In de DSM-5 (APA, 2013) worden de volgende schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen onderscheiden: Schizotypische persoonlijkheidsstoornis Waanstoornis Kortdurende psychotische stoornis Schizofreniforme stoornis Schizofrenie Schizoaffectieve stoornis Psychotische stoornis door een middel/medicatie Psychotische stoornis door een somatische aandoening Katatonie bij een andere psychische stoornis (katatonie als specificatie) Katatone stoornis door een somatische aandoening Andere gespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis Ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis N.B. Het is van belang te realiseren dat psychotische ervaringen en symptomen onderdeel kunnen zijn van andere stoornissen en vooral in beschrijvende diagnose opgenomen dienen te worden wanneer er onvoldoende symptomen zijn om van een psychotische stoornis te spreken. Schizotypische persoonlijkheidsstoornis Tabel 1. Diagnostische criteria voor een schizotypische persoonlijkheidsstoornis A Een pervasief patroon van sociale en interpersoonlijke deficiënties, gekenmerkt door een direct gevoeld ongemak bij en een verminderd vermogen tot het hebben van hechte relaties, en door cognitieve of perceptuele distorties en excentriciteit in het gedrag, beginnend op jongvolwassen leeftijd en aanwezig in uiteenlopende contexten, zoals blijkt uit vijf (of meer) van de volgende kenmerken: Betrekkingsideeën (met uitsluiting van betrekkingswanen). Eigenaardige overtuigingen of magische denkbeelden die het gedrag beïnvloeden en niet overeenstemmen met subculturele normen (bijvoorbeeld bijgelovigheid, geloof in helderziendheid, telepathie of een ‘zesde zintuig; bij kinderen en adolescenten: bizarre fantasieën of preoccupaties). Ongewone perceptuele ervaringen, met inbegrip van lichamelijke illusoire vervalsingen Merkwaardige wijze van denken en spreken (bijvoorbeeld: vaag, wijdlopig, metaforisch, overgedetailleerd, vol stereotypen). Achterdocht of paranoïde ideeënvorming Inadequaat of ingeperkt affect Het gedrag of het uiterlijk is vreemd, excentriek of zonderling Geen hechte vrienden of vertrouwelingen afgezien van eerstegraads familieleden Excessieve sociale angst die niet afneemt naarmate de betrokkene iemand beter kent en die vaak meer samenhangt met paranoïde angsten dan met negatief oordeel over zichzelf B De stoornis treedt niet uitsluitend op in het beloop van schizofrenie, een bipolaire- of depressieve-stemmingsstoornis met psychotische kenmerken, een andere psychotische stoornis, of een autismespectrumstoornis. Waanstoornis Tabel 2: Diagnostische criteria voor een waanstoornis A Aanwezigheid van één (of meer) wanen met een duur van ten minste één maand. B Er is nooit voldaan aan criterium A voor schizofrenie (zie Tabel 1). NB. Hallucinaties, indien aanwezig, zijn niet prominent aanwezig en hangen samen met het waanthema. C Los van de invloed van de wanen of de vertakkingen ervan is het functioneren niet duidelijk beperkt en is het gedrag niet onmiskenbaar vreemd of bizar. D Indien er stemmingsepisodes tegelijk met wanen zijn voorgekomen, was de totale duur daarvan kort in verhouding tot de duur van de waanperiodes. E De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel [bv. drug, geneesmiddel] of een somatische aandoening, en kan niet beter worden verklaard door een andere psychische stoornis, zoals de morfodysfore stoornis of de obsessieve-compulsieve stoornis. De DSM-5 onderscheidt zeven subtypen voor waanstoornissen. Deze subtypen worden toegekend op basis van de belangrijkste waanthema. Deze subtypen zijn: het erotomane type het jaloerse type het somatisch type het grootheidstype het achtervolgingstype het gemengd type het ongespecificeerd type Kortdurende psychotische stoornis Tabel 3: Diagnostische criteria voor een kortdurende psychotische stoornis A Aanwezigheid van één of meer van de volgende symptomen. Minstens één daarvan moet (1), (2) of (3) zijn: Wanen Hallucinaties Gedesorganiseerd spreken Ernstig gedesorganiseerd of katatoon gedrag N.B.: Sluit een symptoom uit indien het een in de cultuur van de betrokkene aanvaarde reactie is. B De duur van een episode van de stoornis is ten minste één dag maar niet langer dan één maand met uiteindelijk een volledige terugkeer naar het premorbide niveau van functioneren. C De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan een depressieve of bipolaire-stemmingsstoornis met psychotische kenmerken, zoals schizofrenie of katatonie, en is niet het gevolg van een fysiologisch effect van een middel (bijvoorbeeld drugs) of een somatische aandoening. Schizofreniforme stoornis Tabel 4: Diagnostische criteria voor een schizofreniforme stoornis A Er wordt voldaan aan criteria A, D en E van schizofrenie (zie Tabel 5). B Een episode van de stoornis duurt ten minste één maand en korter dan zes maanden. Schizofrenie Tabel 5: Diagnostische criteria voor schizofrenie A Kenmerkende symptomen: Twee of meer van de volgende, elk gedurende één maand een belangrijk deel van de tijd aanwezig (of korter bij succesvolle behandeling). Minstens één daarvan moet (1), (2) of (3) zijn: Wanen Hallucinaties Gedesorganiseerd spreken Ernstig gedesorganiseerd of katatoon gedrag Negatieve symptomen B Sociaal/beroepsmatig disfunctioneren: Gedurende een significant deel van de tijd sinds het begin van de stoornis staan een of meer terreinen van functioneren (zoals werk, persoonlijke relaties of zelfverzorging) duidelijk op een lager niveau dan voor het begin. (Als het begin in de kindertijd of adolescentie valt, is het functioneren van een lager niveau dan verwacht kan worden). C Duur: Doorlopende tekenen van de stoornis gedurende minimaal zes maanden. Deze periode van zes maanden moet minimaal één maand met symptomen bevatten (of minder bij succesvolle behandeling) die voldoen aan criterium A (d.w.z. actieve-fasesymptomen) en kan perioden bevatten met prodromale symptomen of restsymptomen. Tijdens deze prodromale perioden of restperioden kunnen de tekenen van de stoornis uitsluitend bestaan uit negatieve symptomen of uit een afgezwakte vorm van twee of meer symptomen uit categorie A in mildere vorm (bijvoorbeeld vreemde opvattingen, ongebruikelijke perceptuele waarnemingen). D Uitsluiting van schizoaffectieve of stemmingsstoornissen: Schizoaffectieve stoornis en depressieve- of bipolaire stemmingsstoornis met psychotische kenmerken zijn uitgesloten omdat (1) er geen depressieve of manische episode tegelijk met de actieve-fasesymptomen is opgetreden of (2) als er wel stemmingsepisoden tegelijkertijd met de actieve-fasesymptomen zijn opgetreden, de totale duur minder dan de helft is ten opzichte van de actieve periode en restperiode. E Uitsluiting van middelengebruik / somatische aandoening: De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel (bijvoorbeeld drugs, geneesmiddel) of een somatische aandoening. F Relatie met een pervasieve ontwikkelingsstoornis: Als er een historie bestaat van een autismespectrumstoornis of een communicatiestoornis, wordt de aanvullende classificatie schizofrenie alleen toegekend indien er, afgezien van de overige vereiste symptomen voor schizofrenie, ook gedurende minstens een maand (of korter, indien succesvol behandeld) prominente wanen of hallucinaties zijn. Schizoaffectieve stoornis Tabel 6: Diagnostische criteria voor een schizoaffectieve stoornis A Een ononderbroken periode van ziekte waarbij er op een bepaald moment tegelijkertijd een depressieve of manische stemmingsepisode aanwezig is met symptomen die voldoen aan criterium A voor schizofrenie. N.B. De depressieve episode moet voldoen aan criterium A1: sombere stemming. B In dezelfde ziekteperiode zijn er gedurende tenminste twee weken wanen of hallucinaties aanwezig geweest in afwezigheid van een depressieve of manische stemmingsepisode. C De symptomen die voldoen aan de criteria van de stemmingsepisode zijn gedurende het grootste deel van de totale duur van de actieve en restfase van de ziekte aanwezig. D De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel (bijvoorbeeld drugs, geneesmiddel) of een somatische aandoening. Psychotische stoornis door een middel/medicatie Tabel 7: Diagnostische criteria voor psychotische stoornissen door een middel A Aanwezigheid van een van de of beide volgende symptomen: Wanen Hallucinaties B Er zijn aanwijzingen vanuit anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen voor zowel (1) als (2): De symptomen van A ontstonden tijdens of kort na intoxicatie of onthouding van een middel, of na blootstelling aan een geneesmiddel. Van het betreffende (genees)middel is bekend dat het de symptomen in criterium A kan veroorzaken. C De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan een psychotische stoornis die niet veroorzaakt is door een middel. Tot de aanwijzingen dat de symptomen eerder zijn toe te schrijven aan een psychotische stoornis die niet veroorzaakt is door een middel kunnen de volgende gerekend worden: De symptomen gaan vooraf aan het gebruik van het (genees)middel; de symptomen bleven een substantiële periode na afloop van de acute onttrekking of ernstige intoxicatie; of er zijn andere aanwijzingen waaruit blijkt dat er sprake is van een onafhankelijke psychotische stoornis die niet door een middel is veroorzaakt. D De stoornis komt niet uitsluitend voor tijdens het beloop van een delirium. E De symptomen veroorzaken klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen. Psychotische stoornis door een somatische aandoening Tabel 8: Diagnostische criteria voor psychotische stoornissen door een somatische aandoening A Prominent aanwezige hallucinaties of wanen B Er zijn aanwijzingen vanuit anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen dat de stoornis de directe fysiologische consequentie is van een somatische aandoening. C De stoornis kan niet beter worden verklaard door een andere psychische stoornis. D De stoornis komt niet uitsluitend voor in het beloop van een delirium. E De symptomen veroorzaken klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen. Ongespecificeerde katatonie Diagnostische criteria voor ongespecificeerde katatonie: Deze classificatie is van toepassing op klinische beelden waarbij symptomen die kenmerkend zijn voor katatonie klinisch significante lijdensdruk of beperkingen veroorzaken in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen, maar waarin ofwel de aard van de onderliggende psychische stoornis of de somatische aandoening onduidelijk is, er niet volledig wordt voldaan aan de criteria voor katatonie, of er onvoldoende informatie is om een specifiekere classificatie te kunnen toekennen. Katatonie bij een andere psychische stoornis (katatonie als specificatie) Tabel 9. Diagnostische criteria voor katatonie bij een andere psychische stoornis (katatonie als specificatie) A In het klinische beeld staan drie (of meer) van de volgende symptomen op de voorgrond: Stupor (geen psychomotorische activiteit; geen actieve interactie met de omgeving) Katalepsie (het passief innemen van een houding die tegen de zwaartekracht in wordt volgehouden) Wasachtige buigzaamheid (lichte, gelijkblijvende weerstand tegen het in een andere houding plaatsen door de onderzoeker (flexibilitas cerea)) Mutisme (nauwelijks of geen verbale respons (uitsluiten indien afasie is vastgesteld)) Negativisme (verzet tegen of geen reactie op instructies of externe stimuli) Poseren (spontaan en actief vasthouden van een houding tegen de zwaartekracht in) Motorische manierismen (vreemde, overdreven karikaturen van normale handelingen) Motorische stereotypieen (repeterende, abnormaal frequente, niet-doelgerichte bewegingen) Agitatie, niet onder invloed van externe stimuli Grimasseren Echolalie (anderen ‘napraten’) Echopraxie (bewegingen van anderen ‘nadoen’) Katatone stoornis door een somatische aandoening Tabel 10. Diagnostische criteria voor een katatone stoornis door een somatische aandoening A In het klinische beeld staan drie (of meer) van de volgende symptomen op de voorgrond: Stupor (geen psychomotorische activiteit; geen actieve interactie met de omgeving) Katalepsie (het passief innemen van een houding die tegen de zwaartekracht in wordt volgehouden) Wasachtige buigzaamheid (lichte, gelijkblijvende weerstand tegen het in een andere houding plaatsen door de onderzoeker (flexibilitas cerea)) Mutisme (nauwelijks of geen verbale respons (uitsluiten indien afasie is vastgesteld)) Negativisme (verzet tegen of geen reactie op instructies of externe stimuli) Poseren (spontaan en actief vasthouden van een houding tegen de zwaartekracht in) Motorische manierismen (vreemde, overdreven karikaturen van normale handelingen) Motorische stereotypieën (repeterende, abnormaal frequente, niet-doelgerichte bewegingen) Agitatie, niet onder invloed van externe stimuli Grimasseren Echolalie (anderen ‘napraten’) Echopraxie (bewegingen van anderen ‘nadoen’) B Er zijn aanwijzingen vanuit de anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen dat de symptomen het directe pathofysiologische gevolg zijn van een somatische aandoening. C De stoornis kan niet beter worden verklaard door een andere psychische stoornis (bijvoorbeeld een manische episode). D De stoornis treedt niet uitsluitend op in het beloop van een delirium. E De symptomen veroorzaken klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen. Andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis Diagnostische criteria voor andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis Deze classificatie is van toepassing op klinische beelden waarbij symptomen die kenmerkend zijn voor een schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis klinisch significante lijdensdruk of beperkingen veroorzaken in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen, maar die niet volledig voldoen aan de criteria voor een van de stoornissen van de categorie schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen. De classificatie ‘andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis’ wordt gebruikt in situaties waarin de clinicus ervoor kiest om te noteren wat de specifieke reden is waarom het beeld niet voldoet aan de criteria voor een van de specifieke schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen. Dat wordt gedaan door de stoornis te registreren als ‘andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis’, gevolgd door de specifieke reden (bijvoorbeeld ‘persisterende auditieve hallucinaties’). Voorbeelden van beelden die kunnen worden gespecificeerd door de aanduiding ‘andere gespecificeerde’ zijn: 1 Persisterende auditieve hallucinaties in afwezigheid van een van de andere kenmerken. 2 Wanen met een aanzienlijke overlap met stemmingsepisoden Hiermee worden bedoeld persisterende wanen met perioden van overlap met stemmingsepisoden die een substantieel deel van de periode van de waansymptomen aanwezig zijn (zodanig dat niet wordt voldaan aan het criterium voor de waanstoornis dat de stemmingssymptomen van korte duur zijn). 3 Subklinisch psychotisch syndroom Dit syndroom wordt gekenmerkt door psychoseachtige symptomen die de drempel voor een volledige psychose niet halen (bijvoorbeeld omdat de symptomen minder ernstig en meer voorbijgaand van aard zijn, en het realiteitsbesef relatief goed in stand blijft). 4 Waansymptomen bij de partner van iemand met een waanstoornis Binnen de context van een relatie leveren de van de dominante partner afkomstige waanideeën inhoud voor een waanovertuiging op bij de betrokkene, die overigens niet volledig hoeft te voldoen aan de criteria voor een waanstoornis. Ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis Diagnostische criteria voor ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis Deze classificatie is van toepassing op klinische beelden waarbij symptomen die kenmerkend zijn voor een schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis klinisch significante lijdensdruk of beperkingen veroorzaken in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen, maar die niet volledig voldoen aan de criteria voor een van de stoornissen van de categorie schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen. De classificatie ‘ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis’ wordt gebruikt in situaties waarin de clinicus ervoor kiest om niet de reden te specificeren waarom het klinische beeld niet voldoet aan de criteria voor een specifieke schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornis en hij of zij manifestaties beschrijft waarbij onvoldoende informatie beschikbaar is om een specifiekere classificatie toe te kennen. Online scholing DSM-5 Accare: Psychose TagsDiagnose DSM 5 Praktijkstandaard