Betrouwbare kennis over psychische problemen bij kinderen en jongeren

Zoeken
Generic filters
Exact matches only

Procedure

Binnen het diagnostisch proces komen de volgende elementen aan bod (Matthys & van de Glind, NVvP richtlijn, 2013; Matthys & Lochman, 2017; Matthys & Powell, 2018; Matthys, 2019):

  1. Gezamenlijk intakegesprek met de ouders of verzorgers en het kind of de jongere waarin de motivatie, de verwachtingen, het probleem en de visie op het ontstaan wordt besproken.
  2. Interview met de ouders of verzorgers, om een inventarisatie te maken van het verloop van de klachten en een ontwikkelings-, familie-, en gezinsanamnese af te nemen.
  3. Gesprek met en observatie van het kind of de jongere.
  4. Informatie verzamelen van andere bronnen: bijvoorbeeld eerdere of andere hulpverleners, leraren, grootouders, kinderarts, politie.
  5. Gebruik van gestandaardiseerde vragenlijsten.
  6. Indiceren en uitvoeren van aanvullend onderzoek, waaronder (cognitief) psychologisch onderzoek.
  7. Weging van informatie en besluitvorming over de beschrijvende diagnose, met als onderdeel daarvan de rubricerende diagnose (classificatie), waaruit een behandeladvies en plan volgt.
  8. Gezamenlijk adviesgesprek.

Ontwikkelingsanamnese

Het doel van de ontwikkelingsanamnese is het in beeld brengen van de levensloop van het kind of de jongere met bijzondere aandacht voor factoren die een rol kunnen spelen in het ontstaan en in stand houden van de symptomen. In de ontwikkelingsanamnese wordt speciaal stilgestaan bij:

  • zwangerschap (vragen naar duur en verloop; bijzondere aandacht voor het gebruik van nicotine, cannabis en andere middelen, medicatiegebruik) en partus (geboortegewicht, complicaties)
  • ontwikkeling van de functies (motoriek, taal, zindelijkheid, voeding, slapen, activiteitsniveau, aandacht, impulsbeheersing)
  • somatische anamnese (centraal zenuwstelsel, chronische ziekten, medicatiegebruik)
  • interactie en (hechtings)relatie met de moeder/vader
  • interactie en relatie met andere volwassenen (grootouders, kinderdagverblijf, peuterspeelzaal, school)
  • interactie en relatie met broer/zus
  • interactie en relatie met leeftijdgenoten
  • potentiële ontwikkelingsinterfererende gebeurtenissen (psychotrauma zoals mishandeling en misbruik, sterfgevallen, scheiding, verhuizing, eventuele ingrepen of ziekenhuisopnames)

Speciële anamnese

In de speciële anamnese wordt speciaal aandacht besteed aan:

  • de aanmeldingsklachten en de DSM-5 criteria voor ODD en CD: de symptomen worden nagevraagd met aandacht voor de leeftijd waarop het gedrag voor het eerst voorkwam, de frequentie (per dag/week/maand), in welke situatie (thuis, school, buurt, club), in interactie met wie (met welke volwassenen, met welke kinderen), de invloed op het functioneren van het kind of de jongere (plaats in de groep leeftijdgenoten: uitgestoten, genegeerd; aansluiting bij (pre)delinquente leeftijdgenoten) de invloed op school (leervorderingen, relatie met en belasting van de leerkracht) en het gezin (belemmering van het functioneren van het gezin, belasting van de ouders)
  • beperkte prosociale emoties: gebrek aan berouw of schuldgevoel, gebrek aan empathie, onverschilligheid over prestaties (bijvoorbeeld op school) en vlakke of beperkte gevoelens. Hierbij dient vermeld dat deze categorie pas sinds DSM5 is toegevoegd als specifier bij de classificatie en er vooralsnog onduidelijkheid is over de klinische waarde.
  • geringe gevoeligheid voor negatieve signalen (bijvoorbeeld wanneer kritiek wordt gegeven of wanneer gedreigd wordt met straf)
  • inventariseren van contacten met politie en justitie
  • inventariseren van tekorten in sociale vaardigheden (invoegen in groep leeftijdgenoten, vragen om hulp, belangstelling tonen, troosten, helpen, wensen kenbaar maken, reageren op provocaties) en van kenmerkende sociale cognities (vijandige intentietoekenning, bedenken van weinig oplossingen voor sociale problemen, zichzelf makkelijk in staat achten een agressieve oplossing uit te voeren)
  • inventariseren van andere symptomen, mogelijke stoornissen en problemen: activiteitsniveau, aandacht, impulsbeheersing (i.v.m. differentiaal diagnose of comorbiditeit met ADHD); problemen in de sociale communicatie en sociale interactie (i.v.m. differentiaal diagnose met Autisme Spectrum Stoornis); gedrukte stemming (i.v.m. differentiaal diagnose of comorbidteit met een stemmingsstoornis); problemen gerelateerd aan traumatische ervaringen (i.v.m. differentiaal diagnose of comorbiditeit met post traumatische stress stoornis); middelengebruik; taalachterstand; leervorderingen en laag intelligentieniveau.

Gezinsanamnese

Het doel van de gezinsanamnese is het verkrijgen van informatie over het functioneren van en de kenmerken van het gezin. Bij de gezinsanamnese gaat de aandacht speciaal uit naar:

  • de samenstelling en geschiedenis van het gezin (vooral bij integratiegezin)
  • socio-economische status, opleiding ouders, contact met familie en omgeving (sociale ondersteuning versus isolement), kenmerken van de buurt (voorkomen (pre)delinquente groep leeftijdgenoten)
  • het functioneren van de ouders als persoon (lichamelijke ziekten of psychiatrische stoornissen, vermoeden van psychopathologie) en als echtpaar (echtelijke disharmonie)
  • de ouders als opvoeders; opvoedingskenmerken navragen:
  • mate van ondersteuning: belangstelling en affectie tonen; positieve opdrachten geven; helpen en aanmoedigen o.a. door het geven van complimenten en belonen van gewenst gedrag; gezamenlijke activiteiten ondernemen
  • mate van regulering: consequent hanteren van regels en afspraken; consequent omgaan met opdrachten; wijze van straffen (mild i.p.v. streng, direct volgend op gedrag, met voor het kind begrijpelijke toelichting); mate van direct toezicht van jonge kinderen en monitoring (op de hoogte zijn van doen en laten) van oudere kinderen en jongeren
  • vóórkomen van agressie in het gezin, lichamelijke mishandeling, seksueel misbruik
  • familiale belasting voor: impulsiviteit, hyperactiviteit, aandachtstoornissen, leer- en taalstoornissen, delinquentie, middelgerelateerde en verslavingsstoornis
  • de aanwezigheid van schaamte en/of schuldgevoelens bij ouders over de gedragsproblematiek

Gesprek met en observatie van het kind of de jongere

Besteed bijzondere aandacht aan:
  • motivatie voor het onderzoek en een eventuele behandeling
  • opstandige houding
  • gering probleembesef (onderkenning van aanmeldingsklachten, erkenning van eigen aandeel in problemen, gevoel van verantwoordelijkheid voor gedrag), geringe lijdensdruk
  • stemming (gedrukt, dysfoor/ontstemd)
  • negatieve emoties (boosheid, verdriet) en moeite met regulatie van boosheid (snel prikkelbaar, blijft lang in boosheid hangen)
  • beperkte prosociale emoties: gebrek aan berouw of schuldgevoel, gebrek aan empathie, onverschilligheid over prestaties (bijvoorbeeld op school) en vlakke of beperkte gevoelens
  • geringe frustratietolerantie, geringe inhibitie van impulsen
  • problemen met aandacht, hyperactiviteit
  • geringe gevoeligheid voor negatieve signalen zoals kritiek
  • geringe gevoeligheid voor positieve signalen zoals complimenten
  • zelfwaardering (negatief, narcistische afweer) en identiteit (negatieve beïnvloedbaarheid)
  • gehechtheidsrelatie met volwassenen (vertrouwen, wantrouwen; veilige gehechtheid, onveilige gehechtheid)
  • relatie met leeftijdgenoten (plaats in de groep: populair, uitgestoten, genegeerd; vrienden)
  • sociale cognities: vijandige intenties aan anderen toekennen, denken doelen enkel langs agressieve weg te kunnen bereiken, eenzijdig op korte termijn doelen gericht zijn (zin gedaan krijgen) ten nadele van lange termijn doelen (vriendschappen), egocentrisch gericht op eigen doelen, moeite met perspectief nemen, moeite met empathie
  • geweten (schuldgevoel, normen en waarden overeenkomstig gemiddeld in de maatschappij en wel of niet geïnternaliseerd)

Aanvullend onderzoek

Schoolinformatie
  • didactisch niveau van lezen, taal en rekenen
  • aandacht, werkattitude, activiteitsniveau, impulsbeheersing
  • acceptatie van leiding door leerkracht
  • relatie met kinderen en jongeren (plaats in de groep, vrienden, aansluiting bij kinderen of jongeren met opstandig, agressief en antisociaal gedrag)
  • is het gedrag te handhaven op de huidige school of wordt gedacht aan extra ondersteuning dan wel aan een ander type onderwijs
Psychologisch onderzoek
  • intelligentieonderzoek: is geïndiceerd als er aanwijzingen zijn voor een achterstand in de cognitieve ontwikkeling op grond van de schoolinformatie, de informatie van de ouders en de eigen inschatting in het psychiatrisch onderzoek
  • neuropsychologisch onderzoek op indicatie (met gerichte vraag in combinatie met intelligentieonderzoek)
  • taalonderzoek op indicatie (met gerichte vraag na intelligentieonderzoek)
  • persoonlijkheidsonderzoek op indicatie (met gerichte vraag na psychiatrisch onderzoek)
Didactisch onderzoek
  • naar niveau en kwaliteit van lezen, taal, rekenen op indicatie (bij discrepantie tussen leerniveau zoals aangegeven door leerkracht enerzijds en intelligentie en onderwijsaanbod anderzijds).
Gezinsdiagnostisch onderzoek

Een gezinsdiagnostisch onderzoek is bijzonder informatief, echter niet noodzakelijk om de diagnose te kunnen stellen. Een gezinsdiagnostisch onderzoek is sterk aan te raden in geval van:

  • vermoeden dat de gezinsdynamiek ten grondslag ligt aan de problemen dan wel verbetering ervan in de weg staat
  • twijfel over de adequaatheid van het oordeel van de ouders over eigen opvoedingsvaardigheden
  • met oog op indicatiestelling van behandeling bij ernstige echtpaardisharmonie of problemen tussen de ouders als gevolg van echtscheiding
  • bij allochtone kinderen en jeugdigen om de problematiek te interpreteren tegen de achtergrond van de eigen cultuur
Lichamelijk onderzoek, medisch specialistische en paramedische onderzoeken

Lichamelijk onderzoek bij vermoeden van lichamelijke mishandeling; verwijzing naar kinderarts/ kinderneuroloog/klinisch geneticus bij het vermoeden en van een erfelijke syndroom; verwijzing naar fysiotherapeut of logopedist bij voorkomen van coördinatieontwikkelingsstoornis of spraak/taalstoornis.

Adviesgesprek

In het adviesgesprek wordt de uitkomst van het onderzoek doorgesproken met de ouders, het kind of de jongere. Naast de classificerende diagnose is vooral de beschrijvende diagnostiek van groot belang aangezien de mate van urgentie voor behandeling en de aanknopingspunten voor de behandeling worden verduidelijkt. Wanneer behandeling is aangewezen wordt de eerder ingezette psycho-educatie aangevuld met het oog op het motiveren van de ouders, het kind of de jongere om actief aan de behandeling deel te nemen. Er wordt besproken of de ouders (en het kind of de jongere) zich kunnen vinden in de aard en ernst van de diagnose, en in het behandeladvies. Hun verwachtingen over de behandeling komen aan de orde evenals de praktische belemmeringen. Het adviesgesprek is er immers op gericht om overeenstemming te bereiken over de doelen van de behandeling en de middelen die daarbij ingezet kunnen worden. Er wordt ook aandacht besteed aan sterke eigenschappen van het kind of de jongere, en de ouders, met het oog op het gebruikmaken van het behandelaanbod. (Matthys & van de Glind, NVvP richtlijn, 2013; Matthys, 2019).