Inventarisatie De diagnosticus kan het beste beginnen met een open gesprek en een inventarisatie van de problemen, waarbij zowel de visie van de ouders als het kind wordt meegenomen. Voor het vaststellen van de classificatie kan vervolgens gebruik worden gemaakt van een gestructureerd diagnostisch interview. Hiervoor kan bijvoorbeeld de SCID-5 junior (Wante et al., 2021) gebruikt worden. Het is belangrijk om alert te zijn op differentiaal diagnoses en comorbiditeit. Ook hiervoor kan het semigestructureerd interview, zoals de SCID-5 Junior, behulpzaam zijn. Aan de hand van dit uitgebreide semi-gestructureerde interview kan de diagnosticus systematisch nagaan of er sprake is van comorbiditeit bij het kind of de jongere. Dwangproblemen Nadat de diagnose is vastgesteld kan nader worden ingegaan op de dwangproblemen. De diagnosticus probeert een goed beeld te krijgen van de dwanghandelingen en de dwanggedachten waarbij hij/zij in het gesprek zo goed mogelijk probeert aan te sluiten bij het kind en de ouders en rekening houdt met mogelijke schaamte om over bepaalde klachten te praten. Het is belangrijk dat de diagnosticus in ieder geval weet welke dwangklachten er zijn en hoe de dwanghandelingen of dwanggedachten er concreet uit zien. Daarnaast is het van belang om een duidelijk beeld te hebben welke situaties de dwangklachten kunnen triggeren, hoeveel tijd er besteed wordt aan de dwang, of er vermijding plaatsvindt en zo ja wat. Tot slot is het cruciaal of ouders of andere familieleden betrokken worden bij de dwangklachten, wat het kind en de ouders zelf al geprobeerd hebben aan de problemen te doen en of dit heeft geholpen. Voor het vaststellen van de ernst van de problemen kan gebruik gemaakt worden van de Children’s Yale-Brown Obsessive Compulsive Scale (CY-BOCS) (Scahill e.a., 1997).