ADHD komt in alle landen en culturen voor en kan zichtbaar worden vanaf peuter- of kleuterleeftijd (0.5-6.5%), maar ook tijdens de basisschoolleeftijd en adolescentie (gemiddeld 5%) of op volwassen (1-4.7%) en zelfs bejaarde (2.8%) leeftijd (De Ridder et al., 2008; McDonnel & Glod, 2003; Michielsen et al., 2012; Murphy & Barkley, 1996; Kessler et al., 2006; Polanczyk et al., 2007; Ten Have et al., 2006; Wichstrøm et al., 2012). De gerapporteerde prevalenties van ADHD lopen uiteen, onder andere vanwege methodologische verschillen en de gebruikte classificatiesystemen (Gezondheidsraad, 2014). ADHD komt twee tot drie keer zo vaak voor bij jongens als bij meisjes (Meijer & Verhulst, 2006). Hierbij moet men in het achterhoofd houden dat er nog altijd sprake is van onderdiagnostiek bij meisjes. Dit wordt (gedeeltelijk) veroorzaakt doordat de problemen zich bij meisjes vaak anders uiten en niet gezien worden als ADHD. Op volwassen leeftijd blijkt ADHD bij mannen en vrouwen net zo vaak voor te komen. In de afgelopen decennia lijkt de incidentie van ADHD gestegen, als dit bijvoorbeeld wordt afgemeten aan het aantal voorschriften voor ADHD medicatie. Het aantal recepten voor medicatie voor kinderen is verdubbeld en voor volwassenen verviervoudigd. Nu is bekend dat verbeterd inzicht in de problematiek en verbeterde diagnostiek ertoe bijdraagt dat de diagnose vaker wordt gesteld. Ook maatschappelijke ontwikkelingen, zoals toenemende prestatiedruk, veranderende gezinssamenstellingen en een veranderende kijk op wat ‘normaal’ gedrag is, kunnen een rol spelen bij de stijging van de hulpvraag voor psychische klachten. Daarnaast dragen systeemprikkels in onderwijs en zorg ook bij aan een toename van diagnoses (diagnose nodig voor persoonsgebonden budget en leerlinggebonden financiering (“Rugzakje”) en zelfs overdiagnose. Het is echter niet makkelijk om het effect van deze ontwikkelingen vast te stellen op de incidentie van ADHD, laat staan ze vlot bij te sturen (Gezondheidsraad, 2014). Een recent review en meta-analyse laat zien dat er geen aanwijzingen zijn dat de prevalentie van ADHD wereldwijd toeneemt als gebruik wordt gemaakt van gestandaardiseerde diagnostische methoden (Polanczyk et al., 2014). De prevalentie van ADHD blijkt sterk te verschillen tussen landen en er is bewijs dat onjuiste vergelijkingen, sekse en heuristieken bijdragen aan onjuiste diagnoses en leiden tot overdiagnostiek (Thomas et al., 2013). Toch komt onderdiagnostiek ook voor. Vooral jeugdigen met de onoplettende vorm ADD (vaker voorkomend bij meisjes) en jeugdigen van etnische minderheden zijn at risk voor onderdiagnostiek. Maar ook comorbiditeit kan misleidend zijn. Er kan overlap van symptomen voorkomen tussen verschillende aandoeningen, waarbij het moeilijk kan zijn te differentiëren bij welke stoornis het symptoom “thuis” hoort. Zoals eerder genoemd is ADHD niet een stoornis van alleen de kinderleeftijd. Vaak blijven de klachten voortbestaan in de adolescentie, de volwassenheid en zelfs op bejaarde leeftijd. Van de kinderen met ADHD voldoet twee derde op de volwassen leeftijd nog in meer of mindere maten aan de kenmerken van het beeld Hiervan heeft ongeveer een derde wel last maar heeft er mee leren omgaan en een derde van de volwassenen ondervindt nog grote hinder van de problematiek. TagsDiagnose Praktijkstandaard