De middelen voor de behandeling van PTSS bij kinderen waarnaar onderzoek is gedaan, behoren tot de adrenerge, serotonerge, adrenerge/serotonerge, respectievelijk anticonvulsieve middelen. Adrenerge middelen De catecholamines noradrenaline, adrenaline en dopamine zijn onder andere betrokken bij de activering van het sympathisch zenuwstelsel. Van adrenerge stoffen zoals de a-2 agonisten clonidine en guanfacine en de b antagonist propanolol kan daarom verwacht worden dat zij sympathische activiteit verlagen, en daarmee PTSS symptomen als verhoogde prikkelbaarheid en opwinding doen afnemen (Donnelly, 2003). Open onderzoeken geven hiervoor aanwijzingen (Famularo e.a., 1988; Harmon & Riggs, 1996; Horrigan, 1996; Perry, 1994). Bij één gevalsbeschrijving werd ook een afname van nachtmerries gezien (Horrigan, 1996). De a-2 agonist clonidine geeft als bijwerking sedatie en een verlaging van de bloeddruk (Harmon & Riggs, 1996), terwijl bij toediening via de huid in pleistervorm (‘transdermaal’) soms huiduitslag optreedt (Harmon & Riggs, 1996). Serotonerge middelen Serotonine is betrokken bij uiteenlopende functies, waaronder de regulering van stemming, angst, agressie en geassocieerd met het optreden van dwanggedachten en dwanghandelingen. Om die reden zouden serotonine heropname remmers (SSRI) een rol kunnen spelen bij de behandeling van PTSS-symptomen als agressie, obsessieve/intrusieve gedachten en suïcidaliteit (Donnelly, 2003). Bij volwassenen nemen SSRI een belangrijke plaats in bij de behandeling van PTSS. Bij kinderen is hun werking nog opvallend weinig onderzocht. Nefazadone bleek in een open onderzoek verbetering te geven van de verhoogde prikkelbaarheid, agressie en inslaapproblemen (Domon & Andersen, 2000), terwijl in een eveneens open onderzoek citalopram op alle PTSS symptoomclusters effect had (Seedat e.a., 2002). Beide middelen gaven bij sommige kinderen de van SSRI bekende gastrointestinale bijwerkingen (misselijkheid, overgeven) en daarnaast slaperigheid. Nefazodone wordt niet meer voorgeschreven in verband met het risico op ernstige leverintoxicatie (Schwetz, 2002). Sertraline werd onderzocht in een klein dubbelblind gerandomiseerd onderzoek in combinatie met een psychologische behandeling (trauma gerichte cognitieve gedragstherapie; TG-CGT), waarbij de andere conditie bestond uit TG-CGT met placebo (Cohen, Mannarino, Perel & Staron, 2007). Aan elke conditie werd deelgenomen door 12 meisjes (leeftijd 10-17 jaar) met posttraumatische symptomen na meegemaakt seksueel misbruik. De geboden combinatiebehandeling duurde twaalf weken. De jongeren in beide condities verbeterden aanzienlijk. De toevoeging van sertraline aan de TF-CGT had nauwelijks meerwaarde, waarbij de kanttekening moet worden gemaakt dat door de relatief kleine onderzoeksgroep eventuele subtiele verschillen niet zouden kunnen worden aangetoond (Cohen e.a., 2007). Bij de 12 meisjes die sertraline gebruikten, werden geen bijwerkingen vastgesteld. Serotonerge/adrenerge middelen Het tot op heden enige andere dubbelblind gerandomiseerde onderzoek naar de werking van psychofarmaca bij getraumatiseerde kinderen betrof het tricyclische antidepressieve middel (TCA) imipramine (Robert e.a., 1999). Overigens werd hierbij niet het effect op PTSS, maar op de Acute Stress-stoornis (ASS) onderzocht, en wel bij 25 kinderen, in leeftijd variërend van 2 tot 19 jaar, die een weeklang imipramine, of het klassieke slaapmiddel chloralhydraat ontvingen. Hierbij bleek imipramine effectiever voor de behandeling van PTSS-klachten dan chloralhydraat met responspercentages van respectievelijk 83% en 38%. De verbetering betrof vooral symptomen van herbeleving en van verhoogde prikkelbaarheid. Anti-convulsieve middelen Van deze middelen, die worden gebruikt bij de behandeling van epilepsie, wordt verwacht dat zij de veronderstelde prikkeling van het limbisch systeem (‘kindling’) door de blootstelling aan trauma kunnen tegengaan (Donnelly, 2003). Bij 28 seksueel misbruikte kinderen werd in open onderzoek het effect van carbamazepine getoetst. Bij 22 verbeterden alle PTSS-symptomen, maar bij zes bleven misbruikgerelateerde nachtmerries bestaan (Looff e.a., 1995). Een beperking van dit onderzoek is dat de helft van de kinderen in verband met co-morbide stoornissen (bijvoorbeeld ADHD en depressie) ook andere medicijnen gebruikte, zoals methylfenidaat, clonidine, SSRI of TCA. TagsAdrenerge middelen Antidepressiva Behandeling Stemmingsstabilisatoren