Betrouwbare kennis over psychische problemen bij kinderen en jongeren

Zoeken
Generic filters
Exact matches only

Hoe kun je een trauma vaststellen?

De signalen waaraan ouders, leerkrachten en anderen in de omgeving van het kind traumatische problemen kunnen herkennen, zien er in elke levensfase anders uit. In de basisschoolleeftijd, vanaf een jaar of zes, gaan kinderen zich al enigszins verplaatsen in anderen en ontstaat het begrip dat niet alles wat ze overkomt aan henzelf ligt. Ze beginnen te beseffen dat hun iets wordt aangedaan door iets of iemand anders. Kenmerken bij deze leeftijdsgroep zijn lichamelijke klachten, slaapproblemen, nachtmerries en irrationele of dwangmatige gedachten. Ze zijn bang en zullen soms in hun spel of in tekeningen de gebeurtenis uitbeelden die met het trauma te maken heeft.

Vanaf groep zeven of acht, en soms al eerder, beginnen de kenmerken bij kinderen met trauma te lijken op die van volwassenen. Angst, hulpeloosheid en opgewonden gedrag komen voor, maar ook vermijding van prikkels, afvlakking van emoties, desinteresse, concentratieproblemen en verhoogde waakzaamheid. Jongeren kunnen nadrukkelijk doen alsof er niets aan de hand is (vermijding) en zich overgeven aan risicovol gedrag en overmatig drank- of drugsgebruik.
Het is van belang dat de leerkracht die in aanraking komt met een kind met klachten die aan trauma doen denken, het initiatief neemt om meer van het kind te weten te komen. Dat betekent dat hij actief moet vragen naar mogelijke traumatische ervaringen; het kind zal immers zelf niet gauw met de problemen voor de dag komen. Een rustig, verkennend gesprekje kan al snel meer inzicht opleveren, en dat is belangrijk omdat vroege signalering en behandeling van belang zijn voor het herstel. Om te kunnen vaststellen of er sprake is van trauma is het belangrijk informatie te verzamelen bij kinderen én ouders. Kinderen kunnen hun belevingen beter weergeven dan ouders, maar over het gedrag van de kinderen is de informatie van ouders betrouwbaarder.

Op welke signalen kan ik als leerkracht letten?

In het algemeen heeft het kind last van beelden die iets met het trauma te maken hebben. Deze angstige herinneringen of herbelevingen dringen zich regelmatig op – zonder dat het kind daar iets aan kan doen. En meestal willen ze niet praten over die terugkerende beelden en de emoties die ze erbij voelen; in andere gevallen praten ze er juist heel veel over en kunnen er niet mee stoppen. Gewoonlijk ‘verstoppen’ of ‘verhullen’ kinderen hun trauma in de manier waarop ze zich uiten. Maar met enige moeite kunnen de signalen voor hun omgeving toch te herkennen zijn:

  • Kinderen met traumagerelateerde problemen kunnen soms overdreven heftig reageren op kleine gebeurtenissen, geuren of geluiden die ze aan de schokkende gebeurtenissen doen denken (stressreacties).
  • De uitingen van een kind dat zich onveilig voelt, zijn in drie categorieën te verdelen: vechten, verstarren en vluchten (fight, freeze, flight):
    fight freeze flight
    • huilen
    • gebalde vuisten, neiging tot stompen
    • gespannen kaakspieren
    • tandenknarsen
    • grommen
    • agressieve blik in de ogen
    • agressieve stem opzetten
    • stampvoeten, schoppen
    • zelfmoordgedachten
    • verknoopte maag, brandend gevoeld in de maag, misselijkheid
    • voelt zich ‘als een bom’ of ‘als een vulkaan die op uitbarsten staat’
    • voelt alsof bewegen niet meer kan, er ‘iets vastzit’
    • koud, ‘bevroren’ of ‘verdoofd’ gevoel
    • verbleekte huid
    • stijf of zwaar gevoel
    • adem inhouden, ademnood
    • angstig gevoel, hartkloppingen
    • oplopen (of soms afnemen) van de hartslag
    • op de hoede voor bedreigingen
    • onrustige benen
    • verdoofde benen
    • angst, oppervlakkige ademhaling
    • onstuimige blik in de ogen
    • bewegen met benen en voeten
    • rusteloosheid, beklemd gevoel, gespannen
    • jachtigheid, onrust
    • veel bewegen
  • Getraumatiseerde kinderen kunnen schrikken van hun eigen lichamelijke reacties, zoals versnelde hartslag of ademhaling (stressreacties).
  • Kinderen gaan bepaalde gespreksonderwerpen, plaatsen of situaties soms stelselmatig uit de weg (vermijding). Dit kan heel subtiel zijn, verpakt in smoezen en afleidingsmanoeuvres.
  • Kinderen kunnen vluchten door zich af te zonderen of door helemaal op te gaan in een (computer)spel of een andere bezigheid (vermijding).
  • Geheugenverlies over de traumatische gebeurtenissen.
  • Het kind praat heel negatief over zichzelf of geeft zichzelf overal de schuld van.
  • Sombere, depressieve stemming en onverschilligheid: niets kan het kind schelen of boeien.
  • Een getraumatiseerd kind kan opeens heel prikkelbaar zijn en in woede uitbarsten (plotselinge spanning).
  • Het kind neemt soms opvallend grote risico’s, of vermijdt juist elk risico op een overdreven manier.
  • Concentratieproblemen kunnen ook een uiting zijn van trauma.
  • Vluchtelingenkinderen – en ook andere getraumatiseerde kinderen – zullen aanvankelijk vaak weinig emoties tonen; de klap komt als de omstandigheden stabiliseren en er ‘rust’ is. Dan kunnen heftige emoties naar boven komen

Wat kan ik verder als leerkracht doen?

Bij een vermoeden van kindermishandeling treedt de implementatie van de Meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling in werking. Daarbij hoort in elk geval een gesprek met de intern begeleider of een andere collega en met de schooldirectie, en een gesprek – bij voorkeur samen met een arts – met het kind en de ouders. De rol van een collega die wat meer afstand heeft (zoals de intern begeleider) kan van belang zijn omdat leerkrachten vaak emotioneel betrokken raken bij deze ernstige problematiek.

Het is belangrijk om de leerling goed te observeren en – zo mogelijk – te praten met de leerling moet de leerkracht een eerste indruk geven van de ernst van de problemen. Is er een vermoeden van trauma, dan brengt de leerkracht dit onder de aandacht in het groepsoverleg, of overlegt hij met de intern begeleider hoe op korte termijn professionele hulp kan worden ingeschakeld. Want als er sprake is van traumagerelateerde problemen, mag behadeling niet lang op zich laten wachten.

Trauma is om uiteenlopende redenen soms moeilijk bespreekbaar met de ouders. Toch is het betrekken van de ouders bij de stabilisering en behandeling van zeer groot belang. Bij kindermishandeling komt de dader soms uit de huiselijke kring en het is de leerkracht niet aan te raden om zonder een (school)arts het gesprek aan te gaan. Ouders kunnen zich schamen voor het trauma van hun kind, of voor de psychische problemen die daar het gevolg van zijn. Dit gebeurt bij allochtone gezinnen vaker dan bij autochtone. Ouders vinden het dan belangrijk dat de leerkracht de problemen discreet met hen bespreekt; ook kan de leerkracht duidelijk maken dat hun kind niet de enige is, ze in contact brengen met lotgenoten en aangeven dat de jeugd-ggz voorziet in effectieve behandeling. Bij ouders van vluchtelingenkinderen speelt vaak een taalprobleem of is een dialoog moeilijk omdat het gezin nog niet is gestabiliseerd.

Wat kan de intern begeleider doen?

Hoewel een goed gesprek vaak beter werkt, kunnen intern begeleiders en professionele behandelaren zogenoemde ‘screeningslijsten’ gebruiken als hulpmiddel om problemen te signaleren (niet voor diagnostiek). Voor trauma zijn deze hulpmiddelen beschikbaar:

Voor angstige en depressieve klachten, die mogelijk verband houden met trauma, zijn er de volgende screeningslijsten:

  • De Sociaal Emotionele VragenlijstSEV, voor kinderen van vier tot achttien jaar – in te vullen door een ouder of leerkracht en te interpreteren door een psychodiagnostische professional.
  • De CDI (Children’s Depression Inventory) is een lijst met 27 vragen waarop jeugdigen van acht tot achttien jaar zelf de antwoorden kunnen invullen: mee eens, weet niet, niet mee eens. De antwoorden op deze lijst maken de symptomen zichtbaar die een aanwijzing zijn voor een depressie. De totaalscore geeft een aanwijzing van de ernst van de depressieve symptomen.
  • Om een beeld te krijgen hoe de betreffende jeugdige in het leven staat, en vooral hoe hij zichzelf daarin ziet, wordt de CBSK (website NJi) en CBSA (website NJi) gebruikt, wat staat voor Competentie Belevingsschaal Kinderen en Adolescenten. Dit instrument geeft een indruk van de wijze waarop een kind zichzelf ervaart en hoe hij zijn eigen vaardigheden op een aantal relevante levensgebieden inschat. Het geheel bestaat uit 36 onderdelen, verdeeld over zes thema’s: schoolvaardigheden, sociale acceptatie, sportieve vaardigheden, fysieke verschijning, gedragshouding en gevoel van eigenwaarde.

Wat doet de behandelaar?

Uitvoeriger diagnostiek vindt plaats tijdens een gestructureerd interviewgesprek van de behandelaar met het kind en de ouders. Er is een aantal instrumenten beschikbaar, onder andere het Anxiety Disorders Interview ADIS (een uitgebreide handleiding voor een gesprek met kind en ouders), een PTSS-schaal voor kinderen en adolescenten en de lijst K-SADS. Vaak wordt gebruikgemaakt van de Clinician-Administrated PTSD Scale for Children and Adolescents (CAPS-CA), een symptoomschaal om een gedetailleerd beeld te krijgen van de klachten die kunnen wijzen op posttraumatische stress.

Ouders kunnen de neiging hebben om de gevolgen van schokkende gebeurtenissen voor het kind te onderschatten. En kinderen willen op hun beurt graag hun ouders sparen, waardoor zij de werkelijkheid soms vertekenen. Daarom heeft het zin om ouders en kinderen allebei – apart en samen – te onderzoeken en te behandelen. Als hulpmiddel bij gesprekken zijn er verschillende vragenlijsten voor behandelaren ontwikkeld. Zij gebruiken meestal niet alle instrumenten, maar maken een keuze uit vragenlijsten zoals:

  • Schokverwerkingslijst voor kinderen (SVLK)
    Onderzoek van posttraumatische stresssymptomen
  • Trauma Symptom Checklist for (Young) Children (TSCYC) en (TSCC)
    Voor onderzoek van brede posttraumatische stresssymptomen.