De ervaringen van in een LVG-instituut opgenomen jongeren met een lichte verstandelijke beperking zijn onderwerp van dit proefschrift. Jaarlijks doen vele jeugdigen met een lichte verstandelijke beperking In Nederland een beroep op de hulpverlening. Ongeveer 3.500 jeugdigen worden jaarlijks residentieel behandeld in de LVG-instituten. Over dit residentiële behandelproces is nog betrekkelijk weinig bekend. Uit onderzoek blijkt dat een goede werkrelatie tussen jongere en hulpverlener één van de werkzame factoren in de behandeling is. In hoofdstuk 1 wordt de probleemstelling en centrale vraagstelling, van het onderzoek beschreven. Doel van het onderzoek is informatie aandragen waardoor het behandelbeleid van en de daadwerkelijke behandeling in een LVG-instituut kan verbeteren. De centrale vraagstelling van het onderzoek is tweeledig en luidt: 1 hoe ervaart een jongere met een lichte verstandelijke beperking die opgenomen is in een LVG-instituut zijn of haar verblijf en 2 komt de beschrijving van de ervaring van de jongere overeen met de beschrijving van zijn of haar ervaring door de ouder, de direct betrokken persoonlijke begeleider en de direct betrokken behandelaar? In hoofdstuk 2 wordt geschetst hoe de jongeren worden aangemeld, welke hulpverleningsvormen er zijn en hoe het behandelingsproces er uit ziet. Vervolgens wordteen definitie gepresenteerd van het begrip “ervaring”. Daarna wordt het doen van onderzoek bij en samen met jongeren en mensen met een verstandelijke beperking besproken. Daarbij worden de resultaten van een enquête onder de behandelverantwoordelijken van 21 LVG-instituten besproken. Tot slot wordt stil gestaan bij de thema’s die voor mensen met een verstandelijke beperking zelf van belang zijn in relatie tot de zorg en behandeling die zijn ontvangen In hoofdstuk 3 worden de ontwikkelingen in het denken over mensen met een (lichte) verstandelijke beperking en definities van het begrip “lichte verstandelijke beperking” die de laatste vijf en veertig jaar in Nederland gebruikt zijn besproken. Tenslotte worden de kenmerken van mensen met een lichte verstandelijke beperking die diverse onderzoekers de laatste vijf en veertig jaar onderzocht hebben, besproken. In hoofdstuk 4 wordt de opzet van het onderzoek en het onderzoeksproces gepresenteerd. Daarna wordt verslag gedaan van het onderzoek naar thema’s die jongeren met een lichte verstandelijke beperking belangrijk vinden als de vraag beantwoord moet worden: “hoe vind je het om in een internaat te wonen? “Deze thema’s zijn verzameld met behulp van vier focusgroepinterviews. Op basis van deze, en andere met hulp van jongeren uit de doelgroep verzamelde thema’s is, op basis van vier interviewonderwerpen, een interviewhandleiding gemaakt. Met behulp van de in het kader van dit onderzoek ontwikkelde methode “samenwerken” zijn vervolgens acht jongeren met een lichte verstandelijke handicap getraind om peerinterviews te doen. Daarnaast zijn met behulp van dezelfde methode vijf studenten getraind om de ouders, persoonlijke begeleiders en gedragswetenschappers van de geïnterviewde jongeren te interviewen. Van alle 150 jongeren van twaalf jaar en ouder, uit één LVG-instituut in het zuiden van Nederland, die schriftelijk uitgenodigd zijn om deel te nemen aan het onderzoek hebben uiteindelijk een en twintig jongeren en hun ouders positief gereageerd op dit verzoek. In hoofdstuk 5 worden de ervaringen van de een en twintig, geïnterviewde, LVG-jongeren geanalyseerd. Jongeren beoordeelden hun verblijf als “leuk” respectievelijk “leuk en niet leuk” en “niet leuk”. Vervolgens werden de antwoorden op de vragen van de disverse thema’s per jongere besproken. Er kon daarbij géén samenhang worden aangetoond tussen de juridische status van de jongere, het geslacht of het tijdstip van interviewen en de wijze waarop de jongere het verblijf beoordeeld heeft. Jongeren gaven heel individuele antwoorden op vragen van de thema’s. In hoofdstuk 6, 7 en 8 wordt de vraag beantwoord hoe ouders, persoonlijke begeleiders en direct betrokken behandelaars denken over de ervaringen van opgenomen LVG-jongeren. Ouders dachten dat jongeren die een OTS hadden negatiever zouden zijn over hun verblijf. In hoofdstuk 9 wordt de vraag beantwoord of de ervaringen van de opgenomen LVGjongeren overeenkomen met de kijk die de ouders, persoonlijke begeleiders en direct betrokken behandelaars op die ervaringen hebben? Ouders en direct betrokken behandelaars hadden hier redelijk zicht op, persoonlijke begeleiders hadden dit minder. Maar als er gekeken werd naar de overeenkomst in antwoorden op vragen naar de diverse thema’s van de vier interviewonderwerpen dan was er sprake van slechte tot matige overeenstemming. In hoofdstuk 10 wordt een algehele samenvatting van de onderzoeksresultaten gepresenteerd en handreikingen voor de praktijk gedaan. Ongeveer de helft van de geïnterviewde jongeren vond het verblijf “leuk en niet leuk”. Steeds ongeveer een kwart van de jongeren vond het verblijf “leuk”, respectievelijk “niet leuk”. Jongeren kwamen op twee manieren tot dit oordeel óf op basis van een a-priori afweging, waarbij een vooraf gekozen positie het antwoord bepaalde en er geen of weinig ruimte was voor directe ervaringen die dit oordeel zouden kunnen beïnvloeden. Óf op basis van een balansafweging waarbij de ervaringen rondom meerdere thema’s werden afgewogen door de jongere. Ouders en gedragswetenschappers hadden redelijk zicht op het totaaloordeel van de jongere. Maar ouders, persoonlijke begeleiders en gedragswetenschappers hadden slecht tot matig zicht op de antwoorden van de jongeren op de vragen van de vier interviewonderwerpen. In het vervolg van het hoofdstuk worden conclusies geformuleerd en handreikingen voor de praktijk gegeven. Geconcludeerd wordt dat er veelal sprake is van een meer-sporen contact waarbij jongere en ouder, persoonlijke begeleider en gedragswetenschapper op grond van eigen, niet met elkaar gedeelde, overwegingen het verblijf in de instelling vorm geven. De aanbeveling wordt gedaan om in de dagelijkse praktijk veel meer stil te staan bij het exploreren van de ervaringen van de jongere, teneinde op basis van gezamenlijk geformuleerde behandelings- en begeleidingsdoelstellingen de behandeling effectiever te laten verlopen. In hoofdstuk 11, de discussie, worden methodologische kanttekeningen geplaatst bij het onderzoek en worden aanbevelingen gedaan voor nader onderzoek, zoals het herhalen van het onderzoek in andere LVG-instituten teneinde de validiteit van de gevonden uitkomsten te vergroten. Auteur: Xavier Moonen Uitgever: Datawyse Maastricht Jaar van publicatie: 2006 ISBN: 978-90-9020452-9 Downloaden Auteur: Xavier Moonen Uitgever: Datawyse Maastricht Jaar van publicatie: 2006 ISBN: 978-90-9020452-9 Downloaden Heeft deze kennis je geholpen? Bedankt voor je feedback Wil je hieronder aangeven wat je goed vindt, en wat het Kenniscentrum kan verbeteren? Bedankt! Naam E-mailadres Jouw feedback Duimen thumbs-up Duimen thumbs-down Δ Onderwerp Verbetering op de tekstKlinische stageMedicatieBehandelingen en instrumentenContact met een expert of behandelaarOpvoedenZorg voor mijn kindPers- of mediaverzoekIets anders (typ je vraag hieronder) Bericht Naam E-mail Δ