Het is gebleken dat jeugdigen die intensief traumatische gebeurtenissen hebben ervaren uiteenlopende stoornissen kunnen ontwikkelen. Bij enkele van die stoornissen is de relatie met de traumatiserende ervaringen duidelijk. Bij andere is dat niet of in mindere mate het geval, waardoor de diagnosticus gemakkelijk op een dwaalspoor wordt gezet. Het gaat dan om de volgende stoornissen, waarvan de meeste zijn opgenomen in de DSM IV classificatie: • Posttraumatische Stressstoornis (PTSS) • Complexe Posttraumatische Stressstoornis • Developmental Trauma Disorder • Dissociatieve stoornis Niet Anderszins Omschreven (DSNAO) • Dissociatieve Identiteitsstoornis (DIS) • Conversiestoornis • Reactieve hechtingsstoornis • Borderline persoonlijkheidsstoornis • Aanpassingsstoornis, chronisch • Separatieangststoornis • Gedragsstoornis • Eetstoornissen Concreet betekent dat, dat mede door gebrek aan goede diagnostische categorieën, stoornissen als angst-, gedrags– en stemmingsstoornissen nog als zodanig worden gediagnosticeerd terwijl psychotrauma de achterliggende stoornis is. Men moet rekening houden met de mogelijkheid dat een stoornis zich gaandeweg ontwikkelt of ontwikkeld heeft op basis van of vanwege een direct door chronisch trauma veroorzaakt probleem. Onveilige gehechtheid lijkt een voedingsbodem voor onder meer dissociatieve stoornissen, gedragsstoornissen en angststoornissen. Bij slachtoffers van type II trauma (recidiverende traumatisering) zijn er naast stemmingsstoornissen en angststoornissen met name ook somatoforme stoornissen, dissociatieve stoornissen, en misbruik van middelen beschreven. Een dissociatieve stoornis bestaat altijd uit een combinatie van traumagerelateerde symptomen en een ernstige verstoring in de hechting. Volgens verschillende onderzoekers is er bij jonge getraumatiseerde kinderen sprake van hoge comorbiditeit van separatieangststoornis en oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (Scheeringa e.a., 2003; Scheeringa e.a., 2005). Getraumatiseerde kinderen hebben een groter risico op ontwikkelingsachterstanden, taal- en spraakproblemen en onbehandelde medische ziekten (Reems, 1999; Rosenfeld e.a., 1997). Deze worden in eerste instantie als secundair gezien. Daarnaast kunnen met name taal, spraak en andere cognitieve problemen ook kenmerken van de getraumatiseerde jeugdige zijn. Zie The Adverse Childhood Experiences Study. Nu er meer onderzoek gedaan wordt naar de neurobiologische processen die samengaan met traumatisering, worden ook de cognitieve problemen van deze kinderen duidelijker (Struik, 2012). Er is in de gevallen als hier beschreven vaak aanleiding tot differentiaal diagnose voor het overwegen van verschillende stoornissen. Daarbij houdt de diagnosticus open of de problemen die hij vindt met elkaar verweven zijn, of dat hier sprake is van echte comorbiditeit. Zie ook Klinisch beeld en classificatie, Vermenging met anders geclassificeerde klachten. TagsDiagnose Kenmerken