Binnen de jeugdverslavingszorg is de behandeling in eerste instantie gericht op het stoppen en of onder controle krijgen van het middelengebruik of de gedragsverslaving. Gedurende dit traject is er ook aandacht voor de comorbide problemen door middel van (proces)diagnostiek. Als het middelengebruik gestopt of onder controle is, ontstaat er meestal ruimte voor de diagnostiek en behandeling van comorbide psychiatrische problemen. Vaak zijn deze echter zo verweven met de verslavingsproblematiek dat het in de praktijk niet zo opeenvolgend verloopt. Er moet regelmatig worden bepaald wat op dat moment de symptomen zijn van de verslaving en/of van de comorbide problemen en in welke mate deze elkaar beïnvloeden. Een voorbeeld hiervan zijn comorbide emotieregulatieproblemen en overmatig cannabisgebruik. Het is mogelijk dat problemen met emotieregulatie al aanwezig waren voordat de jongere cannabis is gaan gebruiken. Aanhoudend cannabisgebruik zou deze ook kunnen versterken of er kunnen in de periode van overmatig cannabisgebruik emotieregulatieproblemen ontstaan (Gobbi et al., 2019; Tourjman, et al., 2022). Uit metingen op basis van de Ecological Momentary Assessment blijkt dat negatieve emoties vaak ook voorafgaan aan cannabisgebruik en dat deze na cannabisgebruik afnemen (Wycoff, Metrik, & Trull, 2018). Gezien de mogelijke wisselwerking tussen middelengebruik en emotieregulatieproblemen is het van belang om hier tijdens de behandeling oog voor te houden. In het bijzonder omdat bij overmatig middelengebruik interventies gericht op het verminderen van de psychiatrische comorbide klachten niet of minder effectief kunnen zijn. Bij voortdurend zwaar middelengebruik is geen goede behandeling mogelijk. Zo is het aanbieden van een ERT-groep aan jongeren die nog overmatig cannabis gebruiken, nauwelijks zinvol. (Neuro)psychologisch onderzoek Het gebruik van middelen kan de uitkomsten van (neuro)psychologisch en IQ-onderzoek sterk beïnvloeden. Het is daarom van belang om goed na te gaan hoe lang geleden en in welke mate jongeren voorafgaand aan het psychologisch onderzoek gebruikt hebben. Bij een positieve screeningsuitslag op neurocognitieve beperkingen of een neurocognitieve stoornis is het raadzaam om het neuropsychologisch onderzoek – indien haalbaar – na vier tot acht weken abstinentie plaats te laten vinden (Multidisciplinaire richtlijn voor stoornissen in het gebruik van alcohol, 2023). Klinische detoxificatie en diagnostiek Klinische detoxificatie kan noodzakelijk zijn wanneer het niet lukt om ambulant te ontgiften of wanneer er sprake is van somatisch risicovolle situaties zoals bij detoxificatie van alcohol of een vitamine B-12-tekort bij lachgasgebruik. Een klinische detoxificatie is echter zelden succesvol als deze niet gekoppeld is aan een ambulant vervolgtraject binnen de verslavingszorg. Een klinische detoxificatie met bijbehorend diagnostiektraject heeft een toegevoegde waarde als er van tevoren een werkrelatie is met een verslavingsbehandelaar, reeds goed in kaart is gebracht wat er moet veranderen na de opname om terugval te voorkomen. Er moet ook sprake zijn van realistische verwachtingen over wat de opname voor de gehele behandeling zal opleveren. Zeker ten tijde van crises kan een acute korte crisisopname behulpzaam zijn om de eventueel aanwezige somatische problemen te inventariseren en het systeem te ontlasten, dit is echter geen detoxificatie-opname. Een detoxificatie-opname heeft als doel om te gaan stoppen met het middelengebruik voor de lange termijn; klinische opname kan daartoe een start zijn. Te vaak detoxificeren kan echter schadelijke gevolgen hebben. En met name bij jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) is dit riskant; deze patiënten hebben de neiging bij terugval na opname meteen weer middelen te gebruiken in de doseringen van voor de opname waardoor zij bij bepaalde middelen een hoog risico lopen op overdosering.