Op basis van alle informatie uit het onderzoek kan de beschrijvende diagnose worden geformuleerd en een behandelindicatie worden gesteld. Voor indicatiestelling kan gebruik gemaakt worden van het stadiëringsmodel (Hutsebaut & Hessels, 2017). Dit model biedt een heuristisch handvat om een inschatting te maken van de mate van progressie van de borderline problematiek en de daarbij aansluitende geschikte interventie. Inschatting van het stadium wordt gemaakt op basis van de volgende aspecten: 1. Ernst, duur en omvang van de borderline problematiek: globaal kan worden gesteld dat naarmate er meer symptomen zijn, naarmate de symptomen langer bestaan en ze ernstiger zijn, de borderline problematiek zich in een later stadium bevindt. Met het oog op de ernst, is het vooral van belang om goed de ernst van de crisis- en impulsiviteitssymptomen in te schatten: hoe heftiger, gevaarlijker, en onvoorspelbaarder de crisis, des te waarschijnlijker dat iemand in een later stadium van borderline problematiek zit, of een profiel heeft waarbij progressie aannemelijk is. 2. De aard en omvang van andere psychische problemen: globaal kan worden gesteld dat de ‘comorbide’ last van symptoomstoornissen, een indicatie geeft van de mate van progressie. Hoe meer gebieden van psychisch functioneren aangetast zijn (stemming, eten, angstregulatie, middelengebruik), des te verder het stadium. 3. De impact op ontwikkeling: hoe meer diverse ontwikkelgebieden ernstig aangetast worden door de persoonlijkheidsproblematiek (thuis, sociaal, school), des te verder het stadium. Op basis van deze criteria kan het stadium worden bepaald en daarmee de meest passende interventie. In eerdere stadia kan doorgaans worden volstaan met milde en korte interventies, terwijl latere stadia vaak baat hebben bij complexere en langere interventies. Voor meer algemene (contra-)indicaties en een nadere uitwerking van behandelprincipes wordt verwezen naar ‘Behandeling borderline PS’ . TagsDiagnose Persoonlijkheidsstoornis