A. Persisterend eten van niet voor consumptie geschikte stoffen gedurende een periode van ten minste één maand. B. Het eten van niet voor consumptie geschikte stoffen past niet bij het ontwikkelingsniveau van de betrokkene. C. Het eetgedrag maakt geen deel uit van een cultureel geaccepteerde gewoonte of sociale norm. D. Indien het eetgedrag voorkomt in de context van een andere psychische stoornis (zoals een verstandelijke beperking, een autismespectrumstoornis of schizofrenie), een somatische aandoening of een zwangerschap, is het ernstig genoeg om afzonderlijke aandacht te rechtvaardigen. In de differentiaal diagnostiek moet onderscheid gemaakt worden met de nagebootste stoornis en zelfbeschadigend gedrag in het kader van een persoonlijkheidsstoornis, waarbij mensen met opzet vreemde voorwerpen nuttigen met als doel somatische symptomen te veroorzaken. Wel of niet classificeren: hoe maak je een goede afweging? Professionals hebben vaak met dit dilemma te maken. Vooral als je werkt met kinderen en jongeren die nog in ontwikkeling zijn. Om deze afweging goed te kunnen maken, heb je kennis nodig over het verschil tussen diagnose en classificatie, en over het nut en de risico’s van classificaties. En als je besluit om niet te classificeren, welke alternatieven kun je dan inzetten? Lees hier meer over hoe je een goede afweging maakt tussen wel of niet classificeren. Online scholing DSM-5 Accare: Voedings- en eetstoornissen TagsDiagnose Praktijkstandaard