De meeste kinderen met ADHD houden klachten in de adolescentie. De klachten zien er wel vaak iets anders uit. Klimmen en rennen verandert vaak in innerlijke onrust en wordt dus minder opvallend, maar geeft nog altijd problemen. Aandachts- en concentratieproblemen vallen vaak meer op als kinderen ouder worden en de schoolomgeving verandert. Het zelfstandig functioneren en plannen en organiseren zijn vaak niet goed ontwikkeld, maar deze vaardigheden zijn juist steeds meer nodig op de middelbare school. Aan de andere kant kunnen bij sommige kinderen de symptomen ook verminderen in de adolescentie. Puberteit en ADHD De puberteit is nogal eens een lastige fase: aan de ene kant wil een kind meer op eigen benen gaan staan en aan de andere kant merken ouders dat zij toch extra steun moeten bieden, bijvoorbeeld bij het maken van huiswerk of leren van toetsen. Het evenwicht zoeken tussen zelf laten doen en ondersteuning bieden kan conflicten opleveren, ook op school. Het kan helpen om hier samen over te praten en te vragen wat de leerling zelf wil. Pubers met ADHD kunnen middelen als alcohol en (soft)drugs gaan gebruiken, bijvoorbeeld als ‘zelfmedicatie’ tegen de onrust in hun hoofd of omdat ze sneller dan andere jongeren geneigd zijn nieuwe, risicovolle dingen uit te proberen. Ouders en leerkrachten moeten hier waakzaam in zijn, vooral omdat middelengebruik het beloop van ADHD mogelijk negatief beïnvloedt. Volwassenheid en ADHD Bij de meeste kinderen en jongeren blijft een deel van de symptomen bestaan in de volwassenheid. Volwassenen met ADHD hebben vaker last van onderpresteren in opleiding en werk, relatieproblemen, financiële problemen, verkeersongevallen en middelenmisbruik. Rol van de omgeving Of ADHD veel problemen blijft geven hangt af van verschillende factoren in de omgeving van de leerling. Als de omgevingsfactoren ongunstig zijn, is de kans groter op psychische problemen in de volwassenheid, zoals persoonlijkheidsstoornissen en middelenmisbruik of verslaving. De toekomst ziet gunstiger uit als een leerling: opgroeit in een gestructureerde en warme opvoedingssituatie en een goede relatie met zijn/haar ouders heeft; op school in een sociaal veilige omgeving opgroeit, waar hij/zij niet gepest of buitengesloten wordt; op een passend schoolniveau zit en niet over- of ondervraagd wordt; weinig andere of ernstige stoornissen naast ADHD heeft; een goede intelligentie en vaardigheden heeft om met ADHD om te gaan; een makkelijk karakter en goede sociale vaardigheden heeft; een goede behandeling en begeleiding krijgt. TagsPraktijkstandaard