Betrouwbare kennis over psychische problemen bij kinderen en jongeren

Zoeken
Generic filters
Exact matches only

Procedure

Screening

Telefonische screening, bijvoorbeeld de Kindertelefoon, toetst het vermoeden van het bestaan (en eventueel de ernst) van een eetstoornis. De hulpverlener aan de telefoon kan hiertoe de SCOFF (Morgan e.a., 1999) of de ESP (Cotton e.a., 2003) afnemen. Dit zijn korte vragenlijsten. Wanneer twee of meer vragen positief worden beantwoord, is de kans dat er sprake is van een eetstoornis zeer groot. De Kindertelefoon heeft hiervoor ook een chatfunctie beschikbaar.

SCOFF screeningsinstrument (Morgan e.a., 1999)

  • S: Geef je wel eens over (Sick), vanwege een te vol gevoel bij het eten?
  • C: Is er Controleverlies over hoeveel je eet?
  • O: Meer dan 6 kg (One Stone) afgevallen in 3 maanden?
  • F: Vind je jezelf dik (Fat) terwijl anderen je juist dun vinden?
  • F: Overheerst voedsel en eten (Food) je leven?

ESP, Eating disorder Screen for Primary care (Cotton e.a., 2003).

  • Ben je tevreden over je eetgewoonten?
  • Eet je ooit wel eens in het geheim?
  • Heeft je gewicht invloed op hoe je je voelt?
  • Heb je nu last van een eetstoornis, of heb je dat in het verleden ooit gehad?

Diagnostiek

Ontwikkelingsanamnese en anamnese van kind en gezin

In de ontwikkelingsanamnese wordt onderzocht welke eventueel belangrijke gebeurtenissen hebben plaatsgevonden in de ontwikkeling van het kind. Ook wordt onderzocht of er aanwijzingen zijn voor ontwikkelingsproblematiek. In de speciële (en hetero-) anamnese wordt bij jongeren en ouders specifiek gekeken naar het ontstaan en de omvang van de eetstoornis. De gezinsanamnese is een onderzoek naar achtergronden van ouders en gezin en hierin wordt het pedagogisch klimaat ingeschat.

Onderzoek van het kind

Interview

Om het eetgedrag te meten worden het Ch-EDE/EDE interview of de EDE-Q (Eating Disorder Examination, Fairburn & Cooper, 1993; Nederlandse vertaling: Jansen, 2000) en de EDI-II (Eating Disorder Inventory-II, Garner, 1991; Nederlandse versie: Van Strien, 2002) aangeraden. De EDE is een semigestructureerd interview dat de specifieke eetstoornis uitgebreid in kaart brengt. Voor kinderen zijn de Ch-EDE (Bryant-Waugh e.a., 1996; Nederlandse versie Decaluwé & Braet, 1999) en de ChEDE-Q (Nederlandse versie Decaluwé, 1999b) instrumenten om het eetgedrag in kaart te brengen. De EDI-II is een internationaal veel gebruikte vragenlijst waarmee psychologische en gedragskenmerken gemeten worden waarvan men aanneemt dat ze samenhangen met anorexia nervosa en/of boulimia nervosa en eetbuistoornis.

Voor het vaststellen van boulimia nervosa is afname van de Ch-EDE eerste keus. Bij gebruik van de EDE-Q is bij klachten van boulimia nervosa noodzakelijk de eetbuien specifiek na te vragen.

Wanneer het gewenst is om ook de rapportage te hebben van lichaamsbeleving kan de LAV (Lichaamsattitude vragenlijst, Probst, Van Coppenolle & Vandereycken, 1998) worden gebruikt. De LAV is een zelfrapportage vragenlijst die tot doel heeft bij vrouwen de subjectieve lichaamsbeleving en lichaamsattitude te meten. De LAV is een goed gevalideerde en betrouwbare vragenlijst waarmee veel onderzoek is verricht. De LAV is onderzocht bij kinderen vanaf 16 jaar.

Somatisch onderzoek

Het somatisch onderzoek wordt verricht om de ernst van de ondervoeding of overgewicht en van de complicaties in te kunnen schatten en andere onderliggende somatische problematiek uit te sluiten. Dit wordt gedaan aan de hand van anamnese, lichamelijk onderzoek en aanvullende diagnostiek. Daarnaast is het van belang de individuele groeicurve te beoordelen. Ook dient het streefgewicht (marge waarbinnen het gezonde gewicht valt) bepaald te worden. Bij jongeren met een eetbuistoornis en obesitas, die nog in de groei zijn is niet het advies een streefgewicht vast te stellen, maar het gewicht te handhaven. Op die manier zal de jongere ten gevolge van de lengtegroei uiteindelijk binnen de gezonde marge qua lichaamsgewicht vallen. Het is te adviseren als onderdeel van het somatisch onderzoek oriënterend bloedonderzoek en een ECG te verrichten. Boulimia Nervosa gaat soms met medische klachten gepaard als gevolg van de eetbuien en purgeergedrag (zoals braken, laxeren, etc). De meeste klachten verdwijnen weer zodra het eetgedrag is hersteld. Tanderosie als gevolg van veelvuldig braken is onomkeerbaar. Sommige klachten zijn levensgevaarlijk en verdienen aandacht. Het is aan te raden electrolytenspiegels via bloedonderzoek te laten controleren en een algemeen lichamelijk onderzoek te laten doen; met name bij jongeren die vaak purgeren.

Aan de hand van uitgebreid diëtistisch onderzoek kan inzicht worden verkregen in de ernst van de eetstoornis, de voedingstoestand, het eetpatroon, de volwaardigheid van de voeding en het eetgedrag, waarna de diëtistische diagnose gesteld kan worden (Van de Berg, 2009). Onder voedingsmanagement vindt u meer informatie.

Wanneer de ernst van de eetstoornis dusdanig is dat acute opname noodzakelijk is, wordt afhankelijk van de conditie van de patiënt de diagnostiek in een later stadium voortgezet. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een kaliumtekort waardoor de somatische ernst toeneemt. Ook kan het voorkomen dat iemand met een ‘lichte vorm van eetstoornis’ toch een ernstige eetstoornis heeft op het moment dat de persoon suïcidaal is.

Op indicatie kan aanvullend intelligentieonderzoek (of verder (neuro)psychologisch onderzoek) plaatsvinden.

Differentiaaldiagnose en comorbiditeit

Het onderscheiden van een eetstoornis van een comorbide stoornis kan erg lastig zijn. Slecht eten, vermageren, te veel eten of eten weigeren kunnen ook symptomen zijn van somatische en psychiatrische aandoeningen (Trimbos, 2006b). Diagnostiek moet daarom de ‘eetgestoorde cognities’ helder in beeld krijgen zodat andere somatische oorzaken of andere psychiatrische oorzaken kunnen worden uitgesloten (Trimbos, 2006b).

Doordat het onderscheiden van een eetstoornis van een comorbide stoornis zo lastig kan zijn, is comorbiditeit vaak pas definitief vast te stellen als de eetstoornis op zijn retour is en/of als het gewicht min of meer hersteld is. Diagnostiek moet dus voortgezet worden tijdens de behandeling en is pas compleet na herstel.

Adviesgesprek

Het adviesgesprek dient ter informatie en motivatie van jongere en ouders. Deze doelen gaan hand in hand. Zo dient vanuit deskundigheid uitgelegd te worden waardoor motivatie en hulpvraag van jongere en ouders kunnen verschillen. Ook het benoemen van de zorg van ouders m.b.t. de lichamelijke risico’s, en het geven van heldere adviezen om de veiligheid van hun kind te waarborgen, dragen daaraan bij. Het is belangrijk om duidelijke en eerlijke informatie te geven over het mogelijke beloop, en met het kind en de ouders tot overeenstemming te komen welke stappen tot herstel kunnen leiden, maar ook wat nodig zal zijn als het risico zou toenemen. Zowel de context als de inhoud van een behandeling verdienen uitgebreide aandacht. Het adviesgesprek is daarmee tevens de start van de samenwerkingsalliantie met kind en ouders indien tot behandeling wordt besloten.