Betrouwbare kennis over psychische problemen bij kinderen en jongeren

Zoeken
Generic filters
Exact matches only

Algemeen [gedragsstoornissen diagnose]

Voor de basisattitude naar de ouders, kinderen en jongeren is het nodig er rekening mee te houden dat de symptomen van ODD en CD in de maatschappij vaak veroordeeld worden. Ook leeft nog steeds het vooroordeel dat deze symptomen louter door een verkeerde opvoeding worden veroorzaakt. Er wordt aan voorbijgegaan dat de symptomen voor de ouders meestal een grote belasting betekenen, en dat een verkeerde opvoeding vaak ook deels het gevolg is van gedragsproblemen bij het kind. Van bij het begin van de diagnostiek is daarom een begripvolle, niet-beoordelende attitude aangewezen en is het nodig om het etiologisch denkkader toe te lichten. Dit vormt deel uit van de psycho-educatie (Matthys & van de Glind, NVvP richtlijn, 2013; Matthys & Boersma, 2017; Matthys & Lochman, 2017). Psycho-educatie draagt bij tot een grotere betrokkenheid van de ouders bij de keuze, het starten en de deelname aan de hulp (Acri e.a., 2018). Onderzoek laat immers zien dat veel gezinnen die in aanmerking komen voor hulp, zoals een ouderinterventie gericht op opvoedingsvaardigheden, hetzij niet starten met de interventie, hetzij afhaken, hetzij onvoldoende inzet tonen tijdens de interventie (Chacko e.a., 2016; Scott, 2016). Psycho-educatie is een proces dat al vroeg in het begin van de diagnostiek wordt opgestart en doorloopt tijdens de behandeling (Martinez e.a., 2017). Wanneer tijdens de diagnostiek vragen worden gesteld over de opvoeding, over de wijze waarop jongeren sociale problemen oplossen en over het contact met leeftijdgenoten in de buurt, dan is het nodig de achtergrond van deze vragen toe te lichten. Hier liggen immers mogelijke aanknopingspunten voor de behandeling. Psycho-educatie schiet tekort wanneer zij beperkt blijft tot algemene informatie over de stoornissen aangeboden na de diagnostiek in of na het adviesgesprek (Matthys & Lochman, 2017).

Bij het vermoeden van ODD of CD is een breed opgezet psychiatrisch onderzoek op zijn plaats met het oog op zowel rubricerende als beschrijvende diagnostiek: de differentiaal diagnose met andere psychiatrische stoornissen, het vaststellen van de vaak voorkomende comorbiditeit en het vinden van aanknopingspunten voor de behandeling (AACAP, 1997, 2007, Matthys & van de Glind, NVvP richtlijn, 2013; Matthys, 2011; Matthys & Powell, 2018).

Er zijn negen basisprincipes voor diagnostisch onderzoek (Matthys & van de Glind, NVvP richtlijn, 2013):

  • Werkrelatie: bevorder de werkrelatie met zowel het kind of de jongere als de ouders of verzorgers. Voor het kind of de jongere betekent dit zich niet veroordelend opstellen tegenover de symptomen en empathie opbrengen voor de woede, frustratie, onmacht en gevoelens van afwijzing door anderen. Voor de ouders betekent dit begrip tonen voor de opvoedingsbelasting en oog hebben voor eventuele schuldgevoelens.
  • Veiligheid: neem maatregelen bij ontbrekende onveiligheid in het gezin. Voldoende veiligheid is een voorwaarde voor diagnostiek.
  • Rapportage van probleemgedrag: Besef dat zowel onderraportage als overrapportage van probleemgedrag door de ouders of verzorgers kan plaatsvinden als gevolg van belangenconflicten (behoefte aan ontkenning leidend tot onderrapportage) of persoonlijke en gezinskenmerken (overbelasting leidend tot overrapportage).
  • Gebruikmaken van meerdere informanten: met name leraren hebben vanwege hun professionele achtergrond en de hoeveelheid tijd die kinderen en jongeren op school doorbrengen goed zicht op het functioneren van kinderen en jongeren.
  • Ontwikkelingsgericht denken: de ontwikkeling van de symptomen over de tijd wordt in kaart gebracht en de mogelijke rol hierbij van de risico- en beschermende factoren (zie etiologie, comorbiditeit en beloop).
  • Onderzoeksopbouw bij kinderen versus jongeren: de eerste bijeenkomst is met het kind of de jongere en de ouders of verzorgers. Wanneer het een kind betreft kan hierna met de ouders worden gesproken, wanneer het een jongere betreft wordt eerst met de jongere gesproken; dit is belangrijk voor het gevoel van autonomie van de jongere. Er kan gekozen worden voor rte professionals voor het kind of de jongeren en voor de ouders.
  • Transparante attitude: wees helder over welke informatie vertrouwelijk blijft (bijvoorbeeld als een kind of jongere wil dat informatie voor ouders geheim blijft) en welke informatie met derden wordt gedeeld (bijvoorbeeld als er dreigend gevaar bestaat of in het geval van Pro Justitia rapportage); wees helder hoe verslaggeving plaatsvindt.
  • Herevaluatie van de diagnostiek: besef dat de symptomen van ODD en CD kunnen toenemen en afnemen, dusdanig dat een diagnose kan komen te vervallen of dat alsnog een diagnose kan worden gesteld terwijl dat eerder niet het geval was.
  • Samenwerking in de jeugdhulp: de aanpak van gedragsstoornissen geschiedt doorgaans met meerdere partijen binnen de jeugdhulp. Vooral als er samenhang is met problemen in het gezin, of er sprake is van opvoedingsproblemen, is samenwerking met de lokale jeugdteams aangewezen. Bij ernstige problemen is vaak de specialistische jeugdzorg eveneens betrokken. Sta open voor consultatie door Jeugdzorg, in het bijzonder bij complexe of hardnekkige problematiek. Anderzijds kan het noodzakelijk zijn bij ernstige gedragsproblemen jeugdzorg in te schakelen, omdat zij ook beschikking hebben over meerdere evidence based programma’s voor gedragsstoornissen. Jeugdhulp en jeugd-ggz hebben hierdoor een gezamenlijke verantwoordelijkheid.