DSM-5 criteria De diagnose genderdysforie bij kinderen wordt volgens de DSM-5 (American Psychiatric Association, 2013) vastgesteld indien de volgende criteria aanwezig zijn: A. Een duidelijke incongruentie tussen het ervaren/geuite gender en het toegewezen gender gedurende minstens zes maanden, wat blijkt uit minstens zes van de volgende kenmerken (waarvan één criterium A1 moet zijn): Een sterk verlangen om van het andere gender te zijn, of volhouden tot het andere gender te behoren (of tot een alternatief gender dat afwijkt van het toegewezen gender). Bij jongens (toegewezen gender) een sterke voorkeur voor crossdressing of het nabootsen van een meer vrouwelijke kledingstijl of bij meisjes (toegewezen gender) een sterke voorkeur voor het dragen van uitsluitend typische jongenskleding en een sterk verzet tegen het dragen van typische meisjeskleding. Een sterke voorkeur voor rollen van het andere gender tijdens doen-als-spel of fantasiespel. Een sterke voorkeur voor speelgoed, spelletjes of activiteiten die stereotypische door het andere gender worden gebruikt of uitgevoerd. Een sterke voorkeur voor speelkameraadjes van het andere gender. Bij jongens (toegewezen gender) een sterk afwijzen van typisch(e) jongensspeelgoed, -spelletjes en -activiteiten en een sterk vermijden van wilde spelletjes; of bij meisjes (toegewezen gender) een sterk afwijzen van typisch(e) meisjesspeelgoed, – spelletjes, -activiteiten. Een sterke afkeer van de eigen lichamelijke geslachtskenmerken. Een sterk verlangen om de primaire en/of secundaire geslachtskenmerken van het ervaren gender te hebben. B. De aandoening gaat gepaard met klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of schoolse functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen. Procedure Bij de diagnostiek gaat men na in welke mate het kind voldoet aan de DSM-5 criteria voor genderdysforie (zie bovenstaande). De diagnosticus brengt daarnaast de algemene en de genderontwikkeling van het kind in kaart. Het doel is om een (totaal)beeld te krijgen van het cognitieve, sociale en emotionele functioneren van het kind in verschillende contexten (bijvoorbeeld thuis en op school). Eventuele factoren vanuit de algemene ontwikkeling of het algemene functioneren die invloed hebben (gehad) op de ontwikkeling van de genderdysforie worden meegenomen in het diagnostiekproces. Tijdens de diagnostiekfase is het belangrijk om niet alleen het kind erbij te betrekken, maar ook ouders/opvoeders en het systeem rondom het kind. Door middel van gesprekken, vragenlijsten, psychologisch onderzoek en spelobservaties (vooral bij het jonge kind) wordt informatie verzameld. Er wordt doorgaans gestart met een intakegesprek met het kind en ouders/opvoeders, daarna volgen individuele gesprekken met het kind en ouders/opvoeders afzonderlijk van elkaar en wordt een psychologisch onderzoek verricht bij het kind. Vanwege de diversiteit van klachten waarmee kinderen en jongeren met genderdysforie worden aangemeld, wordt gebruik gemaakt van een diagnostische toolbox bestaande uit vragenlijsten die onder andere gericht zijn op de sociaal-emotionele ontwikkeling, persoonlijkheidsontwikkeling, cognitieve ontwikkeling als genderspecifieke vragenlijsten. Tot de genderspecifieke vragenlijsten behoren onder andere het genderinterview voor kinderen (Zucker, 1993), gender continuüm (Steensma, 2018), genderinterview voor ouders (Johnson, 2004), genderunicorn of de GIDYQ-A (Deogracias e.a., 2007). Deze genoemde vragenlijsten worden voornamelijk gebruikt bij het doen van onderzoek en niet alle vragenlijsten zijn vertaald naar het Nederlands, waardoor ze minder geschikt zijn voor klinisch gebruik. Ten slotte volgt in de kindertijd vaak een adviesgesprek met het kind en ouders/opvoeders waarin een mogelijk vervolg binnen een genderteam of in de GGZ wordt besproken of het contact wordt afgesloten. Bij kinderen met genderincongruente gevoelens komen, in vergelijking met kinderen uit de algemene bevolking, meer psychologische problemen voor. Om die reden kan ervoor gekozen worden om een uitgebreider kinder-psychiatrisch onderzoek te doen naar bijkomende problemen. Hierbij kan ook gekeken worden of er mogelijk een verband bestaat tussen de genderincongruente gevoelens en bijkomende problematiek (Steensma e.a., 2018). TagsDossier