Betrouwbare kennis over psychische problemen bij kinderen en jongeren

Zoeken
Generic filters
Exact matches only

Prevalentie

Over kinderen met een gediagnosticeerde depressieve stoornis zijn geen eenduidige recente Nederlandse cijfers bekend. Onderzoek in het buitenland waarin alleen de DSM-criteria van een depressieve stoornis zijn gebruikt, wordt bij kinderen tussen de 5-12 jaar een puntprevalentie gevonden tussen de 1 en 2% en bij jongeren ouder dan 12 jaar tussen de 3 en de 8% (Lewinsohn, Rohde, Seeley, 1998; Costello e.a., 2003a; Fergusson e.a., 2005; Trimbos-instituut, 2009). Prevalentiecijfers kunnen erg verschillen per leeftijdscategorie. Zo komt het in de adolescentie ongeveer twee keer zoveel voor bij meisjes dan bij jongens, hoewel er voor de adolescentie weinig verschil is tussen meisjes en jongens (Trimbos, 2009; NICE, 2019; Weissman & Olfson, 1995). In het eerder genoemde onderzoek van Costello en collega’s (2003a) wordt voor zestienjarigen een lifetimeprevalentie voor stemmingsstoornissen van 9,5% (meisjes 11,7 en jongens 7,3%) gevonden.

In een Nederlands onderzoek van Verhulst en collega’s uit (1997) naar het voorkomen van DSM-III-R diagnosen bij dertien- tot achttienjarige jeugdigen uit een nationale steekproef werd een zesmaands prevalentie voor depressie van 2,8% gevonden indien alleen werd afgegaan op de informatie van de jeugdige, verkregen via het DISC-interview, en een zesmaands prevalentie van 3,6% indien hier ook de informatie verkregen van de ouder via het DISC-interview bij werd opgeteld. In onderzoeken die zowel oudere kinderen als jeugdigen hebben onderzocht wordt bevestigd dat het voorkomen van depressie toeneemt met de leeftijd. De lifetime prevalentie (tot twintig jaar) van de depressieve stoornis bij jeugdigen ligt tussen 15 en 20% (Lewinsohn, Rohde, Seeley, 1998) en komt overeen met de lifetime prevalentie bij volwassenen. Dit zou betekenen dat indien iemand een depressieve stoornis heeft op volwassen leeftijd, hij of zij reeds voor het achttiende jaar een eerste episode van de depressieve stoornis heeft doorgemaakt. Er zijn geen recentere Nederlandse cijfers bekend.

Over de prevalentie van de dysthyme stoornis (persisterende depressieve stoornis) zijn nauwelijks gegevens beschikbaar. Studies omtrent het voorkomen van een dysthyme stoornis, rapporteerden een prevalentie van 0,6% tot 1,7% bij kinderen en 1,6% tot 8,0% bij adolescenten volgens de Multidisciplinaire Richtlijn Addendum Depressie bij Jeugd (Trimbos-instituut 2009).