Betrouwbare kennis over psychische problemen bij kinderen en jongeren

Zoeken
Generic filters
Exact matches only

Nieuws

‘Als we dezelfde taal spreken, kunnen we meer van elkaar leren.’

Thérèse van Amelsvoort

Thérèse van Amelsvoort, psychiater en hoogleraar Transitiepsychiatrie aan de Universiteit van Maastricht neemt na acht jaar afscheid als lid van de Wetenschappelijke Raad van het Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie.

Voor ze een praatje begint op een congres over psychiatrie, vraagt Thérèse haar toehoorders steevast hetzelfde: wie is er kinder- en jeugdpsychiater en wie volwassenenpsychiater? “Dan hoop ik telkens dat de verhouding fifty-fifty is. Wat meestal niet zo is.” Verwijder de schotten tussen die twee van oudsher gescheiden werelden: het was één van haar belangrijkste boodschappen als lid van de Wetenschappelijke Raad. Ze zal er voor blíjven ijveren. Net als voor meer aandacht voor die cruciale levensfase van zestien tot vijfentwintig jaar, het domein van haar eigen leerstoel. “In ons transitieteam (Mondriaan) zien we iedere dag hoe veranderlijk die fase is. Hoezeer het verleden juist dan begint door te werken in het heden. En dus: hoe belangrijk het is jongeren juist in die levensjaren goed te begeleiden.”

Werken de kinder- en jeugdpsychiatrie en de volwassenenpsychiatrie inmiddels meer samen?

“Van twee volstrekt gescheiden planeten die niet met elkaar communiceerden is nu geen sprake meer. Op veel plekken wordt in de praktijk al flexibeler omgegaan met leeftijdsgrenzen. Steeds meer instellingen bieden continuïteit van zorg rondom de leeftijd van 18 jaar. Het Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie heeft een werkgroep Transitiepsychiatrie. En het werkt samen met Phrenos: het kenniscentrum gericht op volwassenen-GGZ. Dat zijn mooie ontwikkelingen. Maar we hebben nog een lange weg te gaan. Nog steeds is het zo dat veel kinder- en jeugdpsychiaters het dossier van hun patiënt sluiten zodra deze achttien jaar wordt. Waarna ze geen idee hebben hoe het die patiënt daarna vergaat.”

Er gaan stemmen op om die leeftijdsgrens van achttien jaar wettelijk op te rekken. Zou dat helpen?

“Daar ben ik niet voor, want het is niet nodig denk ik. Daarmee maken we onszelf nog meer afhankelijk van de politiek. Gemeenten hebben al de ruimte om flexibel met die leeftijdsgrens om te gaan. Als het nodig is, moeten ze die ruimte vooral nemen, dat gebeurt nog niet voldoende. Mijn punt is dat we meer moeten uitgaan van maatwerk in het proces naar volwassenheid, niet iedereen heeft de jeugdwet na 18 jaar nodig. Vanaf de leeftijd van 16 jaar hoeven ouders niet meer mee de spreekkamer, maar beslissen jongeren zelf.  Jongeren kunnen ook zelf beslissen of ze mee willen doen aan onderzoek. Zelf begin ik geen onderzoek meer die 18 jaar als leeftijdsgrens hanteert.”

De Wetenschappelijke Raad bewaakt de kwaliteit van de wetenschappelijke kennis op het gebied van kinderen met een psychiatrische stoornis. Heeft die wetenschap voldoende aandacht voor de transitiefase?

“Het is al veel beter, maar kan nog beter. Je hebt nu klinisch onderzoek gericht op kinderen tot 18 jaar, waarbij de gemiddelde leeftijd een jaar of 13 is, en onderzoek gericht op 18 en ouder, met een gemiddelde leeftijd van rond de 30, 40 jaar.  Daar zit dus nog een lacune. Die kunstmatige kloof moet ook worden weggehaald bij onderzoek naar geneesmiddelengebruik. Het is raar dat een jongere op zijn 17e een ander antipsychoticum krijgt voorgeschreven dan op zijn 18e. Ik pleit ervoor dat geneesmiddelencommissies van volwassenen en kinder- en jeugdpsychiatrie zoveel mogelijk bij elkaar aanschuiven.”

“Dat maatwerk ontbreekt ook nog vaak als het om gender gaat. We hebben meer vrouwelijke dan mannelijke patiënten maar het merendeel van de richtlijnen is nog altijd gebaseerd op medicijnonderzoek uitgevoerd bij onder mannen. Terwijl we weten dat de vrouwelijke lever medicijnen minder goed afbreekt.”

Je bent een vurig voorstander van transdiagnostisch werken, waarbij de hulpvraag centraal staat in plaats van de stoornis. Is dat al meer gemeengoed?

“Ik zie dat tot mijn blijdschap inderdaad steeds meer op de agenda komen. Van de jongeren die wij voor het eerst op de poli zien voldoet tussen de zestig en zeventig procent aan de criteria van meer dan één psychiatrische stoornis. We analyseren nu de resultaten van het onderzoek rond de SELFIE-interventie app, die we bij aan de Universiteit Maastricht ontwikkelden. Elke jongere tussen 12-25 jaar die een traumatische ervaring had meegemaakt en last had van een negatief zelfbeeld, kon daaraan meedoen, ongeacht zijn of haar diagnose. Wat we terughoren is tot nu toe erg positief.”

Alleen is dat niet hoe de zorg gefinancierd wordt.

“We moeten ons werk doen in een systeem waarvoor we als professionals zelf niet gekozen hebben. Het is niet anders. Overigens richt ZonMw zich in recente subsidie calls op transdiagnostisch onderzoek werken. Dat stemt hoopvol.”

Hoe kijk je terug op je tijd bij de Wetenschappelijke Raad? 

“Heel positief. Ik heb veel mensen zien komen en gaan, ook vanuit het Kenniscentrum. In die acht jaar hebben we echt een professionaliseringsslag gemaakt. Leuk is de enorme diversiteit aan expertises: van Infant Mental Health tot verslavingszorg. Daar leer je veel van. De leden komen uit het hele land. Dat we sinds corona vaker online afspraken, heeft het makkelijker gemaakt voor degenen die uit Groningen of, zoals ik, Maastricht moesten komen. Die regiovertegenwoordiging is ook belangrijk. Daarnaast moeten we blijven letten op de man-vrouw verhouding, nu steeds meer ggz-professionals vrouw zijn. Ook de raad zelf zou zo inclusief mogelijk moeten zijn, en ook culturele diversiteit blijft een aandachtspunt.”

Welk thema zou van jou prominent op de agenda mogen komen?

“Ik zeg altijd dat ik me wil inzetten voor de mensen die het vaakst het onderspit delven. Dat geldt ook voor kinderen en jongeren met een LVB. Te vaak wordt iemand met een IQ van minder dan 80 geestelijke zorg ontzegd. Dat is in strijd met het Internationaal Verdrag voor de Rechten van de Mens.”

“Meer samenwerken, meer kruisbestuiving, ik zal het overal waar ik kan blijven roepen. Als volwassenen en kinderpsychiaters moeten we dezelfde taal spreken. Zodat we van elkaar leren, in plaats van te zeggen: dit hoort bij jou en dit bij mij.”