Betrouwbare kennis over psychische problemen bij kinderen en jongeren

Zoeken
Generic filters
Exact matches only

Aanbevelingen

Voor het vaststellen van borderline kenmerken kunnen volgende algemene aanbevelingen gevolgd worden (zie ook Noorloos, 2012):

1. Maak gebruik van verschillende bronnen van informatie
Jongeren kunnen zelf doorgaans een vrij goed beeld geven van hun eigen functioneren. Maar over dat wat echt bij je past, zoals je persoonlijkheid, kan het lastig zijn om in te zien dat er kanten aan zitten die niet functioneel zijn. Bovendien wordt iemands gedrag vaak (deels) bepaald door de context. Daarom is het nodig om, naast de jongere zelf, ook anderen te betrekken, zoals de ouders of docenten. Eventuele verschillen kunnen geïdentificeerd en besproken worden. Vaak leveren juist die verschillen interessante systemische informatie op.

2. Maak gebruik van verschillende methodes
Persoonlijkheidsproblematiek kan in kaart gebracht worden via zelfrapportage (zoals vragenlijsten), via rapportage door informanten, en via beoordeling door een expert (zoals met een (semi-) gestructureerd klinisch-diagnostisch interview). Het is aanbevolen om deze verschillende methodes te combineren. Ook hier geldt: eventuele verschillen kunnen besproken worden. Onder deze noemer valt ook het aanbevolen gebruik van zowel instrumenten die een categoriale classificatie mogelijk maken als instrumenten die een dimensioneel profiel van persoonlijkheidskenmerken genereren.

3. Spreid de assessments in de tijd
Om ervoor te zorgen dat de diagnostische informatie niet gekleurd is door de mentale toestand van de jongere op dat moment, heeft het de voorkeur de diagnostische afspraken te spreiden in de tijd. Uiteraard moet de tijd tussen de afspraken niet langer zijn dan nodig, om de wachttijd tot adviesgesprek en behandeling zo kort mogelijk te houden.

4. Ga op zoek naar patronen
Bij het in kaart brengen van persoonlijkheidsfunctioneren gaat het niet om geïsoleerde of eenmalige incidenten, maar om patronen van gevoelens, gedachten en gedragingen.

5. Heb oog voor context
Bij persoonlijkheid ligt het zwaartepunt in de persoon, waarbij er een relatieve stabiliteit is in het functioneren in verschillende situaties. Een jongere met persoonlijkheidsproblematiek is bijvoorbeeld onvoldoende in staat zich flexibel aan te passen aan uiteenlopende situaties of heeft herhaaldelijk de neiging om anderen als onbetrouwbaar te ervaren. Gaat een jongere alleen maar in heftig verzet op school, maar slaagt hij erin zich goed te reguleren in andere situaties, dan ligt het zwaartepunt wellicht niet zozeer in de persoonlijkheid, maar in de context of in de specifieke ontwikkelingstaken waar deze jongere op dat moment mee bezig is. Dat betekent overigens niet dat persoonlijkheidsstoornissen alleen bepaald zouden worden door zogenaamd ‘kindeigen’ factoren. Doorgaans heeft zich een bepaalde kwetsbaarheid ontwikkeld uit biologische, psychologische en sociale factoren, waarbij aanleg en het hebben meegemaakt van trauma belangrijke risicofactoren zijn. Bovendien zal de expressie van deze kwetsbaarheid erg bepaald worden door actuele contextfactoren. Ook daarom is het belangrijk om goed oog te hebben voor de context.

6. Breng ontwikkelingstaken in kaart
Jongeren willen vaak vooral zijn zoals leeftijdsgenoten: ze willen gewoon naar school gaan, vrienden hebben, zich goed in hun vel voelen, een fijne relatie met hun ouders hebben, zich gewaardeerd voelen door leraren. Jongeren die daarin slagen, zullen ook doorgaans weinig last of symptomen ervaren. Het is goed om niet alleen problemen in kaart te brengen, maar ook het functioneren van jongeren op verschillende ontwikkelingsgebieden. Drie gebieden staan daarbij voorop:
1) hoe veilig en positief zijn de relaties met het gezin en hoe passend zijn ze gezien de leeftijd van de jongere?
2) hoe goed kan de jongere zich op school aanpassen, zich concentreren op taken, deelnemen aan lessen?
3) hoe goed is de jongere ingebed en verbonden met een constructieve, positieve groep van leeftijdsgenoten?