Betrouwbare kennis over psychische problemen bij kinderen en jongeren

Zoeken
Generic filters
Exact matches only

Wat kan ik als leerkracht van een kind met een gedragsstoornis (ODD/CD) doen?

Voor een leerkracht van een kind met een gedragsstoornis is samenwerking met professionals noodzakelijk (gedragsspecialist / master SEN, Special Educational Needs). Hoe eerder die samenwerking begint, des te groter is de kans dat de stoornis niet erger wordt. Tijdig aan de bel trekken is vele malen beter dan goed bedoeld ‘doormodderen’ zonder deskundige hulp.

Signaleren en bespreekbaar maken van gedragsproblemen

Voor deze kinderen zijn leerkrachten er in de eerste plaats om onderwijs te geven, maar ze kunnen ook helpen als ondersteuner bij de aanpak van gedragsstoornissen. Ze bevinden zich bovendien in de positie om problemen te signaleren, de ouders op de hoogte te houden en te overleggen met de intern begeleider. Er bestaan geen scherpe grenzen tussen lastig gedrag, problematisch gedrag en een gedragsstoornis. Juist de toename van ongewenst gedrag kan door leerkrachten worden opgemerkt zodat tijdig kan worden gereageerd. Een leerkracht zal bij een kind met een gedragsstoornis veel meer moeten doen dan alleen lesgeven; behalve rekenen en taal leren kinderen op school ook sociaal gedrag en juist dat aspect wordt bij deze kinderen beïnvloed door hun problematiek. Het basisonderwijs biedt hun de kans om te leren samenwerken en sociaal vaardig te worden. Samenwerking met een gedragsspecialist of een professional uit de jeugdhulp moet extra aandacht mogelijk maken. De leerkracht kan met name op deze drie vlakken invloed uitoefenen:

  1. In de organisatie van de les en de leeromgeving.
  2. In zijn instructie (opdrachten) aan de leerling.
  3. In het bevorderen van sociaal gewenst gedrag en de afname van ongewenst gedrag (gedragsmanagement).

Uiteraard is voor de leerkracht vooral zijn relatie met de leerlingen van belang – met de leerling met gedragsproblemen, maar evenzeer met de andere kinderen. Wanneer een leerling in behandeling komt bij de ggz, is informatie van de leerkracht over leerprestaties en werkhouding van groot belang voor het diagnostisch onderzoek.

Wat kan ik als leerkracht signaleren?

  • Kinderen met een gedragsstoornis (ODD/CD) verzetten zich vaak consequent en hardnekkig tegen de autoriteit van leerkrachten en andere volwassenen. Ze gaan telkens weer in discussie, provoceren de volwassene en gaan ruzie niet uit de weg.
  • De kinderen weigeren stelselmatig te doen wat de leerkracht vraagt.
  • Ze zijn snel geërgerd en vaak boos of driftig, en lokken ook ergernis uit bij anderen. Dit gebeurt herhaaldelijk en gedurende langere perioden. Een kind met ODD/CD kan ook wraakzuchtig zijn, waarbij er enige tijd kan verstrijken tussen de aanleiding en de wraakactie.
  • Een kind met een gedragsstoornis kan zich agressief gedragen, zowel verbaal als fysiek. De gang van zaken om hen heen wordt daar direct door verstoord.
  • Pesten is een specifieke, vaak voorkomende vorm van agressief gedrag. Ook bedreiging komt voor. Zoals in veel andere voorbeelden gaat dit gedrag dus ten koste van anderen; ook zoekt het kind vaak ‘medeplichtigen’ om de ander samen te kwetsen.
  • Een bekend symptoom bij deze kinderen is vernieling van eigendommen van anderen. De klachten van de slachtoffers vallen wellicht eerder op dan de vernieling zelf.
  • Bij gedragsstoornis zie je vaak dat kinderen anderen bedriegen of bestelen. Ook hier worden anderen zodanig benadeeld dat de leerkracht dit vaak via de slachtoffers zal signaleren.
  • Het bedrog, de diefstal of de vernieling kan bij oudere kinderen met ODD/CD gemakkelijk ontaarden in crimineel gedrag (inbraak, oplichting, brandstichting).
  • Ook spijbelen, weglopen van huis en te laat thuiskomen kunnen duiden op een gedragsstoornis.

Wat kan ik als leerkracht doen in de relatie met de leerling?

  • Maak onderscheid tussen het kind en zijn gedrag (Jij bent OK, maar je gedrag niet).
  • De leerkracht moet beseffen dat praktische tips niet altijd bij iedere leerling met gedragsproblemen werken. ODD/CD is een complexe en grillige stoornis waarbij een handreiking nu eens niet en de volgende keer wel effectief is. Zodra een leerkracht het kind beter leert kennen zullen zijn handelingen beter aanslaan.
  • Het ontwikkelen van een vertrouwensrelatie met leerlingen die een gedragsstoornis hebben is extra moeilijk. Toch zal dit op den duur het beste werken. Als de leerling merkt dat de leerkracht – ondanks alles – aan zijn kant staat, is er wel degelijk kans om een goede verstandhouding op te bouwen.
Wat kan ik als leerkracht doen in de klas?
  • Kinderen met ODD/CD vertonen gedrag waarbij regels worden overschreden. Hulp aan kinderen met gedragsproblemen kan pas effectief zijn als er een positieve, uitnodigende sfeer in de klas is, er heldere en zichtbare regels zijn en als er een consequente handhaving van die regels is. ‘Klassenregels’ geven verwachtingen aan en moeten voor alle kinderen zichtbaar aanwezig zijn, geformuleerd in positieve bewoordingen, niet als verboden. Betrek de leerlingen bij het opstellen ervan en houd het aantal regels beperkt.
  • De houding van de leerkracht (hoe hij het doet) kan bepalender zijn voor het effect dan wat hij doet. Ook bij het handhaven van regels speelt de emotie van het kind een rol. Wat betekent het voor het kind om gecorrigeerd te worden? Voelt het kind zich afgewezen? De leerkracht kan dergelijke emoties bespreekbaar maken.
  • Zoek naar aanleidingen om de leerling te complimenteren. Dat zal lastig zijn, maar het kind komt daarin tekort – ook al is het aan zijn eigen gedrag te wijten. Maak de complimenten expliciet (‘goed gedaan’ is niet genoeg, zeg wat het kind precies goed doet) en zorg dat ze geloofwaardig zijn (gemeend, enthousiast, serieus).
  • Complimenteer niet alleen het gedrag, maar ook het karakter van het kind: ‘Je bent een goed/fijn/aardig/lief kind, omdat…’
  • Geef ook complimenten voorafgaand aan een opdracht. ‘Goed dat je zo goed oplet/rustig afwacht/luistert; nu gaan we…’
  • Vaak is het effectief om een kind de keuze te geven uit twee mogelijkheden – bijvoorbeeld: ‘Je kunt nu je boek pakken en meedoen, of je kunt het na schooltijd maken.’ Hierdoor voelt het kind zich nog ‘de baas’ over wat er met hem gebeurt (beperkte autonomie).
  • Als het niet lukt om meteen het gewenste gedrag te vertonen, geef het kind dan een herkansing en help het op weg. Succeservaringen zijn enorm belangrijk.
  • Herbenoem ongewenste gedragingen in gewenste vormen van gedrag en laat zien dat dit gewaardeerd zal worden. Bijvoorbeeld: ‘praat zachtjes’ in plaats van ‘houd op met schreeuwen’, en: ‘loop rustig’ in plaats van ‘ren niet zo’.
  • Consequent negeren van milde vormen ongewenst gedrag (zeuren, mokken, driftbui) is effectief maar moeilijk omdat het tegen de natuur van de leerkracht ingaat. Zodra het ongewenste gedrag ophoudt, stelt de leerkracht een activiteit voor die snel aanleiding kan geven voor een compliment.
  • Kiest een leerkracht toch voor een sanctie – bijvoorbeeld bij overtreden van bekende regels – dan is een milde straf aan te bevelen, gevolgd door een korte en zakelijke uitleg. Een moraliserende ‘preek’ of een emotioneel betoog voegt niets toe aan het effect. De neiging om zwaar te straffen is begrijpelijk, maar streng straffen voegt niets toe aan het effect van straf.
  • Een ‘time-out’ bij ongewenst gedrag (korte tijd apart zetten van het kind) is ingewikkelder dan het lijkt. Bij time-out wordt het kind verwijderd uit de omgeving waarin ongewenst gedrag plaatsvond; elke vorm van positieve bekrachtiging wordt weggenomen (time-out from reinforcement). Het doel is om na de time-out met een schone lei te kunnen beginnen. Het is dus volstrekt tegen de geest van time-out in om het kind de opdracht te geven: ‘Denk maar even na over wat je fout deed’, of om na de time-out terug te komen op het ongewenste gedrag. Lees meer over de time-out in het boek ‘Echt Wel!’ van Michiel Noordzij. ‘Echt wel!’ bestellen.
  • Bij oplopende boosheid van het kind (escalatie) kan de leerkracht aan het kind vragen om zijn gevoel te benoemen en erkennen dat dit voor het kind een moeilijke situatie is. Werkt dit niet, dan kan de leerkracht waarschuwen voor een negatieve consequentie (time-out of milde straf) die desnoods wordt uitgevoerd.
  • De-escaleer nadat iets toch uit de hand gelopen is: bespreek met de leerling wat er gebeurd is en overleg hoe dat de volgende keer beter zou kunnen.
  • Geef eerst een compliment en dan pas een opdracht. Geef niet meer opdrachten dan strikt noodzakelijk is. Houd de opdrachten kort, enkelvoudig en stellig (niet vragend) en herhaal de opdrachten niet te snel. De leerlingen moeten alle kans krijgen om de opdracht rustig uit te voeren; op die manier worden verzet en escalatie van verzet voorkomen. Help de kinderen zo nodig op gang met de opdracht. Dit geldt zowel voor schoolwerk als voor sociaal gedrag.
  • Pas op voor ‘besmettingsgevaar’: kinderen met ODD/CD verleiden hun klasgenoten om mee te gaan in het ongewenste gedrag.
  • Ook het vooroordeel ligt op de loer: pas op dat kinderen niet de schuld krijgen vanwege hun reputatie.

Als het niet lukt om met prijzen gewenst gedrag te doen toenemen of ongewenst gedrag te doen afnemen, kan gebruik worden gemaakt van een beloningskaart. Hierop staan het doelgedrag vermeld en de dagen van de week; voor elke dag van de week is er ruimte voor het plakken van een sticker of het zetten van een krul. Ook hier geldt dat het doelgedrag positief wordt geformuleerd: bijvoorbeeld ‘Op stoel blijven zitten’ in plaats van ‘Niet door de klas rennen’. Verder is het doelgedrag precies omschreven: bijvoorbeeld ‘Heeft rekentaak tussen 9 u en 10 u afgemaakt’ in plaats van ‘Heeft vandaag goed aan rekenen gewerkt’. Ook is het vaak nodig kleine stapjes te maken om het doel te bereiken: bijvoorbeeld gedurende de eerste week ‘Heeft 15 minuten aan taal gewerkt’ en de volgende week ‘Heeft 20 minuten aan taal gewerkt’. Het spreekt voor zich dat het toekennen van de sticker of de krul gepaard gaat met oprecht, enthousiast en specifiek prijzen van het vertoonde doelgedrag. (…) Een beloningskaart wordt niet langer gebruikt dan strikt nodig is. Zodra het kind laat zien dat het aan te leren gedrag regelmatig voorkomt, kan het werken met de beloningskaart worden gestopt maar blijft de leerkracht het gedrag prijzen. Zo nodig wordt een nieuwe beloningskaart gestart voor een tweede doelgedrag.

Wat kan ik leerkracht beter niet doen?

  • Als de leerkracht eenzijdig gericht is op sancties voor ongewenst gedrag loopt de leerkracht voortdurend achter de feiten aan.
  • Moraliserende betogen betekenen aandacht voor ongewenst gedrag en kunnen het gedrag daarom in stand houden.
  • Kinderen met ODD/CD zijn vaak allergisch voor ‘Je moet…’

Vaststellen van de ondersteuningsbehoeften

Kinderen met ODD/CD kunnen bij een leerkracht het bloed onder de nagels vandaan halen: ze roepen veel stress op en kunnen zodanig provoceren of irritatie uitlokken dat de leerkracht niet weet wat hem overkomt, of de moed dreigt op te geven – zelfs als hij vooraf op de hoogte is van de stoornis. Voorbereiding en kennis van de stoornis kunnen tot steun zijn om de handelingsbekwaamheid te hervinden.

In het passend onderwijs – wettelijk geregeld sinds 2014 – wordt vooral gekeken naar ‘Wat heeft dit kind nodig’, in plaats van ‘Wat heeft dit kind?’. Daarmee zijn de ondersteuningsbehoeften van het kind centraal komen te staan. Het organiseren van de ondersteuning op school kan helpen: werkprocessen aanpassen, een collega paraat hebben voor het geval er acute problemen ontstaan of om time-outs te organiseren of gerichte instructie door ggz-professionals.

Betrekken van het kind bij het vaststellen van regels en afspraken over het gewenste gedrag is belangrijk om het verzet van het kind dat past bij een gedragsstoornis zo veel mogelijk te voorkomen. Ook al beseft het kind dat de regels bedoeld zijn om hem te ondersteunen, het kan zich toch verzetten als de regels afkomstig zijn van een autoriteit. Het kind zal ondersteunende maatregelen snel als ‘niet eerlijk’ beoordelen, bijvoorbeeld omdat ze niet voor alle kinderen gelden. Het uitgangspunt om voor ieder kind de (individuele) maatregelen te treffen die het nodig heeft, is voor het kind soms moeilijk te accepteren.

De regels op school en thuis moeten door de ouders en de leerkracht zoveel mogelijk worden afgestemd en consequent worden nageleefd.

Lees meer over het passend onderwijs.

Sociale uitsluiting

Bij kinderen met een gedragsstoornis is de kans groot dat anderen het kind zacht gezegd ‘niet aardig’ vinden. Het irritante, provocerende en antisociale gedrag kan gemakkelijk leiden tot sociale uitsluiting uit de groep of althans tot een grotere afstand tussen het kind en zijn leeftijdsgenoten op school (de ‘gelijken’ van het kind, professionals gebruiken daarvoor de Engelse term ‘peers’). Deze afstoting door de groep wordt peer rejection genoemd. Kinderen die daar slachtoffer van zijn – bijvoorbeeld door hun irritante gedrag – lopen een veel grotere kans op schoolfalen (slechte resultaten, blijven zitten, niet afmaken van een opleiding), maatschappelijk ontsporen (crimineel gedrag) en andere sociale en psychische problemen op latere leeftijd (depressie, eenzaamheid). Ook kan sociale uitsluiting een onveilig gevoel versterken en het antisociale of agressieve gedrag doen toenemen. Leerkrachten kunnen kinderen betrekken bij de groep en de verbondenheid met hun peers stimuleren.

Ook de leerkracht kan enerzijds verleid worden om het kind te veroordelen om zijn gedrag of het ‘op te nemen voor de rest van de klas’, maar aan de andere kant kan de leerkracht een belangrijke rol spelen om de plaats van dit kind in de groep te beschermen, zodat zijn ontwikkelingskansen zo veel mogelijk intact blijven. Een belangrijke rol voor de leerkracht is weerstaan van de provocaties van kinderen met gedragsproblemen – het kind ‘aardig blijven vinden’ – en werken aan het behoud van goede relaties in de groep.

Ten slotte bestaat het risico dat kinderen met gedragsproblemen en stoornissen, vooral na twaalf jaar, elkaar opzoeken en met elkaar praten over regelovertredend gedrag. Dit gedrag wordt op die manier positief bekrachtigd. Dit van elkaar leren van de verkeerde dingen wordt ‘deviancy training’ genoemd. Hierdoor neemt het risico toe van het gebruik van geweld, delinquent gedrag en het begin van drugsgebruik.

Samenwerking met ouders

Een goede samenwerking tussen ouders en leerkrachten is in het belang van de ontwikkeling van ieder kind, maar bij kinderen met gedragsstoornissen is deze samenwerking extra belangrijk. Deze samenwerking begint met regelmatig in gesprek zijn en samen overeenkomen welk gedrag nu precies problematisch is (probleemdefinitie). Leerkracht en ouders kunnen samen zoeken naar de beste manier om het kind te ondersteunen, bijvoorbeeld door praktische afspraken te maken over huiswerk en actieve betrokkenheid van ouders in de klas. Bij kinderen met gedragsproblemen is het van belang dat thuis en op school dezelfde waarden en gedragsverwachtingen gelden. Afstemmen van een consequente manier van reageren op ongewenst én gewenst gedrag (milde sancties, complimenten) tussen ouders en leerkracht geeft het kind houvast. Soms is het nodig dat de leerkracht en de ouders een gezamenlijk plan ontwikkelen waarbij ze welomschreven doelgedrag en hieraan gekoppelde beloningen bepalen voor de aanstaande week. Dit wordt gezamenlijk met het kind besproken in het begin van de week en op het einde van de week samen met het kind geëvalueerd.

Sommige ouders hebben zelf negatieve ervaringen met school gehad, of dragen met zich mee dat ze op school hebben gefaald; dat kan een goede communicatie met de leerkracht in de weg staan. In zo’n geval helpt een extra actieve en uitnodigende houding van de leerkracht. Een vertrouwensrelatie is vaak noodzakelijk om dan toch een goed gesprek te kunnen hebben.

Het komt voor dat ouders de gedragsproblemen afzwakken of de ‘schuld’ aan andere kinderen geven. Ook dit maakt de communicatie met de leerkracht moeilijker. In zulke gevallen kan de leerkracht zich eerst concentreren op het vaststellen van een gezamenlijk doel en het eens worden over het gewenste gedrag. Daarna zal regelmatig – soms wekelijks – overleg nodig zijn tussen ouders, kind en leerkracht.

Sommige deskundigen vinden dat schoolse zaken vooral op school moeten worden afgehandeld (complimenten, sancties en ook huiswerk), zodat ouders daarmee niet belast worden. Kinderen met gedragsproblemen richten hun boosheid en frustratie vaak vooral op hun moeder. Een steunende en begrijpende leraar kan in een dergelijke situatie veel steun bieden. Ook komt het voor dat deze kinderen op school hun beste kant laten zien, thuis het gezin terroriseren en de ouders uitspelen tegen de leerkracht; dit gevaar voor ‘splitsing’ treft soms ook schoolteams (leerkracht, intern begeleider, schoolleiding). Hechte samenwerking tussen ouders en school en waakzaamheid zijn hierbij erg belangrijk.