Betrouwbare kennis over psychische problemen bij kinderen en jongeren

Zoeken
Generic filters
Exact matches only

Prevalentie

Het DSM-5 handboek schat de prevalentie van de somatisch-symptoomstoornis in de algemene volwassen bevolking op 5-7% (paragraaf 11.8). Onderzoek bij kinderen met pijnklachten op de spoedeisende hulp van een ziekenhuis laat een percentage van 8,6% zien dat voldoet aan de criteria van somatisch-symptoomstoornissen (Cozzi & Barbi, 2019; Cozzi et.al., 2017).

Patiënten met SOLK vormen een heterogene groep. Klachten kunnen chronisch of recidiverend zijn en de beperking in functioneren kan verschillend zijn (Creed, 2009). Prevalentiecijfers van SOLK variëren afhankelijk van de gestelde criteria voor een diagnose. De meest voorkomende klachten bij kinderen zijn buikpijn, hoofdpijn, misselijkheid en maagklachten, vermoeidheid en spier- en gewrichtspijn (Eminson, 2007; Fiertag et al., 2012; Moens & Braet, 2014). De Nederlandse gegevens komen globaal overeen met internationale cijfers. Tien tot 15% van de jongeren in Nederland heeft klachten zoals hoofdpijn, vermoeidheid, spierpijn, duizeligheid of buikklachten (Janssens, 2011). Binnen de geestelijke gezondheidszorg wordt zelfs een percentage van 18% gevonden van jongeren met SOLK (Visser et al., 2019). Van het aantal jeugdigen (10-16 jaar) bij wie de kinderarts geen lichamelijke verklaring voor hun klachten heeft gevonden, blijkt 66% vaak tot heel vaak last te hebben van hun klachten. Hiervan heeft 30% vaak of heel vaak last van hoofdpijn, 21% van buikpijn, 18% van misselijkheid of maagklachten, 16% van verminderde energie en 16% heeft last van lage rugpijn (Meesters et al., 2003). Uit hetzelfde onderzoek van Meesters en collega’s (2003) bleek verder dat ongeveer 12,7% van de jeugdigen met SOLK zeven of meer ernstige lichamelijke klachten rapporteerden.

De prevalentie van SOLK is in de kindertijd ongeveer gelijk bij jongens en meisjes (Eminson, 2007; Shaw et al., 2010). Vanaf de puberteit komen SOLK meer voor bij meisjes (Van Geelen et al., 2015; Meesters et al., 2003) en is er een toename in de prevalentie zichtbaar (Lieb et al., 2000). Uit onderzoek bleek dat ondanks de hogere prevalentie onder meisjes, zij minder beperkingen in het dagelijks functioneren rapporteren dan jongens (Van Geelen et al., 2015).