Op deze pagina wordt uitgegaan van informatie uit de DSM-5 (APA, 2013). Het klinisch beeld wordt gebruikt als uitgangspunt voor de beschrijving van de diagnostische criteria. Een inslaapprobleem bij baby’s, peuters, en kleuters (0-5 jaar) kan worden vastgesteld aan de hand van de door St James-Roberts (2012) gemodificeerde criteria van Richman (1981; het kind heeft de meeste nachten meer dan 30 minuten nodig om in slaap te vallen). Daarnaast kan er gebruik worden gemaakt van de criteria die beschreven staan in de DC:0-5. Overmatig huilen wordt meestal met “de regel van 3” gedefinieerd: het kind huilt minstens drie uur lang, in een frequentie van minstens 3 dagen per week, en gedurende tenminste 3 weken. Het huilen kan niet beter verklaard worden door een somatische oorzaak. De symptomen en/of de aanpassingen daaraan door de omgeving leiden tot significante beperkingen in functioneren (DC:0-5; Zero to Three, 2016). De tolerantie voor en lijdensdruk door (overmatig) huilgedrag en slaapproblemen kan sterk verschillen tussen ouders en tussen verschillende culturen. Registratie van huilen en/of slapen en bijkomende omstandigheden en gedragingen van kind en ouders biedt daarom de noodzakelijke informatie en aanknopingspunten voor de juiste interventies. Er is geen specifiek instrument om slaapstoornissen en overmatig huilen mee vast te stellen. Wel is de richtlijn Excessief huilen beschikbaar. Van belang is dat veel/overmatig huilen in de loop van de eerste levensmaanden en –jaren niet als eenzelfde type probleem benaderd moet worden omdat de onderliggende problematiek sterk kan verschillen. Hier moet kennis van worden genomen alvorens tot voorlichting en advies wordt overgegaan. Verder spelen (soms irrealistische) verwachtingen en culturele factoren een belangrijke rol in de ervaring van slaapproblemen bij 0 tot 2-jarigen. Bij inslaapproblemen die na het 2e, 3e jaar voortduren gaan interactie- en gedragsproblemen een grotere rol spelen. Diagnostische criteria DSM-5 In de DSM-5 worden onder andere de volgende slaap-waakstoornissen onderscheiden: Insomniastoornis Hypersomnolentiestoornis Narcolepsie Ademhalingsgerelateerde slaapstoornissen Obstructieve-slaapapneu-/hypopneusyndroom Centrale-slaapapneusyndroom Slaapgerelateerde hypoventilatie Circadianeritme-slaap-waakstoornissen Parasomnia’s Non-remslaap-arousalstoornissen Nachtmerriestoornis Remslaapgedragsstoornis Rustelozebenensyndroom Slaapstoornis door een middel/medicatie Hieronder worden de criteria van de insomniastoornis, de hypersomnolentiestoornis en de circadianeritme-slaap-waakstoornissen beschreven. Insomniastoornis Wanneer er sprake is van problemen met inslapen en/of doorslapen, wordt er in de DSM-5 gesproken over een insomniastoornis. Een overzicht van alle criteria staat in de onderstaande tabel (zie Tabel 1). Een richttijd voor de duur van inslapen bij adolescenten is gemiddeld maximaal 30 minuten. Een gemiddelde duur van minder dan tien minuten duidt op toegenomen slaapdruk, wat weer kan wijzen op een slaapstoornis. Tabel 1: DSM-5 criteria insomniastoornis A De voornaamste klacht betreft ontevredenheid over de kwantiteit of kwaliteit van de slaap, gepaard gaand met een (of meer) van de volgende symptomen: Moeite met inslapen. (Bij kinderen kan dit zich manifesteren als moeite met inslapen zonder hulp van de ouder of verzorger.) Moeite met doorslapen, gekenmerkt door frequente tussentijdse ontwaakmomenten of problemen met weer inslapen na de tussentijdse ontwaakmomenten. (Bij kinderen kan dit zich manifesteren als moeite met weer inslapen zonder hulp van de ouder of verzorger.) ’s Morgens vroeg wakker worden en nier meer verder kunnen slapen. B C De slaapstoornis komt minstens drie nachten per week voor. D De slaapstoornis is minstens drie maanden aanwezig. E De slaapstoornis treedt op terwijl er wel voldoende gelegenheid is om te slapen. F De insomnia kan niet beter worden verklaard door en komt niet uitsluitend voor in het beloop van een andere slaap-waakstoornis (bijvoorbeeld narcolepsie, een ademhalingsgerelateerde slaapstoornis, een circadianeritme-slaap-waakstoornis, een parasomnia. G De insomnia kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel (zoals een drug of medicatie). H Co-existente psychische stoornissen en somatische aandoeningen kunnen niet adequaat de op de voorgrond staande insomniaklacht verklaren. Hypersomnolentiestoornis Wanneer er sprake is van excessieve slaperigheid ondanks een lange slaapepisode. Een overzicht van alle criteria staat in onderstaande tabel (zie Tabel 2). Tabel 2: DSM-5 criteria hypersomnolentiestoornis A Zelfgerapporteerde excessieve slaperigheid (hypersomnolentie) ondanks een belangrijke slaapperiode van minstens zeven uur, met minstens één van de volgende symptomen: Recidiverende perioden van slapen of van in slaap vallen op dezelfde dag. Een verlengde slaapepisode van meer dan negen uur per dag die niet-restauratief (niet-verkwikkend) is. Na plotseling ontwaken veel moeite hebben om volledig wakker te worden. B De hypersomnolentie komt minstens drie keer per week voor, gedurende ten minste drie maanden. C De hypersomnolentie gaat gepaard met klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het cognitieve, sociale of beroepsmatige functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen. D De hypersomnolentie kan niet beter worden verklaard door en komt niet uitsluitend voor in het beloop van een andere slaap-waakstoornis (bijvoorbeeld narcolepsie, de ademhalingsgerelateerde slaapstoornis, de circadiane-ritme-slaap-waakstoornissen, of een parasomnia). E De hypersomnolentie kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel (zoals een drug of medicatie). F Co-existente psychische stoornissen en somatische aandoeningen kunnen niet adequaat de op de voorgrond staande hypersomnolentieklacht verklaren. In de DSM-5 is de classificatie primaire insomnie vervangen door de classificatie insomniastoornis (APA, 2013). De belangrijkste veranderingen ten opzichte van de diagnose primaire insomnie zijn dat de symptomen voor een insomniastoornis minimaal drie maanden moeten duren en gedurende drie nachten per week aanwezig moeten zijn. Ook vormen comorbide psychiatrische en medische stoornissen geen uitsluiting voor classificatie insomniastoornis. Circadianeritme-slaap-waakstoornissen Wanneer er sprake is van een verschuiving in de slaapfase, spreekt de DSM-5 van een circadianeritme-slaap-waak-stoornis. Een overzicht van de criteria is hieronder te zien in tabel 3. Daarnaast kan er onderscheid worden gemaakt tussen de volgende types: vervroegde slaapfase; onregelmatig slaap-waakritme; niet-24-uurs slaap-waakritme; ploegendiensten; ongespecificeerde circadianeritme-slaap-waakstoornissen. Tabel 3: DSM-5 criteria circadianeritme-slaap-waakstoornis A Een persisterend of recidiverend patroon van ontregelde slaap dat primair het gevolg is van een verandering van het circadiane systeem of van onvoldoende synchronisatie tussen het endogene circadiane ritme en het slaap-waak-ritme dat de fysieke omgeving of een sociaal of beroepsmatig rooster van de betrokkene vereist. B De ontregeling van de slaap veroorzaakt excessieve slaperigheid of insomnia, of beide. C De slaapstoornis veroorzaakt klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen. Meest voorkomende klachten In- en doorslaapproblemen Veel kinderen en jongeren ervaren moeite met in- of doorslapen. Soms is het kind langdurig wakker gedurende de nacht, soms wordt het kind te vroeg wakker. Er is sprake van een insomniastoornis wanneer voldaan wordt aan een aantal DSM-5 criteria, zoals dat de slapeloosheidsklachten minimaal drie maanden gedurende minimaal drie nachten per week aanwezig zijn. Deze klachten moeten gepaard gaan met beperkingen in het dagelijks functioneren en niet gerelateerd zijn aan of veroorzaakt worden door andere slaapstoornissen. Een psychiatrische of een medische stoornis kan gespecificeerd worden bij insomnie, omdat een wederkerigheid hiertussen wordt verondersteld (APA, 2013). Lees meer over psychiatrische comorbiditeit bij slaapstoornissen. Medische oorzaken die kunnen leiden tot insomnie zijn bijvoorbeeld refluxoesofagitis, eczeem of chronische oorontstekingen. Slaperigheid overdag Een andere klacht die kinderen en jongeren kunnen ervaren, is overmatige slaperigheid overdag (hypersomnie of hypersomnolentie). Ze hebben de neiging om overdag in slaap te vallen, of voelen zich niet uitgerust ondanks voldoende uren slaap in de nacht. Deze problemen doen zich tijdens de jeugd overwegend voor bij oudere kinderen en adolescenten. De belangrijkste oorzaak van hypersomnie is onvoldoende slaapuren gedurende de nacht. Ook kunnen andere slaapstoornissen (zoals een stoornis in het circadiane ritme, slaapgebonden ademhalingsstoornissen) of bijvoorbeeld medicatiegebruik leiden tot verhoogde slaperigheid overdag. Niet altijd wordt een verklarende oorzaak gevonden, zeker wanneer de hypersomnie niet toe te schrijven is aan bijwerking van medicatie. In dat geval kan een hypersomnolentiestoornis worden geclassificeerd volgens de DSM-5. Narcolepsie wordt gezien als een aparte stoornis, onder andere vanwege het feit dat hierbij vrijwel altijd sprake is van een hypocretine-tekort. Middels een lumbaalpunctie kan dit tekort worden aangetoond (Froncek e.a., 2007). Om narcolepsie vast te stellen kan ook middels een multipele slaap latentie test bekeken worden hoe snel iemand in slaap valt en of er sprake is van vlot in een REM-slaap terecht komen. Bijzondere verschijnselen tijdens de slaap Parasomnieën zijn ongewenste klinische verschijnselen (bijvoorbeeld bewegingen, gedragingen, emoties en droombelevingen) die zich uitsluitend of overwegend voordoen tijdens de slaap of hierdoor worden versterkt. Het slaapproces zelf is echter normaal (Berden, 2000). Voorbeelden van parasomnieën bij kinderen zijn slaapwandelen, pavor nocturnus (nachtelijke angstaanvallen) en jactatio capitis/corporis nocturna (stereotiepe, herhaalde bewegingen van het hoofd of de romp) (Van Bemmel, 2001; Boer, 2014). Pavor nocturnus komt regelmatig voor op de kinderleeftijd, met een piek tussen de 3 en 12 jaar. Het uit zich door een plotselinge aanval van huilen of gillen, waarbij het kind een angstige indruk maakt. Vaak is het kind ook motorisch onrustig. Hoewel de ogen open kunnen zijn, is het kind vaak niet echt wakker. De onrust neemt vaak toe als het kind wordt gewekt, en dit wordt daarom afgeraden. Zorg dragen dat het kind zich niet bezeert, en het weer rustig verder laten slapen is doorgaans voldoende. Uitleg en geruststelling hierover naar de ouders is van belang. Pavor nocturnus gaat vaak vanzelf over, en is niet schadelijk. Spanningen, slaapgebrek en koorts kunnen de aanvallen uitlokken bij kinderen die hier gevoelig voor zijn. Het is belangrijk om onderscheid te maken met nachtmerries. Pavor nocturnus doet zich voor in de diepe slaap (non-REM), die vooral in het begin van de nacht voorkomt. Vaak treedt dit rond hetzelfde tijdstip op. Er is sprake van een partiele ontwaking uit de diepe slaap. De volgende dag heeft het kind doorgaans geen herinnering aan de episode. Nachtmerries treden op in de droomslaap (REM), en komen daarom vaak in de tweede helft van de nacht voor. Het kind is juist volledig wakker na een nachtmerrie, en kan zich de droom vaak ook levendig herinneren. TagsDiagnose