Betrouwbare kennis over psychische problemen bij kinderen en jongeren

Zoeken
Generic filters
Exact matches only

Residentiële settingen en belang positief leefklimaat

Binnen de forensische kinder- en jeugdpsychiatrie zijn interventies vaak gericht op voorkomen van delictgedrag. Hier wordt ook aandacht gevraagd voor de behandeling van psychiatrische stoornissen in engere zin binnen een justitieel kader. Binnen het forensische veld wordt een multimodale behandeling aangeboden: behandelen van zowel de gedragsstoornis, de eventuele onderliggende psychiatrische stoornis als mede het inzetten van systeeminterventies (gezin, werk en school). Daarbij dient er steeds gestreefd te worden naar de minst ingrijpende interventie, bij voorkeur in de eigen leefomgeving van de jongere. Soms zal het echter noodzakelijk zijn jongeren te plaatsen in instellingen met een meer gedwongen en meer gesloten karakter. Als jongeren buitenshuis in een negatieve spiraal van toenemende gedragsproblemen binnen- en buitenshuis komen, kan het zijn dat het (gezins-)systeem onvoldoende slaagt in het bieden van een veilige leefomgeving. Dan kan een jongere met een machtiging voor gesloten behandeling uit huis geplaatst worden in een zogenaamde jeugdzorg-plusinstelling of een (ortho) psychiatrische kliniek. Als een jongere in dit soort situaties tevens (ernstige) delicten pleegt, kan een jongere strafrechtelijk worden met een detentiestraf en/of PIJ (Plaatsing In een Jeugdinrichting) maatregel geplaatst in een Justitiële JeugdInrichting (JJI) of een Forensische Jeugdpsychiatrische kliniek (FJPK).

Bekend is dat opsluiten van jonge mensen zonder voldoende oog te hebben voor een positief leefklimaat schadelijk kan zijn en kan leiden tot een ‘(aangeleerde) hulpeloosheid, opstandigheid en depressie’ (Van der Helm, 2011). Dit wordt voorkomen door het bieden van een positief orthopedagogisch leefklimaat. Daarbij is het belangrijk dat een balans gevonden wordt tussen bieden van (voldoende) structuur en veiligheid. In de notitie ‘visie op Orthopedagogisch leefklimaat (2013)’ wordt dit door de JJI’s zelf als volgt verwoordt: ‘Structuur biedt veiligheid en geeft houvast, het maakt duidelijk waar je aan toe bent. Ook geeft het een sterk gevoel van rechtvaardigheid. Regels moeten (echter) niet te gedetailleerd zijn. Flexibiliteit en respect zijn daarom naast structuur belangrijke voorwaarden voor een orthopedagogisch leefklimaat. Een open leefklimaat wordt geleverd door de groepsleiding, die empatisch en positief betrokken zijn, stimulerend, betrouwbaar, respectvol en consistent. Dit positieve leefklimaat wordt door Kok (1992) beschreven als een basale, eerste graadsstrategie. Kok beschrijft een gelaagdheid van de behandeling in nog twee andere niveau’s. Zo is er op het tweede niveau sprake van het aanbieden van specifieke (evidence-ased) behandelstrategieën op groepsniveau zoals bijvoorbeeld een groepsagressieregulatietraining, Op het derde strategische niveau wordt de behandeling meer individueel op maat gemaakt. Dit kan onder andere door rekening te houden met specifieke, individuele psychiatrische problematiek door het aanbieden van specifieke psychotherapeutische interventies of medicatie. Hierbij kan ook worden gedacht aan een behandeling op maat maken voor die specifieke persoon. Volgens het RNR-model ‘responsief’ op de individuele persoonskenmerken en behoeftes van de jongere; volgens het GLM-model: kijkend naar de positieve capaciteiten van de individu.

In de dagelijkse praktijk van de behandeling van jongeren in gesloten settingen is het voor de groepsleiding toch steeds weer ingewikkeld vast te houden aan het neerzetten van een positief leefklimaat. Daartoe zijn er een drietal moeilijkheden die overwonnen moeten worden:

  1. Voor elke groepsleider binnen elke leefgroep is het een dagelijks balanceren tussen teveel structuur (met als consequentie een rigide leefklimaat) en teveel aan flexibiliteit (met als consequentie een onveilig chaotisch leefklimaat). De juiste balans vinden verschilt voor elke persoon van een groepsleider met zijn individuele eigenschappen en hangt af van de samenstelling en fase van de groep en de noodzaak van juist meer structuur of flexibiliteit.
  2. Behalve het leefklimaat voor de leefgroep als geheel is er ook nog de uitdaging om aan te sluiten op de individuele behoefte van de jongere. De individuele psychiatrische comorbiditeit die veelvuldig voorkomt maakt het noodzakelijk dat die comorbiditeit vastgesteld is, maar tevens vereist het voldoende psychiatrische deskundigheid van de groepsleider.
  3. Jongeren zijn vaak afkomstig uit gezinnen met de nodige onveiligheid en onvoldoende steun en structuur, wat leidt tot een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Hierdoor zijn er bij deze jonge mensen vaak denkfouten (bijvoorbeeld te groot wantrouwen) en/of egocentrisme. Als deze patronen door groepsleiding (en soms de gedragswetenschapper) onvoldoende herkend worden, kan dit leiden tot escalerende interacties tussen de groepsleiding en de jongere en daarmee tot het vermeerderen van vijandigheid, agressie en machteloosheid.

De noodzaak van een therapeutische alliantie tussen jongere en professional en de ondermijning daarvan door vertekening van de werkelijkheid door jongeren (Schema Focused Therapy).

Jongeren in gesloten behandelingen zijn vaak minder bereid tot actieve medewerking aan de behandeling, of anders gezegd vormen niet gemakkelijk een therapeutische alliantie met de behandelaren binnen deze instellingen. Een zwakke alliantie zoals ervaren door de behandelaren blijkt drop out te voorspellen, terwijl een sterke alliantie zoals ervaren door de jongeren juist vermindering van psychische symptomen voorspelt. Bij het vormen van een sterke alliantie tussen behandelaar en jongere is het van belang dat beiden zich voor die alliantie inspannen.(Kivlighan e.a., 2014).

Bij jongeren in gesloten instellingen is er vaak niet alleen sprake van psychiatrische problematiek, maar ook van een gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling. In de dagelijkse praktijk worden deze persoonlijkheidsproblemen van deze jongeren onvoldoende gediagnosticeerd, laat staan dat er specifieke aanwijzingen gegeven worden aan groepsleiding over hoe om te gaan met de persoonlijkheidsproblematiek van deze jongeren. Deze vertekeningen leiden tot het ondermijnen van een positieve werkrelatie (therapeutische alliantie) tussen de jongere en de groepsleider en daarmee tot het risico van het ontstaan van een rigide en negatieve attitude van de groepsleiding naar de jongere.

De laatste jaren is er ook voor jeugdigen meer belangstelling voor inzichten uit de school van de Schema Focussed Therapy (SFT) (Young, 2005). Schema’s kunnen omschreven worden als ‘filters waarmee mensen de wereld om zich heen interpreteren, ordenen en voorspellen’ (Arntz e.a. , 2006). Deze schema’s vinden hun oorsprong in vroege ervaringen van deze jongeren met hun opvoeder(s). Voor vele jongeren die uiteindelijk geplaatst worden in gesloten settingen, zijn deze ervaringen ingewikkeld en belastend geweest. Jongman (2012) probeert de inzichten van de SFT te vertalen naar de behandeling van jeugdige veelplegers. Volgens Jongman (2012) hebben deze schema’s bij deze jongeren als overkoepelend thema ongebondenheid en afwijzing en kunnen ze in een vijftal deelthema’s ingedeeld worden:

  • Emotionele verwaarlozing: Uiteindelijk ben ik alleen en eenzaam en kan niemand voldoende voor mij zorgen
  • Verlating/instabiliteit: Uiteindelijk word ik in de steek gelaten en kan ik niet op de steun van de ander rekenen.
  • Wantrouwen en/of misbruik: Uiteindelijk zal een ander me misbruiken of me vernederen en bedriegen.
  • Sociaal isolement: Ik ben alleen op deze wereld.
  • Minderwaardigheid/schaamte: Ik ben dom en slecht. Uiteindelijk zal ik door de mand vallen en zal de ander me daarom afwijzen.

Jongeren zullen deze negatieve gevoelens actief of passief vermijden of soms ze overcompenseren door stoer, narcistisch gedrag. Belangrijk is, dat groepsleiding zicht krijgt op deze schema’s. Voordat de jongeren echt gemotiveerd zijn voor daadwerkelijke verandering, is er een bewustwordingsproces noodzakelijk. Jongeren moeten in stappen geleerd worden om hun problemen onder ogen te zien. Eerst met veel empathie, geleidelijk door toevoeging van andere mogelijkheden (‘zou het misschien ook kunnen zijn dat—-‘) en steeds meer door eerlijke, directe confrontatie van ‘onhandig gedrag’. Binnen een multidisciplinair behandelteam kan iedere discipline een bijdrage leveren aan het op gang brengen van dit noodzakelijke bewustwordingsproces van jongeren: de groepsleider wordt door de gedragswetenschapper gesteund om empathie te houden voor de jongere en de jongere te confronteren waar dit mogelijk is, de vaktherapeut kan binnen een conflictvrije oefenruimte de jongere stimuleren zaken anders te ervaren, de gezinstherapeut maakt de verbinding met (de beleving van) ouders en de kinder- en jeugdpsychiater is alert op psychiatrische comorbiditeit en beziet de mogelijkheid van aanvullende medicatie.

Kortom, bij jongeren en jong volwassenen binnen de forensische jeugdpsychiatrie moet rekening gehouden worden met (door vermijding en overcompensatie ontstane) gebrek aan startmotivatie om problemen te benoemen, laat staan deze problemen direct aan te pakken. Door het hebben van een lange adem en volhardend zijn kan een bewustwordingsproces op gang gebracht worden als ‘voorbereidende gevechtshandelingen’ voor de daadwerkelijke gedragsverandering.