Een angststoornis wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van overmatige, buitenproportionele angst, die niet in verhouding staat tot een (meer of minder reële) bedreiging of angst die niet leeftijdsadequaat is. Er is vaak sprake van vermijding van de bedreiging en piekeren over de gebeurtenissen in de toekomst. Dit laatste wordt anticipatie-angst genoemd. Onderzoek laat zien dat kinderen en jongeren met een angststoornis meer gebruik maken van niet-adaptieve coping strategieën, zoals rumineren, jezelf de schuld geven en catastroferen (Legerstee et al., 2011). We spreken van een angststoornis wanneer de angst niet in verhouding met de daadwerkelijke bedreiging en bepaalde tijd aanwezig is (dit kan verschillen per leeftijd en/of specifieke angststoornis). Een kind of jongere wordt dan in zijn/haar dagelijks functioneren belemmerd door de angst en kan niet meer genieten van de normale levenservaringen. De situaties en gedachten verschillen per angststoornis. In de DSM-5 worden de volgende specifieke angststoornissen beschreven: Separatieangststoornis Selectief mutisme Specifieke fobie Sociale angststoornis (sociale fobie) Paniekstoornis (met paniekaanval als specificatie) Agorafobie Gegeneraliseerde angststoornis Angststoornis door een middel/medicatie Angststoornis door een somatische aandoening Andere gespecificeerde angststoornis Ongespecificeerde angststoornis Deze praktijkstandaard beschrijft de meest voorkomende angststoornissen bij kinderen en jongeren: de separatieangststoornis, selectief mutisme, specifieke fobie, sociale angststoornis, paniekstoornis, agorafobie en gegeneraliseerde angststoornis. Achtereenvolgend komt het klinisch beeld, de etiologie, prevalentie, comorbiditeit, beloop en prognose aan de orde. Aan schoolweigering, een veel voorkomend symptoom bij angststoornissen, wordt tot slot afzonderlijk aandacht besteed. Separatieangststoornis Bij de separatieangststoornis staat een niet bij de ontwikkeling passende angst centraal, namelijk om gescheiden te worden van diegenen aan wie het kind/de jongere gehecht is (de primaire verzorgers). De angst kan optreden bij een actuele of te verwachten scheiding van de belangrijke hechtingspersonen. Er is vaak excessieve angst dat men de hechtingsfiguren zal verliezen. Ook kan de angst betrekking hebben op wat het kind zelf, of de ouder(s) kan overkomen. Om van een separatieangststoornis te kunnen spreken moet de angst bij kinderen minimaal 4 weken aanwezig zijn. Bij volwassenen is dit 6 maanden of langer. Vaak uit de angst zich in lichamelijke klachten en symptomen. Veel kinderen met een separatieangststoornis hebben problemen om te gaan slapen, als niet één van de ouders in de directe nabijheid is. Schoolweigering, waarbij kinderen blijvend afwezig zijn op school door verschillende redenen zoals angst (Scharree, 2007), is een veel voorkomend symptoom van een separatieangststoornis. Bij adolescenten heeft de scheidingsangst vaak betrekking op langduriger separaties (bijvoorbeeld een schoolkamp). Selectief mutisme Er is sprake van selectief mutisme wanneer een kind consequent niet durft te praten in specifieke sociale situaties waarin dit wel verwacht wordt, bijvoorbeeld op school, terwijl het kind in andere situaties, bijvoorbeeld thuis, wel praat. Dit dient minimaal een maand te bestaan, met uitzondering van de eerste schoolmaand. Selectief mutisme openbaart zich meestal tussen het derde en vijfde levensjaar en wordt vaak voor het eerst opgemerkt aan het begin van de peuterspeelzaal- of basisschoolleeftijd omdat dan de verbale communicatie met kinderen en volwassenen buiten het gezin steeds vaker voorkomt. Het zwijgen van het kind is niet het gevolg van een gebrek aan kennis van of vertrouwdheid met de gesproken taal en is niet toe te schrijven aan een communicatiestoornis of een autismespectrumstoornis. Specifieke fobie De specifieke fobie verwijst naar een overdreven of onredelijke angst voor een bepaald object of situatie, die minstens een maand aanwezig is. Dit wordt geclassificeerd in: fobie voor dieren (bijvoorbeeld honden of spinnen) fobie voor de natuurlijke omgeving (bijvoorbeeld hoogtes, stormen, water of het donker) fobie voor bloed-injecties-verwondingen (bijvoorbeeld, naalden, spuiten of medische ingrepen) situationele fobie (bijvoorbeeld liften of vliegtuigen) overige Confrontatie met een dergelijk object of een dergelijke situatie leidt tot intense angst (bij kinderen kan dit zich uiten in huilen, driftbuien, vastklampen en verstijven), die de proportie kan aannemen van een paniekaanval. Om van een fobie te mogen spreken moet de angst interfereren met het dagelijks functioneren. Dit kan het geval zijn wanneer de angst leidt tot vergaande vermijding of wanneer het kind of de adolescent sterk gepreoccupeerd is met de angst. Sociale angststoornis De sociale angststoornis wordt gekenmerkt door angst voor bij de ontwikkeling behorende contacten met volwassenen en leeftijdgenoten. Deze angst treedt vaak het meest prominent op de voorgrond in situaties waarin een kind “beoordeeld” wordt, bijvoorbeeld bij het houden van een spreekbeurt, het verkleden voor de gymnastiekles of een muziekuitvoering. De angst kan onder die omstandigheden de proporties aannemen van een paniekaanval. De uit de sociale angst voortvloeiende vermijding heeft uiteraard vergaande gevolgen voor de ontwikkeling. De sociale angststoornis leidt nogal eens tot schoolweigering. Een nieuwe specificatie binnen de DSM-5 (American Psychiatric Association, 2013) met betrekking tot de sociale angststoornis is dat deze ook alleen in de vorm van ‘podiumvrees’ kan voorkomen. De angst beperkt zich dan tot spreken of optreden in het openbaar. Paniekstoornis De paniekstoornis wordt gekenmerkt door herhaaldelijk optredende, onverwachte paniekaanvallen. Een paniekaanval is een plotselinge intense golf van angst, die binnen enkele minuten een piek bereikt. Dit gaat gepaard met diverse lichamelijke symptomen, zoals hartkloppingen, transpireren, trillen of beven, het gevoel naar adem te snakken, te stikken, dood te gaan, pijn op de borst, misselijkheid, duizeligheid, licht in het hoofd, flauwvallen, koude rillingen of opvliegers. De angst kan betrekking hebben op de lichamelijke symptomen (bijvoorbeeld angst voor een “hartaanval”), maar kan ook de vorm aannemen van angst om gek te worden of angst voor een andere catastrofe. Veel adolescenten hebben wel eens een paniekaanval. Bij de paniekstoornis is er echter sprake van een aanzienlijke angst voor het opnieuw optreden van een paniekaanval (anticipatieangst) en/of gedragsverandering die samenhangt met de paniekaanvallen, die al een maand of langer aanwezig is/zijn. Agorafobie Agorafobie is de angst om in een situatie te zijn waaruit men slechts met moeite kan ontsnappen. Er is sprake van agorafobie bij een duidelijk buitenproportionele angst voor twee (of meer) van de volgende vijf situaties: gebruik maken van (openbaar) vervoer, bijvoorbeeld auto of trein open ruimtes gesloten ruimtes zich in een menigte of rij bevinden alleen buitenshuis zijn Het kind/de jongere vreest of vermijdt deze situaties vanuit de gedachte dat men er niet uit kan ontsnappen of dat er geen hulp is wanneer het kind/de jongere bijvoorbeeld paniekklachten of andere (gênante) symptomen krijgt. De angst is persisterend, dient 6 maanden of langer aanwezig te zijn en is niet verklaarbaar door een andere angst- of psychische stoornis. Gegeneraliseerde angststoornis Bij de gegeneraliseerde angststoornis staan buitensporige angst en bezorgdheid centraal, wat tot uiting komt in veelvuldig piekeren. De zorgen en het piekeren kunnen over van alles gaan, bijvoorbeeld: prestaties op school of vriendschappen, maar kan ook gaan over geweld, het milieu, etc. Kinderen en adolescenten met deze stoornis piekeren eindeloos. Bij een angststoornis is het moeilijk het piekeren onder controle te houden of te stoppen met piekeren. Deze kinderen en jongeren willen telkens maar weer gerustgesteld worden. Om te kunnen spreken van een angststoornis moet de angst langer dan 6 maanden aanwezig zijn. Daarnaast is er sprake van minstens 1 van de volgende 6 symptomen (hoewel dit bij volwassenen 3 van de 6 dient te zijn): rusteloosheid, snel vermoeid zijn, concentratieproblemen, prikkelbaarheid, spierspanning en slaapproblemen (vanwege het piekeren liggen de kinderen lang wakker of hebben doorslaapproblemen). Aangezien de overige angststoornissen, te weten: angststoornis door een middel/medicatie; somatische aandoening, andere gespecificeerde angststoornis en ongespecificeerde angststoornis minder frequent voorkomen, verwijzen wij hiervoor naar het DSM-5 handboek (American Psychiatric Association, 2013). Een heldere beschrijving is ook te vinden in het boek: Angst –Van monster tot stille kracht (Boer, 2017).