Betrouwbare kennis over psychische problemen bij kinderen en jongeren

Zoeken
Generic filters
Exact matches only

Erfelijkheid van stoornissen

Meisje kleuter moeder voorlezen

Betrouwbare kennis over erfelijkheid van stoornissen, gericht op ouders en jongeren. De teksten zijn opgesteld in samenwerking met experts en ervaringsdeskundigen en zijn zo veel mogelijk up-to-date.

U vraagt zich misschien wel eens af hoe het komt dat uw kind psychische problemen heeft. Waarom uw ene kind wel en uw andere kind geen problemen heeft. Of het toeval is dat de problemen van uw kind wel erg lijken op de problemen die u zelf ook heeft gehad of nog steeds heeft. Psychische stoornissen en kenmerken daarvan zijn voor een belangrijk deel erfelijk bepaald. Daarnaast spelen ook omgevingsfactoren mee in het ontstaan van stoornissen, zoals omstandigheden tijdens de geboorte, ziekten of de unieke ervaringen die het kind opdoet bij het opgroeien.

Meisje kleuter moeder voorlezen

De mate waarin stoornissen erfelijk bepaald zijn, is aangetoond door onderzoek bij tweelingen. Een-eiige tweelingen zijn genetisch vrijwel identiek, terwijl twee-eiige tweelingen gemiddeld 50 procent van hun genetisch materiaal delen. Dat betekent dat als een-eiige tweelingen meer op elkaar lijken dan twee-eiige tweelingen, bijvoorbeeld als het gaat om druk gedrag, genetische aanleg waarschijnlijk een rol speelt. Geen van de psychiatrische stoornissen zijn 100 procent erfelijk, dus ook bij eeneiige tweelingen kan de één een bepaalde stoornis ontwikkelen, terwijl deze bij de broer of zus achterwege blijft. Dat heeft dan te maken met de verschillende invloeden vanuit de omgeving die zij ervaren tijdens hun leven.

Verschillen tussen stoornissen Hoe sterk de erfelijke aanleg meespeelt, verschilt per stoornis en leeftijd. Bij stoornissen die samengaan met aandachtsproblemen en hyperactiviteit (ADHD), agressie en oppositioneel (opstandig) gedrag, schatten onderzoekers dat verschillen tussen kinderen hierin voor zo’n 60 tot 70 procent erfelijk zijn. Bij stoornissen die samengaan met angst- of depressieve klachten is de erfelijkheid zo’n 40 tot 50 procent.

Optelsom

Bij geen enkele stoornis is erfelijke aanleg de enige oorzaak. Ook de omgeving verklaart een deel van de verschillen in psychische klachten tussen kinderen. Wetenschappers gaan ervan uit, dat er vele genetische en omgevingsfactoren in het spel zijn, die het risico op een psychisch probleem allemaal een beetje verhogen. Geen van deze factoren zijn op zichzelf voldoende om de stoornis te krijgen, maar opgeteld kunnen ze wel tot een stoornis leiden.

Het ontstaan van een psychische stoornis bij een kind lijkt misschien een simpele optelsom van genetische en omgevingsfactoren. Maar het samenspel tussen deze factoren zit ingewikkelder in elkaar; genetische aanleg en de omgeving van een kind zijn namelijk niet onafhankelijk van elkaar.

Soms is het niet alleen maar toeval dat iemand in een bepaalde omgeving verkeert, maar heeft dit ook te maken met iemands genetische aanleg. In deze vorm van samenhang zijn drie soorten te onderscheiden:

  • Passief verband: Als de genen van ouders samenhangen met de omgeving waaraan zij hun kind blootstellen spreken we van een passief verband tussen genen en omgeving. Denk aan ouders met een bovengemiddelde intelligentie, die als gevolg van die eigenschap een stimulerende omgeving creëren voor hun kind. Er zijn bijvoorbeeld veel boeken in huis, de ouders houden van educatieve uitstapjes of discussiëren aan de keukentafel over het nieuws.
  • Reactief verband: Kinderen met bepaalde genetische eigenschappen kunnen een reactie uitlokken waardoor ze vaker in een bepaalde omgeving verkeren. Denk bijvoorbeeld aan een kind dat vanuit zijn genetische aanleg snel agressief wordt en moeite heeft met het reguleren van zijn emoties. Dit kind zal gemakkelijk negatieve reacties uitlokken bij zijn ouders en leerkrachten.
  • Actief verband: Een kind met een bepaalde genetische aanleg kan ook zelf kiezen voor een soort omgeving. Denk hierbij aan een jongere met aanleg voor opstandig gedrag die vrienden uitkiest die hetzelfde rebelse gedrag vertonen.

Samenspel

De omgeving staat dus niet helemaal los van het genetisch materiaal. Onderzoekers schatten dat omgevingsfactoren gemiddeld gezien voor 27 procent erfelijk bepaald zijn. Het gaat hier bijvoorbeeld om belangrijke levensgebeurtenissen, opvoeding, de gezinsomgeving, sociale steun, omgang met leeftijdgenoten en de kwaliteit van een huwelijk. Deze factoren zijn voor een groot deel door de omgeving bepaald, maar hangen daarnaast dus ook voor een aanzienlijk deel samen met het erfelijk materiaal.

Terug naar boven

Onderzoek naar erfelijkheid gaat altijd over grote groepen. De wetenschap zoekt naar de invloed van genen of omgevingsfactoren om verschillen tussen kinderen te verklaren. Deze kennis is niet een-op-een op uw kind te betrekken. Bij uw kind kan de erfelijke aanleg een veel grotere, of juist kleinere rol spelen dan bij de meeste andere kinderen, in het tot uiting komen van de problemen.

Een voorbeeld: onderzoekers keken bij 12-jarige kinderen hoeveel symptomen zij vertoonden van een angststoornis of depressie. De verschillen tussen de kinderen bleken gemiddeld voor 48 procent te verklaren door erfelijke factoren, voor 18 procent door de omgevingsfactoren die zij delen met hun broers en zusjes en voor de overige 34 procent door unieke omstandigheden.

Dit wil niet zeggen dat bij uw kind de oorzaak in dezelfde verhoudingen zijn aan te wijzen. De erfelijke aanleg zou bij uw kind en in uw familie een veel grotere rol kunnen spelen, of juist de invloed van de gezinsfactoren. Ook voor de hulpverlener die uw kind in behandeling krijgt, is dit niet te achterhalen.

Startpunt voor behandeling

De schattingen lijken hiermee misschien nutteloos, maar kunnen de hulpverlener wel een richtlijn geven om de behandeling te starten. Van ADHD is bijvoorbeeld bekend dat de kans dat de oorzaak van de klachten in de gezinsomgeving ligt zeer klein is. Bent u zelf druk en chaotisch en heeft uw zoon dezelfde eigenschappen, dan denken mensen om u heen misschien dat het gedrag van uw zoon het gevolg is van uw rommelige huishouden en de minder gestructureerde opvoeding die u uw zoon geeft. Toch is de kans groter is dat deze gelijkenis wordt veroorzaakt doordat u uw genen heeft doorgegeven aan uw zoon, dan dat zijn gedrag direct wordt veroorzaakt door uw gedrag.

Dat ADHD vaak maar bij één kind in het gezin voorkomt, geeft dit ook al aan. Misschien heeft u nog andere kinderen die geen ADHD hebben. Bij verschillen tussen kinderen in een gezin ligt het meer voor de hand dat genetische factoren deze verschillen verklaren dan de omgeving. Broers en zussen leven immers voor een belangrijk deel onder dezelfde gezinsomstandigheden.

Opvoeding niet altijd de oorzaak

Daarnaast leren we nog iets anders van het onderzoek naar het samenspel tussen genen en omgeving. Gedragsproblemen zijn niet per se een gevolg van een negatieve opvoedstijl, maar een negatieve opvoedstijl kan ook deels het gevolg zijn van de gedragsproblemen van een kind. Het gedrag van uw kind roept bij u als ouder nu eenmaal bepaalde reacties op. Ook zal u uw ene kind net iets anders behandelen dan eventuele broertjes of zusjes.

De omgeving van uw kind aanpassen

Het onderzoek laat ook zien dat het zinnig kan zijn om de omgeving aan te passen op zo’n manier dat de genen die het probleemgedrag veroorzaken minder makkelijk tot uiting komen. Denk hierbij aan het aanpassen van de omgeving in de klas of een andere manier van reageren op uw kind. Dat is in feite precies wat een behandelaar probeert te bereiken bij gedragstherapie. Hierbij zoekt hij vaak samen met u als ouder naar een manier om uw kind meer structuur en regelmaat aan te bieden in geval van ADHD.

Uw eigen klachten

Deze aanpassingen kunnen voor u als ouder moeilijk zijn vanwege uw eigen aanleg voor bijvoorbeeld impulsief of chaotisch gedrag. Het kan dan ook nuttig zijn om als ouder zelf een behandeling te volgen. Dit kan de behandeling van uw kind uiteindelijk ook ten goede komen. Wanneer uw klachten verminderen, verminderen die van uw kind vaak ook. En dit geldt ook andersom.

Terug naar boven

Er leven bij ouders vaak veel vragen over het ontstaan van de klachten van hun kind. In hoeverre is dit bepaald door de genen of de omgeving? En wat kunt u vervolgens met die kennis? Kinderpsychiater Christel Middeldorp beantwoordt hieronder veelgestelde vragen over erfelijkheid. Christel Middeldorp is een van onze experts op het gebied van genetische factoren bij het ontstaan en het beloop van psychiatrische aandoeningen.

Mijn oudste zoon heeft veel last van tics en krijgt hier gedragstherapie voor. Tics komen ook bij mijn man en zijn familie voor. Ik ben erg bang dat de jongste hier ook last van krijgt. Is mijn angst terecht?
Christel Middeldorp: “Tics worden inderdaad deels veroorzaakt door erfelijke aanleg. Dat is dan ook waarschijnlijk de verklaring dat meerdere mensen in uw familie er last van hebben. Het betekent echter niet dat dat alle familieleden hier last van zullen hebben.

Gezinsleden delen maar een deel van hun genetisch materiaal met elkaar. Broertjes en zusjes delen gemiddeld 50 procent van hun erfelijk materiaal. Kinderen krijgen 50 procent van hun genetisch materiaal van hun vader en 50 procent van hun moeder. Dit zorgt ervoor dat gezinsleden voor sommige eigenschappen op elkaar zullen lijken, maar voor sommige eigenschappen ook weer niet.

Het komt er op neer dat als één kind in het gezin psychische klachten heeft de kans wat hoger is dat een ander gezinslid (ouders of kinderen) ook psychische klachten heeft, maar het hoeft dus zeker niet.”

In onze familie komen angststoornissen en depressie voor. Wat kan ik als ouder doen om mijn kind een ‘beschermende’ omgeving te bieden?
Christel Middeldorp: “Als er in een familie angststoornissen en depressie voorkomen, betekent dit dat andere familieleden een wat verhoogde kans hebben om zelf ook deze klachten te krijgen. Maar ook hier hoeft dit zeker niet.

Er zijn een aantal dingen die u als ouder kunt doen om een ‘beschermende’ omgeving te bieden. Als u zelf last hebt van angststoornissen of depressie is het belangrijk dat u een behandeling zoekt. Deze stoornissen kunnen u namelijk in uw functioneren als ouder belemmeren. Ook kan het in dat geval goed zijn dat uw kind deelneemt aan een zogenoemde ‘KOPP-groep’, een groep voor kinderen van ouders met psychiatrische problemen.

Als u merkt dat uw kind een aanleg voor angstklachten heeft, is het goed om uw kind te stimuleren om enge dingen toch te doen. Angstige kinderen zijn geneigd om spannende dingen te vermijden, maar de angst wordt juist minder als je vaak doet waar je bang voor bent.

Bij somberheidsklachten is het vaak zo dat een kind zich gaat terugtrekken uit het contact en geen leuke dingen meer onderneemt. Het is goed om uw kind te stimuleren om deze dingen toch te doen. Terugtrekken en geen dingen meer ondernemen leiden juist tot somberheid. Ook kan het goed zijn om drie keer per week te kijken welke positieve dingen er zijn gebeurd.

Soms worden er op scholen of in wijkteams groepen aangeboden om kinderen weerbaarder te maken. Dit kan ook behulpzaam zijn.”

Ik herken de dwangklachten van mijn dochter bij mezelf en dit verwart me. Ik zie moeilijke momenten uit mijn leven opeens met andere ogen. Hoe kan ik hiermee omgaan?
Christel Middeldorp: “Dwangklachten zijn voor een deel erfelijk en kunnen ook heel hinderlijk zijn. Het zijn zeker geen ‘rare trekjes’ waar je ‘gewoon even mee stopt’. Het kan goed zijn om te praten over de klachten die u hebt ervaren en misschien nog steeds ervaart. Dit zou bijvoorbeeld kunnen met de behandelaar van uw dochter. Mogelijk is het ook een idee om samen met deze behandelaar met uw dochter hierover te praten. Verder kan deze behandelaar samen met u kijken of het voor u ook goed zou zijn als u behandeling zou zoeken. Als uw dochter niet in behandeling is of als u er op dit moment liever voor kiest om het met iemand te bespreken die niet ook betrokken is bij de behandeling van uw dochter, kunt u ook overleggen met uw huisarts.

Het is belangrijk om te weten dat, ook al heeft uw dochter dezelfde soort klachten als u, het beloop van de klachten anders kan zijn. Uw dochter heeft 50 procent van uw genen en 50 procent van de genen van haar vader. Daarnaast leeft ze in een andere omgeving. Al deze zaken kunnen van invloed zijn op haar dwangklachten. Net zoals met allerlei andere eigenschappen kan het zo zijn dat u dingen herkent, maar dat het toch niet helemaal hetzelfde is. Zie uw klachten en de klachten van uw dochter dus wel steeds als twee verschillende dingen, ook al zijn ze voor een deel hetzelfde.”

Terug naar boven