Betrouwbare kennis over psychische problemen bij kinderen en jongeren

Zoeken
Generic filters
Exact matches only

Plaatsbepaling: wanneer medicatie, wanneer gedragstherapie?

De keus voor medicatie of gedragstherapie hangt af van verschillende factoren. De belangrijkste zijn: (i) de leeftijd van het kind (ii) de van de ADHD, (iii) het al dan niet aanwezig zijn van comorbide gedragsproblemen (zoals ongehoorzaamheid, driftbuien, zich niet aan regels houden, opstandig gedrag en agressie), de doelen die kind/jongere, ouders en behandelaar willen bereiken met de behandeling en de voorkeur van ouders, kind en/of jongere. Voor het kiezen van een behandeling conform de richtlijnen uit de Zorgstandaard ADHD is door AkwaGGZ een ondersteunende, eenvoudig te gebruiken keuzehulp ontwikkeld.

Medicatie zal in de regel vooral ingezet worden voor de behandeling van de ADHD kernsymptomen, terwijl gedragstherapie zich (vaak) richt op de vermindering van de met ADHD geassocieerde problemen, zoals gedragsproblemen of planning- en organisatieproblemen (bij jongeren), en verbetering van vaardigheden van ouders en leerkrachten in de omgang met het kind. Zie voor de plaatsbepaling van medicatie en gedragstherapie in de verschillende leeftijdsgroepen.

Gedragstherapie kan zich uiteraard ook richten op andere (veel voorkomende) comorbide problemen, zoals angst-, dwang- en stemmingsklachten, negatief zelfbeeld, tics, slaapproblemen of posttraumatische-stressstoornis. De Zorgstandaard adviseert om bij comorbide  angst-, dwang- en stemmingsproblemen en tics om, als de ADHD klachten en/of gedragsproblemen op de voorgrond staan, eerst de ADHD en/of gedragsproblemen te behandelen. Wanneer deze voldoende behandeld zijn en de internaliserende problemen of tics niet voldoende zijn afgenomen is CGT aangewezen. Een uitzondering op deze volgorde vormt een comorbide ernstige depressie, deze zal in de regel als eerste behandeld moeten worden. Geadviseerd wordt tevens om interventies gericht op de verbetering van slaapkwaliteit (waaronder CGT) toe te voegen aan de ADHD behandeling. Over de behandeling van andere comorbide problemen waarvoor gedragstherapie kan worden ingezet doet de Zorgstandaard geen uitspraak. In deze Praktijkstandaard raden we aan om ook hiervoor steeds goed te beoordelen welke problemen het meest op de voorgrond staan en het behandelplan daarop af te stemmen. Daarnaast is het uiteraard belangrijk om voor de behandeling van andere problemen gebruik te maken van de daarvoor geldende zorgstandaarden en richtlijnen.

In de regel is aan te raden niet gelijktijdig te starten met medicatie en gedragstherapie, omdat het dan moeilijk is om de werkzaamheid van de afzonderlijke behandelingen na te gaan. Bovendien is een combinatiebehandeling lang niet altijd nodig en uiteraard ook duurder. Tot slot kan een stapsgewijze benadering bijdragen aan het voorkomen van onnodig gebruik van medicatie. Soms zal een niet-medicamenteuze behandeling voldoende verbetering geven en is medicatie niet nodig.

Het is belangrijk samen met ouders, kind of jongere het behandelplan op te stellen (shared decision making). Een overzichtsmodel van een gesprek hierover is ontwikkeld door Ten Brink en Koevoets (2013), geïnspireerd door het ‘dialoogmodel‘ (Maurer e.a., 2007). In dit gesprek worden doelen opgesteld en geeft de hulpverlener voorlichting over wat er van de verschillende behandelopties verwacht kan worden. Alle betrokkenen moeten zich realiseren dat er via ‘shared decision making’ altijd meerdere opties zijn die kunnen worden ingezet. Uiteindelijk is het aan kinderen, jongeren en ouders om in overleg met behandelaren te bepalen of en hoe het aanbod past in hun eigen leven en bij hun eigen levensweg. De Zorgstandaard geeft hierbij de richting aan, maar biedt ook de ruimte om op individueel niveau af te wijken, mits goed beargumenteerd en in overleg.

In de DSM-5 staat de ernst van de ADHD gespecificeerd:
Licht: niet of nauwelijks meer symptomen dan vereist zijn om de classificatie te kunnen toekennen zijn aanwezig en de symptomen leiden slechts tot lichte beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren; Matig: er zijn symptomen of functionele beperkingen tussen ‘licht’ en ‘ernstig’ aanwezig; Ernstig: veel meer symptomen dan vereist zijn om de classificatie te kunnen toekennen zijn aanwezig, of verschillende bijzonder ernstige symptomen zijn aanwezig of de symptomen leiden tot duidelijke beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren.