Middelengebruik Jongeren en jongvolwassen gebruiken tijdens de midden adolescentie (14 -17 jaar), late adolescentie (18 – 22 jaar) en jongvolwassenheid (22 – 30 jaar) de meeste middelen. Vanaf de vroege volwassenheid neemt dit af door toenemende verantwoordelijkheden in het leven (Littlefield, Sher & Wood, 2010). Qua prevalentie zijn de meestgebruikte middelen onder jongeren alcohol, tabak, cannabis en sinds kort ook nicotinezakjes, snus en lachgas. Nicotinezakjes en snus zijn een alternatieve manier van roken, waarbij zij een zakje tussen lip en tandvlees plaatsen. Vaak heeft het een lekker smaakje en daardoor is het populair onder jongeren, maar exacte prevalentiecijfers zijn op dit moment nog niet bekend. In de afgelopen jaren is het gebruik van lachgas sterk toegenomen. Jongeren en jongvolwassen gebruiken lachgas recreatief om de milde roes en psychedelische effecten, maar brengt veel risico’s voor de gezondheid met zich mee (van Goor, 2020). Naast lachgas is ook de populariteit van designer drugs de afgelopen jaren toegenomen. Veel van deze designer drugs zijn een combinatie van amfetamine en cocaïne en daarmee zeer verslavend. Onderzoekers schatten de prevalentie onder jongeren op ca. 8,9%. Daarna volgen ecstasy, amfetamine en cocaïne. Slechts weinig jongeren gebruiken middelen als GHB, crack en heroïne slechts weinig jongeren (de Jonge et al., 2021). Meer algemene informatie over deze middelen is te vinden op drugsinfo.nl. In welke mate problematisch middelengebruik tot ver in de volwassenheid doorgaat bij jongeren die hulp vragen bij de jeugdverslavingszorg, is nog grotendeels onbekend. Om hier meer zicht op te krijgen, voert de Youth in Transition-studie momenteel een prospectieve cohortstudie uit onder Nederlandse jongeren in de jeugdverslavingszorg. Het onderzoek kijkt naar het langetermijnbeloop van verslaving in de transitie van de adolescentie naar de jongvolwassenheid (Moska, 2019). Middelengebruik onder middelbare scholieren Het HBSC (Health Behaviour in School-aged Children) is een breed, internationaal onderzoek naar de gezondheid en het welzijn van scholieren. In Nederland werken HBSC-Nederland, het Trimbos-instituut, de Universiteit Utrecht en het Sociaal en Cultureel Planbureau samen om dit onderzoek elke vier jaar uit te voeren onder scholieren. Het laatste onderzoek dateert uit 2022. De belangrijkste conclusies uit dit onderzoek zijn: Het roken van tabak onder jongeren in het voortgezet onderwijs is sinds 2019 niet afgenomen. Over een langere termijn is het roken van tabak wel sterk afgenomen. Het alcoholgebruik is sinds 2015 nauwelijks veranderd. Het percentage drinkende jongeren dat binge-drinkt is In de periode 2003-2021 toegenomen Het gebruik van cannabis is in de periode 2015-2021 niet veranderd. Het percentage jongeren in het voortgezet onderwijs dat ooit XTC heeft gebruikt schommelt in de periode 2015-2021 rond de 2 procent. Het gebruik van lachgas is sterk afgenomen. Tussen meisjes en jongens zijn er geen verschillen in het roken van tabak, het gebruik van de e-sigaret, het nuttigen van alcohol en in het gebruik van cannabis, XTC of lachgas. In het voortgezet onderwijs rapporteert 13 procent van de leerlingen intensief gamen (24 of meer uren per week gamen), terwijl problematisch gamen (gebaseerd op kenmerken van verslaving) bij 3 procent voorkomt. In het voortgezet onderwijs nam problematisch gamen tussen 2017 en 2021 alleen toe bij meisjes. Problematisch gamen komt wel veel vaker voor bij jongens dan bij meisjes. Voor meer informatie, lees de publicatie: HBSC 2021 gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland Bij jongeren in de verslavingszorg De Stichting Informatievoorziening Verslavingszorg (IVZ) heeft geïnventariseerd of de jongeren die zich aanmelden bij de verslavingszorg ooit een behandeling hebben gehad voor psychische problematiek. Dit blijkt te gelden voor 29% van de jongeren tot en met 18 jaar, en bij 19-24-jarigen om 25% (IVZ, 2010; ROM Rapportage Brijder, 2019). Recenter onderzoek door Moska en collega’s (2019) laat zien dat bij 80% van de jongeren die in behandeling was voor verslavingsproblemen er sprake was van een of meerdere psychische stoornissen. Uit een internationale systematische review blijkt dat bij gemiddeld 74% van de jongeren die in behandeling zijn voor een stoornis in het middelengebruik, sprake is van comorbiditeit met psychische stoornissen. Bij 22% is sprake van ADHD, bij 64% van een normoverschrijdende gedragsstoornis, bij 26% van een stemmingsstoornis (depressie of biploaire stoornis), bij 7% van een angststoornis en bij 11% van een posttraumatische stressstoornis (Couwenbergh et al., 2006). Hoeveel procent van de jongeren die problematisch middelen gebruikt en tegelijkertijd (kenmerken van) ASS heeft, is niet bekend (Snoek e.a., 2010a). Experts geven aan deze groepen in de klinische praktijk wel vaak te zien. Bij jongeren in JeugdzorgPlus-instellingen Het EXPLORE-onderzoek naar de preventie en gebruik van alcohol, tabak, cannabis en andere middelen in de residentiële jeugdzorg uitgevoerd in 2019 en 2020. Daaruit kwam naar voren dat 81% van de rokers weleens in de instelling roken. 27% van de jongeren drinkt alcohol en 47% rookt cannabis in de instelling. 15% van de jongeren die lachgas gebruikt (N=39) gebruikt dit ook in de instelling. Het onderzoek kon geen goede inschatting maken over cocaïne- en amfetaminegebruik in de instelling (Mohler, 2021). De prevalentie van middelengebruik onder deze groep is bij instroom 40 tot 50%, blijkt uit onderzoek in 2016 onder vier JeugdzorgPlus-instellingen. Bij uitstroom ligt het registreerde middelengebruik lager, tussen 28 en 40%. Cannabis is hier verreweg het meestgebruikte middel (Hammink et al., 2016). Bij jongeren in justitiële jeugdinrichtingen Uit onderzoek van Kepper en collega’s (2009 en 2011) blijkt dat middelengebruik onder jongeren die in JJI’s verblijven veel vaker voorkomt dan onder jongeren die in andere settingen wonen. In de JJI’s (voorafgaand aan verblijf) rookt het merendeel van deze jongeren dagelijks (75.8 respectievelijk 65.5%). De prevalentie van problematisch alcoholgebruik onder jongeren in de JJI’s was 50.9%. Ook het percentage jongeren dat ooit in het leven cannabis had gebruikt (lifetime-prevalentie) was veel hoger onder jongeren in JJI’s (voorafgaand aan verblijf) (80.3%). De lifetime-prevalentie van harddrugs van jongeren in JJI’s was 22.1%) (Kepper e.a., 2009; 2011). Ook tijdens het verblijf in de JJI’s zegt nog 33% van de jongens alcohol te gebruiken, 65% cannabis te gebruiken en 6% harddrugs te gebruiken (Kepper e.a., 2009). Naast dit hoge middelengebruik komen bij deze jongeren ook vaker dan in de algemene populatie internaliserende en externaliserende problemen voor, vertonen zij meer delinquent gedrag en hebben zij vaker een diagnose zoals ADHD, PTSS en depressie (Nijhof et al, 2011). Meer informatie over de forensische kinder- en jeugdpsychiatrie Bij jongeren met een LVB Uit een verkennend onderzoek naar middelengebruik onder jongeren van 12-25 jaar met een licht verstandelijke beperking (IQ 50-85), die contact hebben met een hulp- of onderwijssetting gericht op jongeren met een licht verstandelijke beperking (N = 760), blijkt dat 7% aangeeft regelmatig alcohol te gebruiken en 60% af en toe (samen 67%). Als jongeren doordeweeks alcohol drinken, geeft 29% van de jongeren aan op weekdagen vijf consumpties of meer te drinken (binge-drinken). Als jongeren in het weekend alcohol drinken, dan geeft 65% aan vijf consumpties of meer te drinken (Bransen e.a., 2008). Van deze 760 jongeren geeft 8% aan regelmatig drugs te gebruiken, 13% af en toe en 13% ‘eens maar nooit meer/heel zelden’ (samen 34%). De meest populaire drug is hasj/wiet: 97% van de jongeren die drugs gebruik(t)en, gebruikt(e) hasj of wiet. 18% gebruikt XTC, 14% gebruikt cocaïne, 12% paddo’s en 11% amfetamine/speed. Gemiddeld gebruiken jongeren die hasj/wiet roken, drie joints op een dag. Jongeren die cocaïne en XTC gebruiken, doen dat gemiddeld 1,5 keer op een gebruiksdag. Van de jongeren die doordeweeks drugs gebruiken (n = 104), geeft 16% aan op weekdagen zes joints of meer hasj of wiet te roken. Van de jongeren die in het weekend drugs gebruiken (n = 149), geeft 17% aan zes joints of meer hasj of wiet te roken. Voor XTC en cocaïne geldt dat 3,4% van de jongeren aangeeft in het weekend deze drug zes keer of vaker te gebruiken en 1,9% doordeweeks zes keer of vaker (Bransen et al., 2008). Het is niet geheel duidelijk of de jongeren met een licht verstandelijke beperking de vragenlijsten betrouwbaar hebben ingevuld. Nog een aantal Nederlandse studies laten zien dat 75% van de jongeren met een LVB af en toe tot regelmatig alcohol drinkt en 20% af en toe tot regelmatig harddrugs of softdrugs gebruikt (Bransen et al., 2009; Poelen et al., 2015; Steenhuis & Van der Poel, 2009). Uit het onderzoek van Poelen en collega’s uit 2015 is ook gebleken dat bij 20% van de jongeren met een LVB het middelengebruik problematisch was. Uit meer recent onderzoek (Schijven et al., 2020) is gebleken dat jongeren met of zonder LVB niet significant verschillen in startleeftijd als het gaat om middelengebruik. Wel bleek dat de gevolgen van middelengebruik, zoals problematiek in het functioneren op school, meer impact hebben op jongeren met een LVB dan jongeren zonder een LVB (Didden et al., 2020; van Duijvenbode et al., 2015). Uit onderzoek van Van der Nagel en collega’s (2017) is naar voren gekomen dat ook onder jongeren met een LVB vaak comorbiditeit met psychiatrische problematiek voorkomt. Prevalentie gameverslaving Stichting IVZ bracht in 2016 naar buiten dat voornamelijk autochtone mannen van onder de 25 jaar zich in 2015 bij de verslavingszorg melden met een gameverslaving. Bij de meerderheid is sprake van een enkelvoudige verslaving (Wisselink et al., 2016). Van de jongeren voldoet ongeveer 4% aan de definitie van problematisch gamen, dat de milde vorm van een gamestoornis is (Trimbos-instituut, 2022). TagsDossier