Betrouwbare kennis over psychische problemen bij kinderen en jongeren

Zoeken
Generic filters
Exact matches only

Beloop en prognose

Gegevens over het beloop van angststoornissen zijn niet eenduidig. De meeste onderzoeken naar het beloop van angststoornissen in klinische populaties gaan niet verder dan de kindertijd of de adolescentie, hebben een korte follow-up-periode, of hebben betrekking op een kleine groep uniform behandelde kinderen. Ook zijn er grote verschillen in de mate waarin een angststoornis continuïteit vertoont, overgaat in een andere angststoornis, of in een andere stoornis, bijvoorbeeld depressie.

Bevolkingsonderzoeken waarin het beloop van angststoornissen bepaald werd in aselecte steekproeven, laten een aanzienlijke continuïteit zien met latere psychopathologie zowel homotypisch (een bepaalde stoornis voorspelt dezelfde stoornis) als heterotypisch (een bepaalde stoornis voorspelt een andere stoornis) (Verhulst, 2001). In het onderzoek is niet meegenomen of kinderen al dan niet behandeld zijn.
In een tweejarig onderzoek bij een steekproef uit de populatie van Nederlandse adolescenten is bewijs gevonden voor homotypische continuïteit bij symptomen van separatie-, sociale- en gegeneraliseerde angst en bij meisjes bij symptomen van een paniekstoornis (Ferdinand et al., 2007).

Effecten op psychosociaal en academisch functioneren

Een meta-analyse (de Lijster et al., 2018) laat zien dat jongeren met een angststoornis minder sociaal competent, meer negativiteit ervaren in relaties, vaker eenzaam zijn en vaker slachtoffer zijn van pesterijen dan jongeren zonder psychiatrische problemen. Voorts laat de meta-analyse zien dat adolescenten met een angststoornis het gevoel hebben minder te presteren op school, terwijl hun daadwerkelijke schoolprestaties vergelijkbaar zijn met jongeren zonder psychiatrische problemen. Ook hadden zij een grotere kans op schooluitval en gingen minder vaak naar vervolgonderwijs.

Schoolweigering

Wanneer een jongere langere tijd niet naar school gaat in verband met emotionele problematiek, is er sprake van schoolweigering (Heyne, Gren-Landell, Melvin, & Gentle-Genitty, 2019). In dat geval lukt het ouders ook niet om de jongere naar school te krijgen. De term schoolweigering doet vermoeden dat een kind of jongere weigert naar school te gaan, omdat de jongere niet wilt. Het is echter meer een kwestie van niet naar school kunnen gaan door verschillende redenen. Schoolweigering kan verschillende oorzaken hebben (bijvoorbeeld overmatige angst, depressieve gevoelens, driftbuien, onverklaarbare lichamelijke symptomen) en komt niet voort uit motivatieproblemen van de jongeren. Het kan resulteren in te laat komen of het missen van hele dagen, weken, maanden of zelfs jaren (Heyne et al., 2019). Voor de eenduidigheid gebruiken we de term schoolweigering in de rest van tekst.

Uit onderzoek met Maric en collega’s (2013) blijkt dat schoolweigering vaak wordt geassocieerd met angst, somatische symptomen, depressie en lage zelfeffectiviteit. Bij tamelijk veel kinderen en jongeren met een angststoornis is schoolweigering één van de symptomen die voorkomt. Andersom geldt ook dat jongeren die langere tijd niet naar school gaan vaak angstklachten hebben. Schoolweigering is geen afzonderlijke diagnostische categorie. De complexiteit van het symptoom rechtvaardigt echter een korte afzonderlijke bespreking ervan.

Uit een onderzoek van Egger en collega’s (2003) blijkt dat angststoornissen significant geassocieerd zijn met schoolweigering. De jongeren uit deze studie rapporteerden verschillende zorgen, namelijk schoolangst (36%), zorgen over ouders (18%) en zorgen over wat er thuis gebeurt terwijl zij op school zijn (17%). Deze angsten vormen een risico voor schoolweigering. Ook separatieangst is een vorm van een angst die een oorzaak kan zijn voor schoolweigering, evenals sociale angst (Bagnell, 2011). Ingul en Nordahl (2013) vergeleken een groep middelbare scholieren die geclassificeerd waren als angstig maar wel schoolgaand, met een groep scholieren die angstig waren en vaak afwezig van school. Jongeren die vaak afwezig waren rapporteerden meer sociale angst en panieksymptomen. In dit onderzoek wordt daarom gesuggereerd dat sociale angst en panieksymptomen geassocieerd zijn met afwezigheid en daardoor een groter risico zijn voor schoolweigering.

Jones & Suveq (2015) classificeerden jongeren met een angststoornis als terughoudend met naar school gaan als zij nerveus werden van of angstig waren voor het naar school gaan. Geen van deze jongeren voldeed aan de criteria voor schoolweigering. Hieruit kunnen we concluderen dat jongeren met een tegenzin om naar school te gaan hier op de voorgrond treden, in plaats van de jongeren met schoolweigering, ondanks dat de frequentie van de tegenzin niet gespecificeerd was en er ook variatie was in de duur van de afwezigheid. Jongeren met tegenzin om naar school te gaan ervaren meer angst dan jongeren die deze tegenzin niet hebben. Een interpretatie is dat jongeren die over het algemeen angsten ervaren, nerveuzer zullen zijn om naar school te gaan. In de loop van de tijd kan dit leiden tot schoolweigering.

Binnen een klein Nederlands onderzoek dat keek naar angstgerelateerde schoolweigering bij 20 jongeren had 40% van de participanten een sociale angststoornis, 20% een gegeneraliseerde angststoornis, 20% een ongespecificeerde angststoornis en 5% een paniekstoornis met agorafobie (Heyne et al., 2011). Bij een soortgelijk, groter, Australisch onderzoek had 50% van de 62 jongeren een sociale fobie, 24% een gegeneraliseerde angststoornis, 15% een separatieangststoornis en 11% een ongespecificeerde angststoornis (Melvin et al., 2017).

Wanneer ouders proberen hun kinderen naar school te krijgen, kunnen kinderen ook minder ernstige externaliserende problemen, zoals boosheid en steeds tegenspreken, ervaren (Berg, 2002). In sommige gevallen van schoolweigering leidt de aanwezigheid van meerdere externaliserende gedragingen in de loop van de tijd tot een diagnose van oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD; bijvoorbeeld 21% in Heyne et al., 2002; 44% in Layne, Bernstein, Egan, & Kushner, (p. 233) 2003; 24% in McShane et al., 2001). In de steekproef van Egger en collega’s (2003) werd bij 6% van de schoolweigeraars en 10% van de spijbelaars de diagnose ODD gesteld. Uit dit onderzoek blijkt dat ODD significant geassocieerd is met spijbelen, maar niet met schoolweigering.

Schoolweigering komt ook bij andere psychiatrische stoornissen voor (met name depressie (Bernstein 1991; Heyne, Sauter & Maynard, 2015; McShane et al., 2001), aanpassingsstoornis met angst en/of depressieve kenmerken, autismespectrumstoornissen (Brouwer-Borghuis et al., 2019) en psychotische stoornis). Uit het onderzoek van Egger en collega’s (2003) blijkt dat er een significante associatie is tussen een depressieve stoornis en zowel schoolweigering (14%) als spijbelen (8%). De kans op een depressieve stoornis was groter voor schoolweigeraars dan voor spijbelaars. Wanneer we kijken naar symptomen kunnen we concluderen dat problemen met in slaap vallen of in slaap blijven significant geassocieerd zijn met schoolweigering (32%), maar niet met spijbelen (19%). Vermoeidheid is zowel met schoolweigering (12%) als met spijbelen (10%) geassocieerd.

Schoolweigering is vaak afgegrensd van spijbelen, vanwege verschillen in uiting, bijbehorende variabelen en interventies (Heyne, Gren-Landell, Melvin & Gentle-Genitty, 2019). Anders dan bij spijbelen zijn ouders van meet af aan op de hoogte van de situatie waarbij het kind of de jongere niet naar school gaat. Bij spijbelaars is vaak sprake van antisociale gedragsproblemen. Bij schoolweigeraars is hiervan slechts in een kleine minderheid van de gevallen sprake (Egger, Costello, & Angold, 2003). Ook schoolonthouding, als ouders hun kind ‘thuishouden’ van school, valt niet onder schoolweigering (Heyne et al., 2019 ). Schoolweigering, spijbelen en schoolonthouding kunnen leiden tot schooluitval. Somatoforme stoornissen (lichamelijke klachten waarbij geen lichamelijke ziekte wordt gevonden) en lichamelijke ziekte, eveneens redenen waarom een kind niet naar school gaat, zijn ook geen vormen van schoolweigering. Wel kan het zijn dat jongeren met een somatoforme stoornis kenmerken van schoolweigering vertonen (bijvoorbeeld, met tegenzin naar school gaan of thuisblijven met medeweten van hun ouders). Een meerderheid van de schoolweigeraars (50 tot 80%) heeft lichamelijke klachten.

Schoolweigering komt voor bij ongeveer 1-7% van alle jongeren. Dit percentage is hoger (5-16%) voor jongeren in een klinische omgeving (Egger, Costello & Agnold, 2003; Havik, Bru & Ertesvåg, 2015; Heyne & King, 2004; Steinhausen, Müller & Winkler Metzke, 2008). In klinische populaties lijkt de prognose in zoverre niet zo gunstig dat in lange termijn follow-up onderzoek bij veel voormalige schoolweigeraars nog sprake is van angst- en of stemmingsstoornissen. In overeenstemming met het Response-to-Intervention-model voor problemen met schoolbezoek (Kearney, 2016; Kearney & Graczyk, 2014), wordt efficiënte identificatie en vroegtijdige interventie aanbevolen (Ingul, Havik, & Heyne, 2019). In ernstige, chronische en complexe gevallen moet er voldoende tijd worden besteed aan het begrijpen van de behoeften van de jongere, het gezin en de school voordat met de interventie wordt begonnen. Bezoek de website van het International Network for School Attendance (www.insa.network) voor meer informatie over schoolbezoek en verzuim.