Betrouwbare kennis over psychische problemen bij kinderen en jongeren

Zoeken
Generic filters
Exact matches only

Algemeen

In de multidisciplinaire richtlijn Pediatrisch Delier staat beschreven dat de diagnose pediatrisch delier wordt gesteld door een deskundig arts (NVvP, 2014). De afdelingsarts vraagt bij het vermoeden van een delier deze deskundige arts, in de praktijk is dit vaak een  kinder- en jeugdpsychiater, om een consult. Deze consultatie vindt plaats wanneer door het behandelteam veranderingen worden gesignaleerd in cognitieve functies, waarneming, motoriek en gedrag van het kind die kunnen passen bij een delier.

Anamnese en observatie

Diagnostiek gebeurt aan de hand van de DSM-5 criteria (APA, 2013). Er wordt voor de diagnostiek, indien mogelijk, een anamnese afgenomen bij het kind en het kind wordt geobserveerd. Vaak gaat het bij delier om ernstig zieke kinderen die beademd worden en is een anamnese nauwelijks mogelijk. DSM-5 criteria worden geobserveerd en nagevraagd bij ouders en verpleging: hoe is het bewustzijn en de aandacht? Zijn er andere cognitieve functiestoornissen bijvoorbeeld van het geheugen, de taal, het denken (wanen) of de waarneming (hallucinaties). Is het kind angstig en is er sprake van motorische onrust of eerder apathie?

Heteroanamnese

De kinder- en jeugdpsychiater neemt een heteroanamnese af bij ouders. Ouders zijn tijdens opname vaak intensief betrokken en veel aanwezig bij hun kind en kunnen een belangrijke informatie geven. In gesprek met ouders bepreekt de kinder- en jeugdpsychiater welke klachten er zijn, hoe ze begonnen zijn, wat eraan voorafgegaan is, het beloop over de tijd en de verschillen tussen overdag en ‘s nachts. Hoe functioneerde het kind of de jongere premorbide op cognitief en emotioneel-sociaal gebied? Was de patiënt voor opname bekend met een psychiatrische aandoening of cognitieve beperking? Is het kind eerder delirant geweest? Een kenmerkende uitspraak van ouders van een kind met een delier is dat ouders hun kind totaal niet meer herkennen van voordat het ziek werd (Van Beusekom, 2014). Daarnaast wordt informatie ingewonnen bij de verpleegkundige die voor het kind zorgt. De verpleegkundige is immers intensief bij de patiënt betrokken en kan gedetailleerde informatie geven over het veranderde bewustzijn, stoornissen in de aandacht of in andere cognitieve functies.

Screening

Voor screening op delier door verpleegkundigen of artsen kan gebruik gemaakt worden van screeningsinstrumenten, die worden besproken bij ‘Instrumenten’. Het is erg belangrijk om het delier te differentiëren van een andere oorzaak voor onrustig gedrag. Is er sprake van bijvoorbeeld pijn, jeuk, blaasretentie of obstipatie et cetera? Het onderscheid tussen delier en ontwenning van sedativa en analgetica is erg lastig omdat deze beelden grote overlap vertonen. Epilepsie, waarbij ook gedragsveranderingen als hallucinaties of veranderingen in het bewustzijn kunnen optreden die doen denken aan een delier, staat in de differentiaal diagnose van het pediatrisch delier. Verder staat in de differentiaaldiagnose van het pediatrisch delier angst, depressie, regressief of oppositioneel gedrag bij kritisch ziek zijn. Het delier moeten onderscheiden worden van een catatonie (Esseveld e.a., 2013).