Betrouwbare kennis over psychische problemen bij kinderen en jongeren

Zoeken
Generic filters
Exact matches only

Aandacht voor taalgebruik en bejegening

De (on)macht van het woord

De woorden waarmee we elkaar aanspreken of over elkaar praten zijn bedoeld om informatie over te brengen om begrip naar elkaar te bewerkstelligen. Hierbij wordt een gedeelde betekenis verondersteld achter de woorden die gebruikt worden, en vaak niet stil gestaan bij de lading die woorden kunnen hebben. Juist bij kinderen en jongeren waar zorgen zijn over de genderidentiteitsontwikkeling en hun ouders of bij kinderen die om deze reden bij de GGZ worden aangemeld is het van belang om attent te zijn op deze mogelijke emotionele lading van de woorden die gebruikt worden. Woorden die verbonden zijn met een geslachtsaanduiding zoals jongen, meisje, zoon, dochter, hij, zij kunnen voor zowel kinderen als ouders als ongemakkelijk worden ervaren.

Het is van belang dat de medewerkers binnen de GGZ bewust zijn dat ze door na te vragen hoe iemand aan gesproken wil worden al een stap zetten naar gendersensitief werken. Gendersensitief werken betekent ook dat je bewust bent van de manier waarop je mensen binnen je organisatie en spreekkamer benadert. Dat je je probeert te verplaatsen in wat het voor iemand betekent als deze alleen maar wordt aangesproken bij het geboortegeslacht, omdat dit nu eenmaal bij het dossier is aangekruist. Gendersensitief werken betekent ook bewustwording over je eigen houding en hoe je zelf als hulpverlener tegen de verschillende vraagstukken aankijkt waar ouders met kinderen met vermoedens van genderincongruentie mee te maken kunnen krijgen. Dit kan variëren van de vragen die kinderen onderling aan elkaar stellen, zoals “ben jij nu een jongen of een meisje?” tot vragen die ouders kunnen krijgen van familie of collega’s: “Jij had toch een zoon en dochter, of niet?”.

De elkaar uitsluitende tweedeling, oftewel de binaire indeling in jongens en meisjes; in mannen en vrouwen is een teken van de gender brainwash (Testa e.a., 2015) die wij allemaal onbewust hebben ondergaan. Je bewust zijn van deze gender brainwash en voor jezelf de vraag stellen hoe jij hier nu tegenaan kijkt is een belangrijke stap voor hulpverleners van kinderen met genderincongruentie. Binnen deze context beweegt zich ook de psycholoog verbonden aan een GGZ-instelling en ook deze zal bij zijn eigen onbewuste brainwash-proces moeten stilstaan als hij of zij een cliënt tegenover zich heeft met een hulpvraag op gendergebied.

Het is hierbij van belang om uit te gaan van de lading die het taalgebruik voor de verschillende betrokkenen van het kind kan hebben. Het bij de geboorte vastgestelde meisje kan blij zijn als zij wordt aangesproken als jongen omdat het kind aangeeft dat zij zich zo voelt, maar dit aanspreken als jongen kan voor ouders op dat moment een brug te ver zijn, of spanning opleveren tussen ouders onderling die hier anders tegenaan kijken. Dan hebben we het nog niet gehad over hoe grootouders er tegenaan kijken en wat dit voor ouders en het kind kan betekenen. Blijf regelmatig navragen bij zowel kind als ouders hoe ze willen dat het kind wordt aangesproken, aangezien dit over tijd kan veranderen.

Genderdysforie verwijst binnen de DSM-5 in het algemeen naar iemands affectieve en/of cognitieve onvrede met het geslacht dat de betrokkene is vastgesteld, waarbij in de classificatiecriteria wordt aangegeven dat er een duidelijke incongruentie dient te zijn tussen het ervaren/geuite gender en het vastgestelde geslacht. Er wordt gesproken over “’het andere gender”’ waarbij de vraag is wat dit andere gender dan zou zijn. Vanuit onze ge-gender brainwashte ideeën kan dat andere gender dan snel worden opgevat als jongen versus meisje, maar de vraag is of dat zo is. Qua taal is het zowel voor therapeuten als ouders soms lastig om onderscheid te maken tussen biologisch geslacht en gender. Om die reden wordt gemakkelijk vervallen in woorden als “jongens” en” meisjes” en zo onbewust meegegaan in de dichotomie die de maatschappij ook verwacht. Ook de vragenlijsten die gehanteerd worden voor kinderen, misschien zelfs wel expliciet de vragenlijsten die gericht zijn op onderzoek van de genderidentiteit, gaan uit van deze tweedeling. Zo is de eerste vraag uit het Genderidentiteitsinterview voor kinderen van Johnson (2004): “’Ben jij een jongen of een meisje?”’. En worden ouders in het genderidentiteitsinterview voor ouders ook herhaaldelijk gevraagd of het kind meer met meisjes speelt dan met jongens, of vergelijkbare vragen.

Het is de kunst om samen met alle betrokkenen de juiste balans te zoeken tussen een steunende en begripvolle benadering die rekening houdt met de wensen van het kind, de belevingen van ouders en/of brusjes, en tegelijkertijd terughoudend te zijn door het kind ook te beschermen tegen mogelijke negatieve reacties en realistisch blijven over de kansen dat het kind mogelijk later toch niet zal volharden in de wens voor een ander gender (Ristori & Steensma, 2016).

Taalgebruik komt niet alleen naar voren in het gesprek met en over cliënten, maar zeker ook in de rapportage die aansluitend door professionals gemaakt moet worden. In het directe gesprek kan soms ongemak worden voorkomen door de cliënt aan te spreken met “jij”. Zodra de cliënt echter de deur uit is dient de therapeut een keuze te maken tussen een beschrijving in de mannelijke of vrouwelijke schrijfvorm. Het is hierbij helpend om bij aanvang van het gesprek dit punt met cliënt te bespreken. Hoe wenst het kind of de jongere dat er over hem/haar wordt geschreven; wat betekent het voor deze als de therapeut hier rekening mee houdt, en wat betekent dit eventueel voor de ouders? Allerlei zaken zoals registratie van naam, geslacht en kleurgebruik (roze voor meisjes en blauw voor jongens als onprettig ervaren kan worden door kinderen en jeugdigen met genderidentiteitsproblemen) waar voorheen geen aandacht aan werd besteed omdat dit feitelijk zo verondersteld werd, worden binnen deze context ter discussie gesteld.

De laatste jaren wordt bovendien een toenemend aantal jongeren en volwassenen gezien die zich niet herkennen in de binaire indeling in geslachten, en zichzelf definiëren als non-binair. (Richards, e.a., 2016). Zij kunnen of willen ook geen antwoord geven op de vraag of zij een jongen of meisje zijn, omdat zij zich in beiden soms niet kunnen identificeren. Zij identificeren zich soms met genderidentiteiten zoals genderqueer, agender, genderfluid of non-binair. Genderqueer personen voelen dat hun mannelijke en vrouwelijke identiteit ongeveer even sterk is. Agender kan omschreven worden als het zich genderneutraal voelen. Genderfluïde is een genderidentiteit waarbij er tussen genders wordt gewisseld en een non-binair persoon is iemand die zich niet thuis voelt in de binaire gendercategorieën man of vrouw en zich beter voelt bij een andere, niet-binaire, genderidentiteit. Ondanks dat non-binaire mensen in het verleden ook wel gezien werden, lijkt er recent pas sprake van een beginnende erkenning voor deze mensen, en vraagt het ook een aanpassing van de benaderingswijze en derhalve ook van de internationale richtlijnen waar op dit moment aan gewerkt wordt binnen de WPATH (World Professional Association of Transgender Health). Er lijkt dan ook wel sprake van een “genderrevolution” zoals door National Geographic (2017) wordt aangeduid. Deze revolutie lijkt eruit te bestaan dat de in onze cultuur gehanteerde dichotome oftewel binaire indeling in biologisch geslacht vervangen wordt door een indeling die uitgaat van een continuüm waar verschillende posities op kunnen worden ingenomen voor de bij de cliënt passende genderidentiteit. Deze omwenteling brengt voor alle betrokkenen, dus ook voor psychologen, nieuwe woorden met zich mee. Zeker in de therapie is het van belang om te zoeken naar de taal en de woorden die het beste bij het individuele kind passen om zich uit te drukken en begrepen te worden. Vaak kunnen kinderen zich ook beter uitdrukken in de speltaal, middels spel, tekeningen of muziek. Woordkeuze speelt ook een belangrijke rol bij de naam van het kind; zeker in geval er sprake is of lijkt te gaan worden van een sociale transitie van het biologisch toegewezen geslacht naar het voor het kind passende geslacht. Wanneer kinderen samen met ouders, na overleg met hun psycholoog, hebben besloten om de sociale transitie door te voeren wordt in veel gevallen de vraag gesteld wat te doen met de naam van het kind. Zowel het kind zelf als de ouders beleven op zo’n moment vaak een emotionele lading aan deze naam, waarbij het afhangt van de naam of deze naam ook een genderspecifieke lading heeft voor het kind.

Samengevat:

  • Vermijd termen als jongen of meisje; hij/zij, zoon/dochter.
  • Vraag hoe iemand aangesproken wil worden.
  • Vraag wat het betekent voor ouders als hun kind zo aangesproken wordt.
  • Wees gendersensitief.
  • Ben je bewust van je eigen gender brainwash.