Betrouwbare kennis over psychische problemen bij kinderen en jongeren

Zoeken
Generic filters
Exact matches only

Comorbiditeit

Psychiatrische comorbiditeit bij problematisch middelengebruik is eerder regel dan uitzondering. Bij zoveel comorbiditeit is de vraag wat nog de betekenis van dit begrip is. Steeds meer clinici en onderzoekers pleiten er daarom voor om meer in drie symptoomclusters te denken: internaliserende stoornissen, externaliserende stoornissen en stoornissen in het denken/psychotisch spectrum (Kotov e.a., 2017). Onderzoek vindt ook tussen deze drie clusters nog veel overlap. De meest verstrekkende consequentie van deze overlap is dat het bestaan van één algemene onderliggende psychopathologiefactor, ‘p-factor’, de samenhang tussen stoornissen en clusters van stoornissen wellicht het best verklaart. Hoewel niet zeker is waar deze p-factor precies voor staat, zou het bestaan van hiervan een goede verklaring bieden dat uiteenlopende psychische stoornissen vaak dezelfde risicofactoren delen, veel overlap in fenotype vertonen en vaak gunstig reageren op dezelfde type behandeling. Mogelijke verklaringen voor de p-factor zijn neuroticisme; ernst van de psychopathologie; gebrekkige zelfregulatievaardigheden; andere verklaringen (Caspi & Moffitt, 2018).

In afwachting van meer duidelijkheid hierover, vind je specifieke aandachtspunten rondom problematisch middelengebruik en de volgende onderwerpen:

ADHD is een risicofactor voor middelenafhankelijkheid (Dekkers, 2020). Volwassenen die al vanaf hun kindertijd ADHD hebben, ontwikkelen twee keer zo vaak een verslaving als vergelijkbare personen uit de algemene bevolking. Middelengebruik kan de symptomen van ADHD versterken of juist onderdrukken (Hulshoff et al., 2009). De relatie tussen ADHD en middelenproblematiek kan rechtstreeks zijn, of te maken hebben met de bij ADHD behorende gedragsproblemen. Bij mensen met ADHD in combinatie met problematisch middelengebruik is namelijk vaak sprake van comorbiditeit met gedragsstoornissen, die ook een sterke voorspeller zijn voor problematisch middelengebruik (Schubiner e.a, 2000). Pardini en collega’s (2007) vonden na controle voor overige psychopathologie geen relatie meer tussen ADHD en problematisch middelengebruik. Ook Lynskey en Hall (2001) stellen dat we de relatie tussen ADHD en problematisch middelengebruik statistisch kunnen verklaren door de relatie tussen ADHD en gedragsstoornissen.

Er is een correlatie tussen depressie met alcoholmisbruik en –afhankelijkheid en cannabisafhankelijkheid. Er is een positieve statistische relatie tussen depressie, suïcidepogingen en middelengebruik (EMCDDA, 2010). Jongeren die onder invloed van middelen zijn, hebben een verhoogd risico op een suïcidepoging (Griswold e.a., 2008). Castellanos & Conrod (2006) noemen in hun onderzoek persoonlijkheidsrisicofactoren voor alcoholmisbruik, waaronder het gevoel van hopeloosheid en negatief denken. Depressie komt ook vaak voor in combinatie met angststoornissen, wat een risicofactor voor middelenproblematiek vormt (Snoek e.a., 2010a).

Een posttraumatische stressstoornis is een angststoornis die meer voorkomt bij middelenafhankelijke vrouwen dan middelenafhankelijke mannen (Snoek e.a., 2010a). De vraag is of het bij mannen voldoende is onderzocht. Hulpverleners signaleren in de praktijk namelijk ook bij mannen veel en ernstige traumatisering. Onderzoek (van der Waerden, 2017) wijst uit dat ruim 25% van mensen met een alcohol- of drugsverslaving ook kampt met PTSS. Veel behandelaren weten dit niet, en zijn veelal geneigd zich enkel op de verslaving te richten. Het is dan ook belangrijk om PTSS mee te nemen bij screening.

Traumatische ervaringen en een posttraumatische stressstoornis (PTSS) vormen een risicofactor voor problematisch middelengebruik. Jongeren die als kind ernstige traumatische ervaringen hebben gehad, hebben twee- tot viermaal meer kans om in hun adolescentie een verslaving te ontwikkelen (Nauta-Jansen & Hendriks, 2006). Vaughn en collega’s (2007) deden onderzoek onder jongeren in pleegzorg en vonden ook hier een hoge correlatie tussen middelenmisbruik en -afhankelijkheid en PTSS. PTSS bij jongeren kan ontstaan door (vroeg)seksueel misbruik, mishandeling en verwaarlozing (Bergen et al, 2004; Evren et al., 2006). Zowel jongens als meisjes die op jonge leeftijd seksueel zijn misbruikt, hebben vier keer zoveel kans op problematisch middelengebruik in vergelijking met niet-misbruikte leeftijdsgenoten (Bergen et al., 2004). Morojele & Brook (2006) vonden ook een relatie de andere kant op: adolescenten die diverse middelen gebruiken, hebben een verhoogde kans om slachtoffer te worden van geweld.

Een middel als speed (amfetamine) wordt soms gebruikt om af te vallen. Hierdoor kan het voorkomen dat jongeren met eetstoornissen (anorexia, boulimia, eetbuien) ook een stoornis in het gebruik van een middel hebben (Hulshoff e.a., 2009).

Er is een correlatie tussen middelengebruik, vooral cannabisgebruik, en vroege vormen van schizofrenie (EMCDDA, 2007). Ook uit Nederlands onderzoek blijkt dit verband: jongeren die voor hun zestiende jaar begonnen met cannabis, hadden een veel groter risico op psychose dan mensen die op latere leeftijd voor het eerst gebruikten (Henquet, 2006; Ferdinand et al., 2005; Zorgstandaard Psychose, 2017; EBRO Module Vroege Psychose, 2017).

Hoewel het middelengebruik bij jongeren met een licht verstandelijke beperking ongeveer gelijk is aan het middelengebruik onder jongeren in de algemene bevolking, zijn jongeren met een licht verstandelijke beperking wel extra kwetsbaar (Bransen, 2008). Jongeren met een licht verstandelijke beperking hebben vaak een gebrekkige kennis van middelen als alcohol en drugs en missen bovendien over het algemeen de cognitieve vaardigheden om de basisrisico’s van het gebruik van deze middelen in te zien. Hierdoor zijn de negatieve gevolgen van alcohol- en drugsgebruik onder deze groep groot. Het is bovendien een groep die over het algemeen moeite heeft met het opbouwen van relaties met leeftijdsgenoten (Bransen, 2008). Alcohol en drugs kunnen dan al snel aangewend worden uit een verlangen naar sociale acceptatie, om sociale remmingen te doorbreken of om te compenseren voor gevoelens van isolatie en eenzaamheid. Voor meer informatie hierover bekijk de handreiking middelengebruik en verslaving bij mensen met een LVB.