Plaatsbepaling psychofarmaca bij adolescenten met ADHD of depressie en middelenmisbruik Het gebruik van psychofarmaca op kinderleeftijd bij kinderen met ADHD lijkt een beschermend effect te hebben op het ontwikkelen van middelenmisbruik op adolescentenleeftijd. Psychofarmaca bij adolescenten met ADHD of depressie die al middelen misbruiken lijken geen effect te hebben. Meer informatie over deze, specifieke groepen: Kinderen en adolescenten met ADHD Effectiviteit psychostimulantia Het effect van psychostimulantia op het ontwikkelen van middelenmisbruik bij kinderen en adolescenten met ADHD is onderzocht in verschillende prospectieve en retrospectieve studies. Deze studies laten veelal zien dat psychostimulantia bij ADHD’ers op kinderleeftijd een beschermend effect hebben op het ontwikkelen van middelenmisbruik op adolescentenleeftijd, maar dat dit effect in mindere mate of niet meer aanwezig is op volwassen leeftijd. In een meta-analyse door Wilens e.a. 2003 (aangevuld door Faraone e.a. 2003) van zeven studies werd gekeken naar het effect van vroege behandeling met psychostimulantia op alcohol- en drugsgebruik. In deze studie werd berekend dat behandeling met psychostimulantia op kinderleeftijd een significant beschermend effect heeft op het ontwikkelen van drugsmisbruik (odds ratio=2,4) en alcoholmisbruik (odds ratio=4,0) op adolescentenleeftijd. Ook wanneer alcohol- en drugsmisbruik samen werden gevoegd tot één categorie ‘middelenmisbruik’ was dit effect sterk aanwezig op adolescentenleeftijd (odds ratio=5,8). Het beschermend effect van vroege behandeling met psychostimulantia op middelenmisbruik was in verminderde mate nog steeds aanwezig op volwassen leeftijd (odds ratio=1,7). In de prospectief vergelijkende studie van Mannuza e.a. 2008 werd bij 176 jongens met ADHD onderzocht of behandeling met methylfenidaat een beschermend effect heeft op het ontwikkelen van middelenmisbruik op latere leeftijd. In deze studie is middelenmisbruik opgesplitst in vier verschillende categorieën: middelenmisbruik (elke vorm van middelenmisbruik), alcoholmisbruik, niet-alcoholisch middelenmisbruik (cannabis, opiaten, cocaïne, etc.) en stimulant misbruik (cocaïne, amfetamine, etc.). Deze categorieën overlappen deels. Adolescenten met ADHD die niet-alcoholische middelen misbruikten waren op een significant latere leeftijd gestart met psychostimulantia (9,1 jaar) dan adolescenten die geen niet-alcoholisch middelenmisbruik hadden (8,5 jaar). De leeftijd waarop medicatie werd gestart, had geen significante invloed op het ontwikkelen van alcohol of stimulantia misbruik. In de prospectieve studie van Biederman e.a. 2008 werden gedurende een follow-up periode van 10 jaar data verzameld van 112 jongens met ADHD. Bij deze jongens is gekeken of ze behandeld werden met psychostimulantia. Deze studie laat zien dat er na vier jaar minder middelen (alcohol, drugs en nicotine) werden misbruikt door jongens die psychostimulantia toegediend kregen op kinderleeftijd, maar dat dit effect na tien jaar, wanneer de jongens op volwassen leeftijd waren, niet meer aanwezig was. In de prospectieve studie van Wilens e.a. 2008 is bij 114 meisjes tussen de 6 en 18 jaar met ADHD het effect van psychostimulantia op middelenmisbruik (alcohol, marihuana en andere drugs) en rookgedrag onderzocht. De meisjes met ADHD die ooit psychostimulantia hebben gebruikt, hadden 73% minder kans op het ontwikkelen van middelenmisbruik dan meisjes met ADHD die nooit psychostimulantia hebben gebruikt. Ook hadden meisjes die met psychostimulantia zijn behandeld een 72% lager risico op sigarettengebruik en begonnen zij later met roken. In de retrospectieve vergelijkende studie van Huss e.a. 2008 werd bij 215 adolescenten met ADHD onderzocht of ze tijdens de kinderjaren waren behandeld met methylfenidaat en wat het effect hiervan was op nicotinegebruik. De adolescenten die niet eerder met methylfenidaat werden behandeld, behoorden eerder tot de groep rokers (minstens 10 sigaretten per dag gedurende 4 weken) in vergelijking met de adolescenten die wel op kinderleeftijd met methylfenidaat behandeld waren. Het aantal rokers op volwassen leeftijd was echter niet verschillend tussen beide groepen. In de retrospectieve studie van Katusic e.a. 2005 werd een geboortecohort onderzocht in de streek Rochester (USA) waaruit alle ADHD patiënten werden geselecteerd (n=379). Van de ADHD populatie was 85% behandeld met psychostimulantia. In dit cohort bleek dat jongens die behandeld waren met psychostimulantia minder vaak middelen (alcohol en drugs) misbruiken voor hun 18de levensjaar dan jongens die niet behandeld waren met psychostimulantia. Bij meisjes werd dit effect niet gevonden. In de gerandomiseerde studie van Monuteaux e.a. 2007 naar het effect van bupropion op roken, is ook retrospectief onderzocht of het gebruik van psychostimulantia op kinderleeftijd effect had rookgedrag bij adolescenten met ADHD (n=99). De adolescenten die op kinderleeftijd behandeld waren met psychostimulantia hadden een significant lager risico om op dat moment te roken. Effectiviteit Bupropion In de gerandomiseerde studie van Monuteaux e.a. 2007 is het rookgedrag van 49 kinderen en adolescenten met ADHD die bupropion toegediend kregen vergeleken met 50 adolescenten die een placebo toegediend kregen. De kinderen en adolescenten werden gevolgd tot een maximale follow-up van 6,5 jaar. De ADHD’ers die behandeld werden met bupropion begonnen 2,3 keer eerder met roken in vergelijking met de kinderen en adolescenten die behandeld waren met een placebo. Dit verschil was echter niet significant. Bekijk ook het medicatie-overzicht Terug naar boven Adolescenten tot 23 jaar met ADHD Naast de effectiviteit van vroegtijdige medicatie op het ontwikkelen van middelenmisbruik op adolescentenleeftijd, zijn er drie gerandomiseerde onderzoeken verricht naar de effectiviteit van medicatie in de periode dat adolescenten met ADHD middelen misbruikten. Uit deze onderzoeken kwam naar voren dat methylfenidaat en atomoxetine geen effect hebben op het verminderen van middelenmisbruik in adolescenten met ADHD. Effectiviteit psychostimulantia In de gerandomiseerde studie van Gray e.a. 2011 is bij 174 adolescenten met ADHD en minstens één vorm van niet-nicotine middelenmisbruik gedurende 16 weken het effect van methylfenidaat onderzocht op het rookgedrag (nicotine en marihuana). De adolescenten werden ingedeeld in twee gelijke groepen waarbij een groep behandeld werd met methylfenidaat en een groep een placebo toegediend kreeg. Beide groepen ondergingen ook wekelijks één uur individuele cognitieve gedragstherapie. Na 16 weken was in beide groepen een afname te zien van het sigaretten- en cannabisgebruik. Deze afname was echter niet significant verschillend tussen beide groepen. Een andere gerandomiseerde studie van Szobot e.a. 2008 bij 16 jongens met ADHD en middelenmisbruik onderzocht het effect van methylfenidaat op middelenmisbruik (marihuana en/of cocaïne). Acht jongens met een gemiddelde leeftijd van 17,5 jaar werden behandeld met methylfenidaat, terwijl acht andere jongens met een gemiddelde leeftijd van 17,4 jaar een placebo kregen. Methylfenidaat zorgde in deze studie niet voor een vermindering van marihuana of cocaïne gebruik in vergelijking met placebo. Effectiviteit Adrenerge middelen In de gerandomiseerde studie van Thurstone e.a. 2010 werden 70 adolescenten met ADHD tussen de 13 en 19 jaar gedurende 12 weken gevolgd. De adolescenten werden willekeurig verdeeld in een groep die behandeld werd met atomoxetine of met een placebo en kregen cognitieve gedragstherapie tegen middelenmisbruik. In beide groepen ging het middelenmisbruik (drugs als alcohol, cannabis, cocaïne, amfetamine en hallucinogenen) omlaag. Deze daling was echter niet verschillend tussen adolescenten die atomoxetine en die een placebo kregen. Terug naar boven Adolescenten tot 23 jaar met depressie Effectiviteit Serotonine heropname remmers De effectiviteit van serotonine heropname remmers (fluoxetine en sertraline) op middelenmisbruik bij adolescenten met depressie is beschreven in vier gerandomiseerde studies. Deze studies laten allen zien dat serotonine heropname remmers geen effect hebben op een vermindering in middelen- en alcoholmisbruik. De gerandomiseerde studie van Riggs e.a. onderzocht het effect van fluoxetine op middelenmisbruik (alle drugs behalve nicotine) bij 126 adolescenten met een depressie. De deelnemers kregen gedurende 16 weken fluoxetine of een placebo toegediend en beide groepen kregen cognitieve gedragstherapie. Na 16 weken was er in beide groepen een vermindering in het middelenmisbruik. Deze daling was echter niet verschillend tussen de groep die fluoxetine gebruikte en de groep die een placebo gebruikte. In de gerandomiseerde studie van Findling e.a. zijn 34 adolescenten met een diagnose van MDD (major depressive disorder) of een andere depressieve stoornis en middelenmisbruik geïncludeerd. De adolescenten kregen willekeurig fluoxetine of een placebo toegediend. In beide groepen was een daling te zien in middelenmisbruik Deze daling was niet verschillend tussen de fluoxetine en placebo groep. In de gerandomiseerde studie van Cornelius e.a. is bij 50 adolescenten met depressie en alcoholmisbruik het effect onderzocht van fluoxetine op de alcoholconsumptie. Gedurende twaalf weken werd de helft van deze adolescenten met fluoxetine behandeld en de andere helft met een placebo. Beiden groepen ondergingen ook cognitieve gedragstherapie, gericht op vermindering van klachten van depressie en alcohol. Na twaalf weken was de alcoholconsumptie in beide groepen gedaald. Deze afname was echter niet verschillend tussen de fluoxetine en de placebo groep. In de gerandomiseerde studie van Deas e.a. is het effect van sertraline op alcoholmisbruik bij depressieve adolescenten met een diagnose van alcoholmisbruik onderzocht. Vijf deelnemers kregen twaalf weken lang sertraline toegediend, terwijl vijf andere een placebo kregen. Uit de studie bleek dat er in beide groepen een vermindering in alcoholconsumptie had plaats gevonden, maar dat deze afname niet verschillend was tussen de sertraline en de placebo groep. Terug naar boven