We spreken van een tic wanneer een kind last heeft van een plotselinge, snelle, herhaalde, niet-ritmische en steeds terugkerende beweging of uiting van stemgeluid. In de volksmond heeft het woord ‘tic’ een betekenis gekregen van bijzondere gewoonten of interesses: “Tijdens het werk draai ik altijd klassieke muziek. Dat is een tic van me”. Maar dit heeft niets te maken met de tics waar het hier over gaat. Omdat tics vrij veel voorkomen bij kinderen en zij daar vaak niet van bewust van zijn, is het belangrijk om te weten wat onder tics wordt verstaan. Men spreekt van een chronische tic-stoornis als de jongere langer dan één jaar last heeft van plotseling, snelle, herhaalde, niet-ritmische en steeds terugkerende lichamelijke bewegingen (een chronische motorische tic-stoornis). Er is ook sprake van een tic als het kind zich ongecontroleerd uit met zijn stem (een chronische vocale tic-stoornis), bijvoorbeeld door onbeheerst te roepen of te schreeuwen. Motorische tics komen vaker voor dan vocale tics. Voorbeelden van motorische tics zijn: Oogknipperen Trekkingen met de neus Bewegen van gezichtsspieren Schoudertrekkingen Aanraken of rechtleggen van voorwerpen Maken van gebaren Voorbeelden van vocale tics zijn: Kuchen Snuiven Knorren Roepen van woorden of hele zinnen Bij een mengeling van motorische- en vocale tic-stoornissen is er sprake van het syndroom van Gilles de la Tourette (GTS). Het kan ook dat tics maar een maand tot een jaar aanwezig zijn. Deskundigen noemen dat een “passagère tic-stoornis”. Tenslotte zijn er tics die korter dan vier weken voorkomen en lang niet elke dag optreden, dat heet een “tic-stoornis niet anderszins omschreven”.