Binnen de DSM-5 worden verschillende stoornissen onderscheiden, waarbij een relatie gelegd wordt tussen het meemaken van een gebeurtenis en optredende psychopathologie, waaronder PTSS, acute stressstoornis (ASS) en aanpassingsstoornis. Deze zijn samen te vatten onder de noemer traumagerelateerde stoornissen. Daarnaast worden ook verschillende dissociatieve stoornissen onderscheiden. Ten aanzien van de criteria van de DSM-IV-TR voor classificatie van PTSS bij kinderen zijn wijzigingen voorgesteld, omdat kinderen in verschillende ontwikkelingsfasen verschillende reacties laten zien. De voorgestelde wijzigingen en de meest kenmerkende afwijkingen in klinische manifestatie per leeftijdsgroep zijn hieronder in kaart gebracht (Beer & de Roos, in voorbereiding). Voor zeer jonge kinderen zijn alternatieve criteria voorgesteld (Scheeringa e.a., 1995, 2003) die momenteel onderwerp van onderzoek zijn en nog niet als zodanig zijn geaccepteerd. Kleuters hebben nog niet het cognitieve vermogen om zich te verplaatsen in het perspectief van een ander, waardoor zij ten onrechte kunnen denken dat zij zelf schuldig zijn aan zaken die hen zijn overkomen. Het magisch denken kan leiden tot zelfverwijten en verwarring, wat op gedragsniveau vertaald kan worden in toegenomen driftbuien, piekeren of klampgedrag. Dit laatste komt voort uit angst om de verzorger los te laten, omdat hem/haar of het kind zelf iets ergs kan overkomen (Cohen e.a., 1998; Perrin e.a., 2000; Joshi & O’Donnell, 2003). Vanaf een jaar of zes is verplaatsing in een ander mogelijk, waardoor kinderen wel meer perspectieven tegelijkertijd kunnen overwegen. Het denken blijft nog steeds heel concreet, hetgeen een belemmering kan vormen voor volledig begrip van wat hen is overkomen. Voor deze leeftijdsgroep worden de volgende symptomen genoemd, die kunnen wijzen op een PTSS (Terr, 1991; Adler-Nevo & Manassis, 2005; Cohen & Mannarino, 2004; Perrin e.a., 2000): lichamelijke klachten; slaapproblemen; intrusieve gedachten of nachtmerries; traumagerelateerde angsten; verstoorde tijdswaarneming tijdens de gebeurtenis; posttraumatisch spel; reenactment in spel, tekeningen of gedrag; veranderde attitude tegenover mensen, het leven en de toekomst; omen-formatie (menen dat er voortekenen waren waaruit ze hadden kunnen afleiden wat er stond te gebeuren). Bij pubers en adolescenten komt de klinische manifestatie in toenemende mate overeen met die van volwassenen. In deze leeftijdscategorie kunnen de volgende gedragingen voorkomen naast de genoemde criteria in de DSM-5: risicovol (‘thrill-seeking’) gedrag en drank- of drugsmisbruik, als symptomen van vermijding, radicale gedragsveranderingen. In deze ontwikkelingsfase is de neiging het sterkst om niet te willen communiceren over gevoelens naar aanleiding van het trauma. Dit vergroot de kans op ontwikkeling van depressieve gevoelens. Ook ‘mooi weer spelen’ kan optreden als reactietendens, het doen voorkomen alsof er niets aan de hand is. Online scholing DSM-5 Accare: Trauma TagsDiagnose