijfers en ook de sekseratio’s sterk verschillen per leeftijdsfase.

Bron Definitie Leeftijd Geboren als man Geboren als vrouw
Van Beijsterveldt e.a., 2016 Ouders geven aan dat kind van ‘andere’ geslacht wil zijn 7 jaar 1,0 1,7
Van Beijsterveldt e.a., 2016 Ouders geven aan dat kind van ‘andere’ geslacht wil zijn 10 jaar 1,0 0,9
Kuyper, 2012 Genderidentiteit komt niet geheel of uitsluitend overeen met geboortegeslacht
Idem, en onvrede met het lichaam en een somatische behandelwens
15-70 jaar 5,7

0,6

4

0,3

Seks onder je 25e, 2017 Genderidentiteit komt niet geheel of uitsluitend overeen met geboortegeslacht 12-17 jaar 1,2 2,9
Seksuele Gezondheid in Nederland, 2017 Genderidentiteit komt niet geheel of uitsluitend overeen met geboortegeslacht 18-80 jaar 1,0 1,2
Verhulst, 1996 Crossgendergedrag < 12 jaar 3 5
Verhulst, 1996 Een uitgesproken wens om van het ‘andere’ geslacht te zijn < 12 jaar 1,4 2,0

Prevalentie van transgendergevoelens in Nederland.

Terug naar boven

Bijkomende psychische problematiek komt vaker voor bij kinderen en adolescenten met genderincongruentie dan bij kinderen en adolescenten die geen genderincongruentie hebben. Zij zijn kwetsbaarder voor het ontwikkelen van psychologische klachten, voornamelijk internaliserende problemen (zoals depressie, suïcidale gedachtes en zelfbeschadiging (Leibowitz & De Vries, 2016). Tevens is er een verhoogde kans op het tonen van autisme spectrum stoornis (ASS) symptomen (Ristori & Steensma, 2016; Leibowitz & De Vries, 2016). Uit onderzoek kwam naar voren dat ASS bij een groep van kinderen die was aangemeld bij een gespecialiseerde genderkliniek ruim 6% voorkwam. Dit getal ligt hoger dan de prevalentiecijfers in de algemene bevolking (De Vries e.a., 2010). Vanwege de hoge prevalentiecijfers van ASS bij kinderen met genderincongruentie is van belang hier een verhoogde alertheid op te hebben tijdens de diagnostiek en behandeling.

Jongeren en volwassenen met genderincongruentie lopen extra risico op het ontstaan van minderheidsstress. Minderheidsstress heeft betrekking op het gevoel dat je anders bent, vreemd bent, en vaak ook als negatief wordt benaderd. Hoewel het risico op het ontwikkelen van psychiatrische problemen afneemt na een steunende en begripvolle benadering door ouders en leeftijdsgenoten en door de start van de sociale transitie en medische behandeling, zien we bij transgenderjongeren vaker dan bij cisgenderjongeren depressieve klachten en suïcidale gedachten. Lesbische, homo- en biseksuele (LHB) jeugd doet 3 tot 5 keer vaker een suïcidepoging dan heteroseksuele jongeren; transgender (T) personen hebben 5 tot 10 maal zo vaak suïcidale gedachten. Daarnaast is een hogere prevalentie van middelengebruik en –misbruik en posttraumatische stressstoornis gevonden. Transgenderjongeren zijn in het verleden vaker gepest en krijgen als ze ouder worden nog vaak te maken met stigmatisering vanwege normatieve genderconcepten in de samenleving. Het minority stressmodel is een sociaal model om inzicht te geven in hoe minderheidsgroepen het beleven om te leven binnen een samenleving waarin ze achtergesteld en gediscrimineerd worden. Daarnaast geeft het inzicht in de sociale en psychologische effecten van de minderheidsstress die ze hierdoor ervaren. Binnen het minority stressmodel (o.a. Jäggi, 2018; Hendricks, 2012) wordt onderscheid gemaakt tussen externe stressfactoren (bijvoorbeeld lange wachtlijsten in de gezondheidszorg, afwijzing door familie; misgendering) en interne stressfactoren (bijvoorbeeld negatief zelfbeeld, schaamte, uitgaan van afwijzing). Daartegenover staan veerkrachtfactoren zoals trots kunnen zijn op je eigen gender en de ervaren verbondenheid met een bredere gemeenschap. Het samenspel tussen deze factoren is van invloed op het ervaren psychisch welbevinden en bijvoorbeeld risico op depressieve klachten, angsten en automutilering.

Of een jongere met genderidentiteitsproblemen op de lange termijn een risico loopt op het ontstaan van depressieve en/of suïcidale klachten hangt dus samen met de wisselwerking tussen de ervaren zelfacceptatie (“ik accepteer dat ik ben zoals ik ben”), de ervaren acceptatie door belangrijke anderen (vaak ouders) (“mijn ouders accepteren dat ik ben zoals ik ben) en de ervaren acceptatie door de bredere omgeving (“mijn klasgenoten accepteren dat ik ben zoals ik ben”).

Voor een hulpverlener is het dus van belang om deze ervaren acceptatie van de jongere zelf, en van belangrijke anderen goed na te vragen, en ook door te vragen naar eventuele depressieve klachten en/of suïcidaliteitsgedachten. Het is belangrijk om de geldende richtlijn bij vermoeden van suïcidaliteit te gebruiken.

Genderdiversiteit - Jägr et al. 2018
Terug naar boven

Burgerlijk Wetboek art. 1:28: Wijziging van de geslachtsaanduiding

Vanaf 16 jaar kunnen jongeren bij de Basisregistratie Personen (BRP) hun geslachtsaanduiding en hun voornamen laten wijzigen, op grond van artikel 28 van boek 1 BW (Burgerlijk Wetboek).

De aanvrager dient de wens als het andere geslacht te worden ingeschreven kenbaar te maken bij de gemeente waar de geboorteakte berust. Bij deze aanvraag moet men een zogenaamde ‘deskundigenverklaring’ overleggen. Wanneer een geldige verklaring wordt overlegd voegt de ambtenaar van de burgerlijke stand aan de akte van geboorte een latere vermelding toe van wijziging van het geslacht.

De verklaring dient te zijn opgemaakt en ondertekend door iemand die daartoe bevoegd is. Artsen en psychologen, werkzaam bij de genderteams van het VUmc en het UMCG, zijn uit de aard van hun werkverband hiertoe bevoegd, na het volgen van een training. Anderen zijn bevoegd wanneer zij in het BIG-register als ‘deskundige transgenders’ zijn vermeld. Op de website van het BIG-register staat een overzicht van de deskundigen die op dit moment zijn aangewezen.

Deskundigen verklaren dat de wens tot het andere geslacht te behoren bij aanvrager een duurzaam karakter lijkt te hebben en dat de aanvrager in de overtuiging van de deskundige als ter zake wilsbekwaam kan worden beschouwd. De deskundige moet de aanvrager ook voorlichten over de (juridische) gevolgen van de wijziging. Van belang is dat er geen lichamelijke aanpassing van het geslacht vereist is. Tot juli 2014 was dit namelijk wel het geval.

Voor aanvragers die niet in Nederland zijn geboren of die ten tijde van de aanvraag niet in Nederland verblijven gelden andere regels. Deze zijn in de wet opgenomen.

De wijziging kan, via dezelfde procedure, ook weer ongedaan gemaakt worden.

De verklaring blijft tot 6 maanden na uitgifte geldig.

De wet van 2014 kan bij de eerstvolgende evaluatie mogelijk weer aanzienlijk wijzigen. Onder andere het WODC en Transgender Netwerk Nederland hebben ten behoeve van deze evaluatie kritische rapporten uitgebracht. Hierin wordt onder andere het recht zelf te beslissen naar voren gebracht, de positie van personen die zich noch man noch vrouw voelen en het arbitraire van de leeftijdsgrens.

Meer informatie over de Wet wijziging vermelding van het geslacht in de geboorteakte transgenders

Terug naar boven

Adelson, S.L., & American Academy of Child and Adolescent Psychiatry (AACAP) Committee on Quality Issues (CQI). (2012). Practice parameter on gay, lesbian, or bisexual sexual orientation, gender nonconformity, and gender discordance in children and adolescents. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 51 (9), 957-974.

American Psychiatric Association. Diagnostic and statistical manual of mental disorders (DSM-5). Washington: APA; 2013

Arcelus, J., Bouman, W.P., Van Den Noortgate, W., Claes, L., Witcomb, G. & Fernandez-Aranda, F. (2015). Systematic review and meta-analysis of prevalence studies in transsexualism. European Psychiatry, 30(6), 807-815.

Bakker, A. Transgenders in Nederland. Een buitengewone geschiedenis (Uitgever: Boom Uitgevers Amsterdam, 2018).

Beek, T. F., Cohen-Kettenis, P. T., & Kreukels, B. P. C. (2016) Gender incongruence/gender dysphoria and its classification history. International Review of Psychiatry, 28 (1), 5-12. Doi: 10.3109/09540261.2015.1091293

De Vries, A.L.C., Noens, I.L.J., Cohen-Kettenis, P.T., Van Berckelaer-Onnes, I.A., & Doreleijers, T.A. (2010). Autism Spectrium Disorders in Gender Dysphoric Children and Adolescents. Journal of Autism and Developmental Disorders, 40(8), pp. 930-936. Doi: https://doi.org/10.1007/s10803-010-0935-9

Hendricks, M. L., & Testa, R. J. (2012). A conceptual framework for clinical work with transgender and gender nonconforming clients: An adaptation of the Minority Stress Model. Professional Psychology: Research and Practice, 43(5), 460-467. DOI: http://dx.doi.org/10.1037/a0029597

Jäggi, T., Jellestad, L., Corbisiero, S., Schaefer, D.J., Jenewein, J., Schneeberger, A., Kuhn, A. & Garcia Nunez, D. (2018). Gender Minority Stress and Depressive Symptoms in Transitioned Swiss Transpersons. BioMed Research International. DOI: https://doi.org/10.1155/2018/8639263

Johnson, L.L., Bradley, S.J., Birkenfield-Adams, A.S., Kuksis, M.A.R., Maing, D.M., Mitchell, J.N., & Zucker, K.J. (2004). A parent-report Gender Identity Questionnaire for Children. Archives of Sexual Behavior, 33, 105-116.

Kuyper, L. (2012). Transgenders in Nederland: prevalentie en attitudes. Tijdschrift voor Seksuologie, 36(2), 129-135.

Leibowitz, S., & De Vries, A.L.C. (2016). Gender dysphoria in adolescence. International Review of Psychiatry, 28(1), 21-35. Doi: 10.3109/09540261.2015.1124844

National Geographic. (2017, januari). Gender revolution. Geraadpleegd van https://www.nationalgeographic.org/education/gender-revolution/

Richards, C., Bouman, W.P., Seal, L., e.a. (2016). Non-binary or genderqueer genders. International Review of Psychiatry, 28 (1), 95-102.

Ristori, J., & Steensma, T.D. (2016). Gender dysphoria in childhood. International Review of Psychiatry, 28(1), 13-20., doi: 10.3109/09540261.2015.1115754

Rutgers i.s.m. RIVM. (2017). Seksuele Gezondheid in Nederland. Geraadpleegd van https://rutgers.nl/onderzoeken/seksuele-gezondheid-in-nederland/

Rutgers/Soa Aids Nederland i.s.m. RIVM. (2017). Seks onder je 25e. Geraadpleegd van https://seksonderje25e.nl/files/uploads/Onderzoeksboek%20Seks%20onder%20je%2025e%202017.pdf (niet meer beschikbaar)

Steensma, T., T’Sjoen, G., Bouman, M-J., & Heylens, G. (2018). Genderdysforie. In L. Gijs, L. Aerts, M. De Witte, P. Enzlin, J. Georgiadis, B. Kreukels & E. Meuleman (Red.), Leerboek seksuologie (pp. 387-405). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Testsa, R.J., Coolhart, D. & Petra, J. (2015): The Genderquest workbook: a guide for teens and young adults exploring their genderidentity. New Harbinger Publications.

T’Sjoen, G., Trotsenburg van, M. & Gijs, L. Transgenderzorg (Acco Uitgeverij Leuven / Den Haag, eerste druk 2013).

Van Beijsterveldt, C.E., Hudziak, J.J., & Boomsma, D.I. (2006). Genetic and environmental influences on cross-gender behavior and relation to behavior problems: a study of Dutch twins at ages 7 and 10 years. Archives of sexual behavior, 35(6), 647-658.

Terug naar boven

Diagnose genderincongruentie

DSM-5 criteria

De diagnose genderdysforie bij kinderen wordt volgens de DSM-5 (American Psychiatric Association, 2013) vastgesteld indien de volgende criteria aanwezig zijn:

A. Een duidelijke incongruentie tussen het ervaren/geuite gender en het toegewezen gender gedurende minstens zes maanden, wat blijkt uit minstens zes van de volgende kenmerken (waarvan één criterium A1 moet zijn):

  • Een sterk verlangen om van het andere gender te zijn, of volhouden tot het andere gender te behoren (of tot een alternatief gender dat afwijkt van het toegewezen gender).
  • Bij jongens (toegewezen gender) een sterke voorkeur voor crossdressing of het nabootsen van een meer vrouwelijke kledingstijl of bij meisjes (toegewezen gender) een sterke voorkeur voor het dragen van uitsluitend typische jongenskleding en een sterk verzet tegen het dragen van typische meisjeskleding.
  • Een sterke voorkeur voor rollen van het andere gender tijdens doen-als-spel of fantasiespel.
  • Een sterke voorkeur voor speelgoed, spelletjes of activiteiten die stereotypische door het andere gender worden gebruikt of uitgevoerd.
  • Een sterke voorkeur voor speelkameraadjes van het andere gender.
  • Bij jongens (toegewezen gender) een sterk afwijzen van typisch(e) jongensspeelgoed, -spelletjes en -activiteiten en een sterk vermijden van wilde spelletjes; of bij meisjes (toegewezen gender) een sterk afwijzen van typisch(e) meisjesspeelgoed, - spelletjes, -activiteiten.
  • Een sterke afkeer van de eigen lichamelijke geslachtskenmerken.
  • Een sterk verlangen om de primaire en/of secundaire geslachtskenmerken van het ervaren gender te hebben.

B. De aandoening gaat gepaard met klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of schoolse functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen.

Procedure

Bij de diagnostiek gaat men na in welke mate het kind voldoet aan de DSM-5 criteria voor genderdysforie (zie bovenstaande). De diagnosticus brengt daarnaast de algemene en de genderontwikkeling van het kind in kaart. Het doel is om een (totaal)beeld te krijgen van het cognitieve, sociale en emotionele functioneren van het kind in verschillende contexten (bijvoorbeeld thuis en op school). Eventuele factoren vanuit de algemene ontwikkeling of het algemene functioneren die invloed hebben (gehad) op de ontwikkeling van de genderdysforie worden meegenomen in het diagnostiekproces.

Tijdens de diagnostiekfase is het belangrijk om niet alleen het kind erbij te betrekken, maar ook ouders/opvoeders en het systeem rondom het kind. Door middel van gesprekken, vragenlijsten, psychologisch onderzoek en spelobservaties (vooral bij het jonge kind) wordt informatie verzameld. Er wordt doorgaans gestart met een intakegesprek met het kind en ouders/opvoeders, daarna volgen individuele gesprekken met het kind en ouders/opvoeders afzonderlijk van elkaar en wordt een psychologisch onderzoek verricht bij het kind. Vanwege de diversiteit van klachten waarmee kinderen en jongeren met genderdysforie worden aangemeld, wordt gebruik gemaakt van een diagnostische toolbox bestaande uit vragenlijsten die onder andere gericht zijn op de sociaal-emotionele ontwikkeling, persoonlijkheidsontwikkeling, cognitieve ontwikkeling als genderspecifieke vragenlijsten. Tot de genderspecifieke vragenlijsten behoren onder andere het genderinterview voor kinderen (Zucker, 1993), gender continuüm (Steensma, 2018), genderinterview voor ouders (Johnson, 2004), genderunicorn of de GIDYQ-A (Deogracias e.a., 2007). Deze genoemde vragenlijsten worden voornamelijk gebruikt bij het doen van onderzoek en niet alle vragenlijsten zijn vertaald naar het Nederlands, waardoor ze minder geschikt zijn voor klinisch gebruik. Ten slotte volgt in de kindertijd vaak een adviesgesprek met het kind en ouders/opvoeders waarin een mogelijk vervolg binnen een genderteam of in de GGZ wordt besproken of het contact wordt afgesloten.

Bij kinderen met genderincongruente gevoelens komen, in vergelijking met kinderen uit de algemene bevolking, meer psychologische problemen voor. Om die reden kan ervoor gekozen worden om een uitgebreider kinder-psychiatrisch onderzoek te doen naar bijkomende problemen. Hierbij kan ook gekeken worden of er mogelijk een verband bestaat tussen de genderincongruente gevoelens en bijkomende problematiek (Steensma e.a., 2018).

Terug naar boven

DSM-5 criteria

De diagnose genderdysforie bij adolescenten en volwassenen wordt volgens de DSM-5 (American Psychiatric Association, 2013) vastgesteld indien de volgende criteria aanwezig zijn:

A. Een duidelijke incongruentie tussen het ervaren/geuite gender en het toegewezen gender; gedurende minstens zes maanden, wat blijkt uit minstens twee van de volgende kenmerken:

  • Een duidelijke incongruentie tussen het ervaren/geuite gender versus de primaire en/of secundaire geslachtskenmerken.
  • Een sterk verlangen om de eigen primaire en/of secundaire geslachtskenmerken niet te hebben, vanwege de duidelijke incongruentie met de ervaring/expressie van het eigen gender.
  • Een sterk verlangen om de primaire en/of secundaire geslachtskenmerken van het andere gender te hebben.
  • Een sterk verlangen om van het andere gender te zijn (of van een gender dat afwijkt van het toegewezen gender).
  • Een sterk verlangen om als iemand van het andere gender te worden behandeld (of van een gender dat afwijkt van het toegewezen gender).
  • Een sterke overtuiging de kenmerkende gevoelens en reacties van het andere gender te ervaren (of van een gender dat afwijkt van het toegewezen gender).

B. De aandoening gaat gepaard met klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen.

Procedure

De diagnostiek bij adolescenten met genderincongruente gevoelens lijkt op de diagnostiek van volwassenen met genderincongruente gevoelens. Een verschil met de diagnostiek bij kinderen is dat bij de diagnostiek van adolescenten de inhoudelijke thema’s meer gericht zijn op de lichamelijke ontwikkeling en seksualiteit. De eerste fase in de diagnostiek richt zich op het vaststellen van de diagnose en breder functioneren van de jongere. Wanneer er sprake is van genderdysforie kan er daarna overwogen worden om met puberteit remmende behandeling te starten. Dit hoeft niet altijd de eerste stap te zijn, als er bijvoorbeeld andere problemen spelen of er onvoldoende sociale steun is zal hier vaak eerst zorg voor worden opgestart (Steensma e.a., 2018). Een groot verschil met diagnostiek bij kinderen is dat veel adolescenten een uitgesproken wens hebben tot een medische geslachtsbevestigende behandeling.

Terug naar boven

American Psychiatric Association. Diagnostic and statistical manual of mental disorders (DSM-5). Washington: APA; 2013

Deogracias, J. J., Johnson, L. L., Meyer-Bahlburg, H. F. L., Kessler, S. J., Schober, J. M., & Zucker, K. J. (2007). The Gender Identity-Gender Dysphoria Questionnaire for Adolescents and Adults. Journal of Sex Research, 44, 370–379.

Johnson, L.L., Bradley, S.J., Birkenfield-Adams, A.S., Kuksis, M.A.R., Maing, D.M., Mitchell, J.N., & Zucker, K.J. (2004). A parent-report gender identity questionnaire for children, 33(2), 105-116.

Steensma, T., T’Sjoen, G., Bouman, M-J., & Heylens, G. (2018). Genderdysforie. In L. Gijs, L. Aerts, M. De Witte, P. Enzlin, J. Georgiadis, B. Kreukels & E. Meuleman (Red.), Leerboek seksuologie (pp. 387-405). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Zucker, K.J., Bradley, S.J., Lowry, Sullivan, C.B., Kuksis, M., Birkenfeld-Adams, A., & Mitchell, J.N. (1993). A gender identity interview for children. Journal of Personality Assessment, 61(3), 443-456.

Terug naar boven

Behandeling en begeleiding genderincongruentie

De begeleiding van kinderen met genderincongruentie zal zich richten op het verminderen van het ongemak rondom de genderincongruente gevoelens, het bieden van hulp voor bijkomende problematiek en het verbeteren van het welzijn van het kind. Professionals zijn het erover eens dat er voorafgaand aan de puberteit geen medische behandeling wordt ingezet (Steensma e.a., 2018).

Ouders hebben vaak vragen over de opvoeding van hun kinderen met genderincongruente gevoelens. Zij hebben veel vragen over hoe zij het beste hiermee om kunnen gaan. Over de ontwikkeling van kinderen met genderincongruente gevoelens is niet met volle zekerheid te stellen dat zij zich ook op latere leeftijd zo zullen identificeren (en een medische behandeling wensen). De begeleiding van kinderen en ouders is er daardoor vooral op gericht hoe om te gaan met deze onzekerheid, hoe om te gaan met huidige wensen van bijvoorbeeld gender expressie (bijv. kledingkeuze, aanspreekvorm etc.). De begeleiding is er daarbij altijd op gericht dat het kind zich vrij kan exploreren, het zelfbeeld wordt verstevigd en dat daarbij nog geen ontwikkelingspaden worden afgesloten voor de toekomst. Het kind moet kunnen zijn wie het is in een vrije omgeving maar zonder dat hiermee keuzes voor de toekomst (je wordt man of vrouw en je krijgt een behandeling) worden vastgelegd. Als er ook bijkomende psychische klachten zijn, kan er aanvullende behandeling of begeleiding worden ingeschakeld in de vorm van bijvoorbeeld PMT of speltherapie in de eigen buurt. Ook de school kan een rol nemen in de begeleiding van het kind en de ouders. Ze kunnen hierbij ondersteund worden door genderteams of Transvisie.

Een vraag waar ouders verder mee kunnen komen is wanneer het juiste moment is voor een sociale transitie of geslachtrolwisseling. Conform bovenstaande is het advies om ontwikkelingspaden zoveel en zo lang mogelijk open te houden bij kinderen met genderincongruentie. Het ervaren van het begin van de puberteit lijkt een essentiële ervaring; daarna verdwijnen de genderincongruente gevoelens nog zelden.

Terug naar boven

Onderzoeken genderdiversiteit

  • Wilsbekwaamheid bij transgenderkinderen ten aanzien van medische interventies (Amsterdam UMC (AMC), LUMC)
  • Seksuele ontwikkeling van jongeren met genderdysforie (Amsterdam UMC (VUmc))
  • Genderdysforie en autisme (Amsterdam UMC (VUmc))
  • Puberteitsremmers bij jongeren met genderdysforie (Curium-LUMC / Amsterdam UMC (VUmc))
  • Gender Dysphoria in Adolescents: Mental Health and Treatment Evaluation (Vrije Universiteit Amsterdam, 2010)  
Terug naar boven

Expertgroep genderdiversiteit

De tekst over genderdiversiteit is in 2020 tot stand gekomen met dank aan de volgende expertleden:

  • Alex Kolman, kinder- en jeugdpsychiater, Transvisie Zorg
  • Annelou de Vries, kinder- en jeugdpsychiater, Kennis en Zorgcentrum voor Genderdysforie, Amsterdam UMC, locatie VUmc
  • Bouko Bakker, senior adviseur seksuele en genderdiversiteit, Rutgers
  • Frouktje Zuiderveld, GZ-psycholoog, Genderpoli Jonx
  • Joep Roeffen, klinisch psycholoog/psychotherapeut genderteam Zuid-Nederland, Mutsaersstichting Venlo/ psychologenpraktijk Oog
  • Miranda Fredriks, kinder- en jeugdpsychiater, AMC
  • Nienke Vullink, psychiater, AMC
  • Roy van Vlerken, kinder- en jeugdpsychiater, Kennis en Zorgcentrum voor Genderdysforie, Amsterdam UMC, locatie VUmc
  • Thomas D. Steensma, GZ-psycholoog, Kennis en Zorgcentrum voor Genderdysforie, Amsterdam UMC, locatie VUmc
  • Thomas Wormgoor, stafmedewerker transgenderzorg, Transvisie Zorg
Terug naar boven

Overzicht transgenderzorg in Nederland

Overzicht van aanbieders van transgenderzorg om transgender personen en inkopers van zorg inzicht te geven.

Overzicht bekijken

Documentaire: Genderpoli They and them

In deze VPRO-documentaire zijn cliënten en behandelaars van een genderpoli te zien, en hun kijk op dilemma’s rondom genderzorg.

Bekijk de documentaire

Artikel: Uitdagingen in de zorg voor kinderen en jongeren met genderdiversiteit

Het aantal aanmeldingen bij gespecialiseerde jeuggenderteams is de afgelopen jaren enorm gegroeid. Wat is de meest passende zorg voor deze kinderen en jongeren?

Lees het artikel

Boek: "Moet ik dan een jurk aan?"

Anna Mijnder schreef korte, waargebeurde, luchtig geschreven verhalen over de ervaringen met haar oudste zoon, die geboren werd als meisje.